De Nieuwe Taalgids. Jaargang 30
(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVondels Lucifer en de leer van de praedestinatie.De hevig tragische kracht van Vondels grote opstandsdrama ligt voor een aanzienlijk gedeelte hierin, dat Lucifer juist door zijn verzet veroorzaakt, wat hij wil verhinderen. Christus neemt immers menselijke gestalte aan om de schuld van Adam en zijn nageslacht in te lossen; zo kan Gabriël, al of niet van de komende dingen onderricht, zeggen: Godt sloot van eeuwigheit het Menschdom te verheffen,
Oock boven 't Engelsdom, en op te voeren tot
Een klaerheit en een licht, dat niet verschilt van Godt.
Ghy zult het eeuwigh Woort, bekleet met been en aren,
Gezalft tot Heer, en hooft, en rechter, al de scharen
Der Geesten, Engelen en menschen te gelyck,
Zien rechten, uit zyn' troon, en onbeschaduwt Ryck;
Daer staet de stoel alree geheilight in het midden.
(vs. 218-225).
| |
[pagina 185]
| |
Molkenboer merkt op,Ga naar voetnoot1) dat Vondel kennelijk rekening hield met St. Thomas van Aquino, ‘die uitdrukkelijk leerde, dat in Gods raadsbesluiten de Menschwording 't gevolg was vanAdams zondeval.’ Nu krijgen we op de plaats, in de noot genoemd, niet die indruk. Duidelijker zegt Vondel het echter zelf: Maer om den armen mensch een' vasten troost te geven,
In zulck een jammernis, belooft de Godtheit trou
Te wecken, uit het zaet en bloet van d'eerste vrou,
Den Stercken, die de Slang, den Draeck, het hooft zal pletten,
Door erfhaet, van geen tyt noch eeuwen te verzetten.
(vs. 2135-'39).
Er volgt uit het een en ander, dat hij de zondeval voorstelt als een gebeuren, waaraan Adam en Eva niet meer vermogen te ontkomenGa naar voetnoot2); de woorden van Gabriël laten daaraan geen twijfel meer bestaan: Dit's noodlot, en een onherroepelyck besluit.
(vs. 232).
Men zou kunnen opmerken, dat God, gezien het karakter van de eerste mensen, wist, dat zij voor de verleiding zouden bezwijken en dat Hij daarom reeds van te voren zijn maatregelen nam, maar op die manier is de praedestinatie niet weggeredeneerd, want de val stond reeds vast, voordat de verleiding beproefd was, dus nog voordat de aard en de kracht er van waren gebleken; ja meer nog: doordat God de mens verhogen wou, schiep hij de voorwaarden voor zijn val. Dit lijkt veel op het standpunt van sommige Calvinistische theologen, onder wie Beza, die leerden, dat het in Gods bedoeling lag de mens te redden, maar dat daarvoor zijn val eerst noodzakelijk was, | |
[pagina 186]
| |
zodat ze de zondeval opvatten als een logisch gevolg van de verlossing.Ga naar voetnoot1) In Vondels voorstelling houdt de noodlotsketen evenwel niet bij de mens op. Adam en Eva worden verleid door Belial, die in opdracht van Lucifer werkt, en deze daad is een gevolg van boosheid over eigen val, die weer veroorzaakt was door afgunst over de hoge positie, die de mens in Christus eens zou verwerven. Het is mogelijk te veronderstellen, dat Adam en Eva ook op andere wijze hun onschuld konden verliezen, maar het lijkt niet waarschijnlijk, dat voor Vondel de verleiding bij hen geheel van binnen uit kon komen; eerder achtte hij de duivel een conditio sine qua non voor de zondeval. Maar in dat geval stond met Gods besluit aangaande de menswording ook vast, dat er een duivel zou ontstaan. De vraag komt nu op, wie die duivel worden zou. Natuurlijk hoefde Lucifer daartoe niet voorbeschikt te zijn; Belzebub kon het ook wezen of een ander van de hoge engelen. Dat het pleit nog niet ten nadele van Lucifer beslecht was, daarvan zou de zending van Raphaël kunnen getuigen: Verneêr u: staeck dien toght: ick offere u gena,
Met dien olyftack: gryp, of echter 't is te spa.
(vs. 1510/1).
Verderop zegt hij evenwel: 'k verzeker u gena,
En stelme, als middelaer, om hoogh voor u te pande.
(vs. 1623/4).
uit welke woorden we eerder de indruk krijgen, dat hij, volkomen overtuigd van Gods goedertierenheid, op eigen houtje handelt dan met een bepaalde opdracht van God. Een vraag van enige betekenis is, waarom de reden van de menswording wordt verzwegen: De reden en het wit waerom wy namaels wachten,
Na 'et overleven van een tafel erfgeslachten,
Den Heer, die, Godt en mensch geworden in der tyt,
Den scepter voeren zal, en breet en overwyt
De starren, aerde, en zee, en al wat leeft regeeren,
Verberght de hemel u: de tyt wil d'oirzaeck leeren.
(vs. 492-497).
| |
[pagina 187]
| |
In de mededeling van Gabriël aan de rei van engelen wordt niet gerept van een geheim; pas wanneer Lucifer naar het waarom vraagt, komen deze woorden. Dat dit zonder bedoeling door God zo geregeld zou zijn, is niet aan te nemen. Ook niet, dat het was om Lucifer op de proef te stellen, want al zou het hem een zekere voldoening geven te horen van de zondeval, de menswording was hiermee niet van de baan en juist daardoor werd zijn hoogmoed geprikkeld. Misschien was het opzet eenvoudige gehoorzaamheid te eisen? Maar waarom? Gabriël verklaart zelf van de stedehouder: ‘ghy yvert krachtigh voor/De glori van Godts naem’; (vs. 543/4) en wanneer deze zegt: Ick heb tot noch myn kroon voor Godt alleen gebogen (vs. 509), dan zit in deze enigszins hoogmoedige woorden ook de bewering, dat hij steeds gehoorzaamheid aan God betracht heeft, wat Gabriël allerminst ontkent. Al blijven er misschien andere verklaringen mogelijk, we komen onwillekeurig tot de gedachte, dat het verzwijgen van de reden is om Lucifer zijn lot niet vooruit te zeggen. Het verhaal was bij de toeschouwers bekend, zij wisten dat het voor de ontwikkeling van de gebeurtenissen nodig was, hem deze kennis te onthouden, want het is de diepe tragiek van deze figuur, dat hij juist die dingen doet, die zijn ondergang veroorzaken. Uit het oogpunt van dramatische compositie lijkt me dit dan ook een voortreffelijke vondst, maar hiervoor moest de dichter de val van Lucifer als gepraedestineerd voorstellen. Of de theoloog in Vondel, afkerig van de praedestinatieleer, dit heeft kunnen verantwoorden, blijft evenwel de vraag. 's-Gravenhage. G. Kazemier. |
|