De Nieuwe Taalgids. Jaargang 30
(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
Franse woorden uit de achttiende en de negentiende eeuw.
| |
[pagina 150]
| |
Weliswaar zegt hij iets verder: ‘Naast de algemeene beoefening der Hoogduitsche letterkunde voegt zich de groote gemeenzaamheid der Fransche tale onder ons, het ingeslopen gebruik van basterdwoorden uit dezelve, niet alleen in de staat- en pleitzaal, maar ook in de dagelijksche verkeering.’Ga naar voetnoot1) Zorg voor de moedertaal blijkt ook uit hetgeen Falck (Brieven, p. 264) schreef naar aanleiding van een toespraak van Van Tets: ‘Hoe jammer dat men in die aanspraak, waar zooveel wetenswaardigs in is, telkens stoot op nalatigheden in de constructie, grammaticale onnauwkeurigheden enz. Is er dan niemand genoeg van zijn vrienden (!) om te eischen of ten minste te raden dat hij zulke stukken door een deskundige doe beschaven? Juist in de courant, door welke hij zijne aanspraak wereldkundig maakt, is er geen alledaags artikel bij welke zij niet, in het bedoelde opzigt, afsteekt.’ En ziehier een passage uit de nota die de Mey van Streefkerk, secretaris van Raadpensionaris Schimmelpenninck, naar aanleiding van het artikel van de Moniteur dat vroeger is vermeldGa naar voetnoot2) zond aan Bosscha, secretaris-generaal bij Buitenlandse Zaken, ter plaatsing in de ‘nieuwspapieren welke U daartoe het geschiktst voorkomen’: ‘Het is te verwonderen dat een Hollandsch correspondent zulk een ongerijmdheid heeft kunnen opgeven in een tijdstip dat onze rijke en schoone taal meer en meer beoefend en beschaafd wordt en dat ter bevordering van dezelve de meeste pogingen worden in 't werk gesteld. Immers is het een ieder bekend, dat sedert negen jaren aan 's lands Universiteit te Leiden voorbedachtelijk een nieuwe leeraar is aangesteld voor de Hollandsche letterkunde en welsprekendheidGa naar voetnoot3), wiens opgang zoo groot is als zijn verdiensten. De menigvuldige taalkundige genootschappen in dit land bewijzen daarenboven de groote zorg voor de opsiering der landstaal, en deze zorg breidt zich uit tot het opperbestuur des lands, hetwelk nog onlangs ondubbelzinnig getoond heeft, hoezeer hetzelve de bevordering | |
[pagina 151]
| |
van de regelmatigheid en welluidendheid der taal ter harte gaanGa naar voetnoot1). Wel verre derhalve dat men een minder gebruik derzelve zoude behoeven te vreezen, kan men veeleer gerust voorspellen, dat men dezelve bij voortduring beter zal spreken en schrijven dan men over 't algemeen tot hiertoe gedaan heeft. De opgever van het voorzegde articul kan mogelijk gedoeld hebben op diplomatieke gezelschappen, alwaar men zich, uit beleefdheid voor de vreemdelingen, van de Fransche taal bedient, maar hij moet weinig bekend zijn met de gewoonte, welke bij de Hollandsche huisgezinnen plaats heeft, indien hij zijne stelling op dezelve heeft willen toepasselijk maken.’Ga naar voetnoot2) Deze hernieuwde belangstelling voor onze taal was een gevolg van ons versterkt nationaal gevoel, het streven naar eenheid van spelling was een uiting van veler verlangen naar centralisatie van de eens federale regeermacht.Ga naar voetnoot3) Met waardering moet hier worden herdacht hetgeen Koning Lodewijk heeft gedaan voor onze nationale taal, die hijzelf slechts gebrekkig kende, maar waarvan hij het belang voor ons volksbestaan inzag. Men weet dat, terwijl in 1807 de plechtige zitting van de Ordre de l'Union in het Frans werd gehouden, in de beide volgende jaren op 's Konings verlangen de Hollandse taal bij die gelegenheid werd gebezigd.Ga naar voetnoot4) Als men het letterkundig proza van het laatste deel der XVIIIe eeuw leest, geeft men zich rekenschap dat de kritiek van Siegenbeek, voor zover zij het misbruik van Franse woorden betreft, niet daartegen kan zijn gericht; in de deftige stijl van toen - ‘het proza was sedert Hooft statig en deftig gebleven,’ zegt JonckbloetGa naar voetnoot5) - was daarvoor geen plaats; tevergeefs zal men in Stijl's Opkomst en bloei der Vereenigde Nederlanden naar een Frans bastaardwoord zoeken; zijn taal is een model van, misschien wat stijf, maar waardig en goedverzorgd Nederlands. Er is dus wel een groot verschil tussen de geschreven en gesproken taal, | |
[pagina 152]
| |
en dit is geenszins verdwenen; prof. Fruin gebruikte op zijn colleges veel Franse woorden en men weet hoe zuiver het Hollands was dat hij schreef; Bilderdijk's Geschiedenis des Vaderlands, oorspronkelijk ook een college, wemelt ervan, maar een verhandeling in 1777 geschreven bevat er zo goed als geen.Ga naar voetnoot1) Zelfs Van Effen had er weinig gebezigd. In de eerste jaren der XIXe eeuw komt daarin geen verandering: in het Tweede Deel van Loosjes' Leven van Maurits Lijnslager (1808) vond ik, op 362 bladzijden, slechts twee niet-technische Franse woorden, en in De ring van Gyges van W. Kist (1805) geen enkel. Weliswaar bevat Bruno Daalberg's Steenbergsche Familie (1806) er verscheidene, maar vooral daar waar de Heer van Steenbergen spreekt, die zich laat voorstaan op zijn hoge beschaving en kennis, en die als caricatuur is geschilderd; evenwel, men vindt er ook in passages waar de schrijver zelf aan het woord is, die blijkbaar aan zijn stijl een zekere losheid heeft willen geven; hij heeft zich dus dichter bij de gesproken taal aangesloten.Ga naar voetnoot2) In elk geval is het zeker dat de kritiek van Siegenbeek zich richtte tot deze laatste, voor zover het 't gebruik van Franse woorden betreft; germanismen waren vooral talrijk in de geschreven taal. De onder de regering van Koning Lodewijk geschreven ambtelijke stukken bevatten weinig Franse woorden; men zie bijvoorbeeld de missives van de hand van GogelGa naar voetnoot3) en andere rapporten.Ga naar voetnoot4) Een biezondere bespreking verdient de vertaling van het Wetboek Napoleon van 1809 en de vier wetboeken van 1811: | |
[pagina 153]
| |
het Wetboek Napoleon (N), het Wetboek van het Strafregt (S), het Wetboek der Civiele Regtsvordering (R) en het Wetboek van den Koophandel (K). Wij willen deze vier laatste aan een onderzoek onderwerpen nopens het gebruik van Franse termen, en onderscheiden daarbij vijf gevallen. 1. Voor Franse woorden en uitdrukkingen wordt een Nederlands equivalent gegeven: N: bankbreukig (1613)Ga naar voetnoot1), belet van hooger hand (1784), zich beroepen op (322), huwelijksgoed (1542), inroeping van staat (339), kanscontract (1914), vrijwaring (1625), enz. S: aanplak- of uithangbiljetten (283), berigten (vertaling van bulletins, 283), bewaarder (243), daghuurder (219), nederlaag (v.v. homicide volontaire, 295), opsluiter (v.v. concierge, 120), enz. K: belet van hooger magt (v.v. obstacle de force majeure, 230), toeval van hooger macht (v.v. force majeure, 98), in- en uitschulden (v.v. situation active et passive, 594), enz. R: voortzetter (v.v. poursuivant, 724), schrijfmeester (v.v. expert, 232), enz. 2. Naast het Nederlandse staat het Franse woord ter verklaringGa naar voetnoot2): N: administrateur of bestuurder (1596), decisoir of beslissend (1357), enz. S: behoorlijke (officieele, 197), openbare fondsen of effekten (421; vgl. 419 effekten), opeisch of reclamatie (119), wedervergelding of repressaliën (85), douanes of tollen (209), blaadjes of zoogenaamde pamflets (287), enz. K: beloften of promessen (112), remboursement of terugbetaling (179), enz. R: (hier veel talrijker dan in de andere wetboeken): buitengewoon vervolg (extraordinair proces, 244), bevel of dispositief (260), dagvaarding (exploict, 4), in bewaarder hand geven (consigneeren, 494), onvervankelijke voorziening (en référé, 666), zich partij stellen | |
[pagina 154]
| |
(s'inscrire en faux, 14), uitgiften of grossen (532), waarmerken (paraferen 14), wederantwoord (repliek, 78), enz. 3. De Franse term is zelden bewaard als Frans woord: N: huur van huizen en roerende goederen, genaamd ‘bail à loyer’ (1711), huur van landgoederen, genaamd ‘bail à ferme’ (1711), verpanding van roerend goed wordt genoemd ‘gage’, en van onroerend goed ‘antichrèse’ (2072), mètre (1754), myriamètre omtrent vier oude Fransche mijlen (407), veepacht ook genaamd ‘cheptel de fer’ (1821). K: compagnieschap bij wijze van geldschieting, anders compagnieschap ‘en commandite’ genoemd (23). R: en réferé (786). 4. Het Franse woord wordt als Nederlands woord opgenomen. Hierbij zijn te onderscheiden: a. die welke reeds omstreeks 1800 in zwang waren gekomenGa naar voetnoot1), van b. die welke het eerst in de Wetboeken worden aangetroffen; achterwege blijven de reeds in de XVIIIe eeuw gangbare: a. N: ambulant (97), bataillon (89), departement (1), diplomatiek (48), donateur (847), constitutioneel (7), kwartiermeester (89), militair (subst., 88), naturalisatie (17), paraferen (41), politie (3), prefekt (427), specie (1895), viseren (459). S: administrateur (130), administratief (127), agent (81), apartement (381), autoriteiten (103), gendarmerie (237), kommies (174), kurateur (29), maire (130), procureur (121). K: expediteur (101), commissionair (91), correctioneel (87). R: balans (898), incident (443; vgl. 192 tusschengeschil of incident), proeparatoir (30), quoteren (943), reëel (681). b. N: ameubleren (1506), ameublissement (1505), arrondissement (116), certificaat (69), etablissement (1747; vgl. S. 417 inrigting of etablissement), inspecteur (89), Hof van cassatie (263; vgl. R 363 Hof van te niet doening, van cassatie), commandant (89), corps (89), legaliseren (45), linie (736), liquide schuld (2213), materiaal (subst. 554), municipaliteit (104), officier van administratie (59), officieuse voogd (362), physieke onmogelijkheid (312), prejudicieel (235), revue (89), solidair (1197). S: effekten (140), kostuum (259), proces-verbaal (179), spionnaadje (78), uniform (259). K: falsitcit (139), metalliek (76), promesse (113), remboursement (120). | |
[pagina 155]
| |
5. Een Frans woord is vervangen door een andere hier reeds bestaande Franse term: N: ameublement (voor meubles meublans, 534), niet arrestabel (voor insaisissable, 1293), cessie van actie (voor subroger, 875), executabel (voor exécutoire, 877), executable in hun persoon (voor contrainte par corps, 2017), fabriek (voor usine, 531, 1747), gedonateerd (voor donataire, 1049), zonder geprotocolleerd te zijn (voor en brevet, 2004), huurcedullen (voor baux, 1429), individueel verschillend (voor différent dans l'individu, 1894), insolvent (voor insolvable, 1070), insolventie (voor insolvabilité, 1214), inventariseren (voor inventorier, 1415), inventariseren (voor procéder à l'inventaire, 451), judicieel (voor judiciaire, 1354), bij compromis verblijven (voor compromettre, 1989), legaat (voor legs, 610), memoriën of nota's (voor bordereaux, 2153), beding van poenaliteit (voor clause pénale, 1226), poenaliteit (voor peine, 2047), praktizijn (voor conseil, 242), preferentie (voor privilège, 1263, 2095), in zijn privé (voor personnel, 799), procedure (voor poursuite, 2176), provisioneel (voor provisoire, 120), tot provisionele bewaring (voor conservatoire, 779), reclame (voor revendication, 930), renversalen (voor contre-lettres, 1321), secreet (voor fosse d'aisance, 674), solvent (voor solvable, 1214), summier (voor sommaire, 457), sustenu (voor les dires, 837), trafijk (voor manufactures, 1747). S: cippier (voor gardien, 120, 242), gestoffeerd (voor garni, 475). K: abandonnement (voor délaissement, 369), acceptant (voor accepteur, 121), arrestabel (voor saisissable, 215), endossant (voor endosseur, 117) extrajudicieel (voor extrajudiciaire, 53), commercieel (voor commercial, 63), van politieke correctie (voor correctionnel, 439), non-acceptatie (voor faute d'acceptation, 119), non-betaling (voor faute de paiement, 162), relief of herstelling bekomen (voor être restituable, 121). R: advis (voor consultation, 495), beslag of arrest (voor saisie, 221), faljiet of faillissement (voor faillite, 59), contradebat of solutie (voor soutènement, 538), praemissen (voor les qualités, 142), praktizijn (voor avoué, 75), qualiteit (voor fonction, 345), requisitoir of pareatis (voor pareatis, 547). Uit deze lijsten blijkt duidelijk dat de samenstellers der WetboekenGa naar voetnoot1) angstvallig hebben vermeden het aantal Franse woorden in onze taal te vermeerderen, en men moet bewondering | |
[pagina 156]
| |
hebben voor de wijze waarop zij de klip zijn omzeild, zo dreigend voor hen die een Franse tekst vertaalden welke zo nauw luisterde en die zoveel nieuwe begrippen invoerde. Van de verschillende, hierboven onderscheiden, paragrafen doen de beide eerste ons de grote zorg der vertalers kennen voor de zuiverheid, uit de oudere rechtstaal ophalende en desnoods zelf bedenkende Nederlandse equivalenten (kanscontract, schrijfmeester); in dit laatste geval toont de aanwezigheid van het Franse woord (par. 2) dat zij nog niet vertrouwen genoeg hebben in de bekendheid van het Hollandse om het alleen de wereld in te sturen. In de drie laatste afdelingen hebben wij onze verzameling volledig gegevenGa naar voetnoot1); als men bedenkt dat de vier wetboeken samen 4455 artikels tellen, dan geeft men zich rekenschap van de schroom der vertalers voor vreemde termen. Vooral de vijfde paragraaf is merkwaardig; wel verre van het aantal bastaardwoorden te willen uitbreiden, bezigen de vertalers er zo nodig die reeds bij ons in gebruik zijn, en het verdient de aandacht dat zij tegenover de Latijnse woorden geenszins dezelfde voorzichtigheid in acht nemen als tegenover de Franse, die zij niet zelden zelfs door een Latijnse term weergeven.Ga naar voetnoot2) De reden waarom de enkele door hen in vernederlandste vorm opgenomen Franse woorden zijn toegelaten, is moeilijk te bevroeden. Na de rechtstaal van de achttiende eeuw betekent die der wetboeken een grote stap vooruit; zowel de Latijnse woorden als de Franse, zo talrijk in de XVIIIe eeuw, zijn wat de eerste betreft veel minder in aantal, en in zake de tweede tot enkele beperkt.Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 157]
| |
§ 5. Het Frans in het openbaar leven en in de school.In het internationaal verkeer is in 1787 het Frans nog zózeer le omgangstaal dat C. van Lennep aan de Pruisische generaal Kalckreuth, die met zijn troepen in de Watergraafsmeer ligt, een Franse brief zendt.Ga naar voetnoot1) Wat betreft het binnenland, zo dringt zich de vraag aan ons op of door onze politieke toenadering tot Frankrijk het gebruik van het Frans zich heeft uitgebreid. Wij zagen dat Koning Lodewijk, wel verre van zijn taal op te dringen aan het volk waarover hij geroepen was te heersen, hart had voor het Hollands en wij zullen zo straks nog een ander bewijs van die goede gezindheid geven. Maar zelfs in het Decreet van 18 October 1810 wordt voorgeschreven: ‘De Hollandse taal zal naast het Frans kunnen worden gebezigd bij de rechtbanken, in de administratieve, notariële en particuliere akten’Ga naar voetnoot2); in werkelijkheid is het Hollands de enige rechtstaal gebleven.Ga naar voetnoot3) Lebrun verzet zich tegen het drijven van Devilliers du Terrage, algemeen directeur van de politie in Holland, om alle couranten in de twee talen te doen drukken; hij wil de redacteurs geen dwang opleggen, want hij weet dat de Hollanders gehecht zijn aan hun taal, waarin meesterwerken zijn geschreven.Ga naar voetnoot4) Trouwens de nieuwsbladen hadden reeds gehoor gegeven aan het verlangen van Devilliers voordat in 1811 het gebruik der twee talen verplichtend was gesteld voor de politieke bladen, zowel als voor de adverterende couranten; voor deze laatste is in 1812 het uitsluitend gebruik van het Hollands weder toegestaan. Zij waren teruggebracht tot één voor elk departement en, waren van alle belang ontbloot, zodat zij weinig werden gelezen. | |
[pagina 158]
| |
In 1811 zijn nog slechts twee theaters toegestaan in Amsterdam en den Haag: één Frans en één Hollands.Ga naar voetnoot1) Het Franse toneel van Amsterdam is in verval - terwijl het Hollandse bloeit - ondanks de pogingen der autoriteiten om het te redden; in den Haag is de toestand niet beter. De verminderde belangstelling voor het Franse toneel was reeds hieruit gebleken dat de Konsten Letterbode op een gegeven ogenblik de verslagen van de Franse voorstellingen vervangt door die van in de Hollandse schouwburg vertoonde stukken.Ga naar voetnoot2) In het Hollandse theater werden veel uit het Frans vertaalde stukken gespeeldGa naar voetnoot3) die tans, op een zeer enkel na, reeds geheel vergeten zijn en deze vergetelheid volkomen verdienen; zij zijn in elk geval niet te beschouwen als middelaars tussen de Franse cultuur en de onze. Trouwens, vertalingen uit het Duits waren niet minder geliefd: van 1790 tot 1813 zijn hier 120 stukken van Kotzebue en 30 van Ifland in het Hollands vertoondGa naar voetnoot4); een Frans stuk van Duval wordt bij ons bekend, niet direct door het Frans, maar door de vertaling van Kotzebue.Ga naar voetnoot5) Op de scholen nam het Frans een bescheiden plaats in. Men weet dat in 1801, dank zij een krachtige beweging voor verbetering van het lager onderwijs, een Schoolwet was tot stand gekomen die, in 1803 verbeterd, in 1806 een definitieve vorm had gekregen; men weet ook welk een buitengewoon verdienstelijk werk was verricht met deze regeling, waardoor wij alle andere landen waren voorbijgestreefd; zij werd door bevoegde mannen ten voorbeeld gesteld.Ga naar voetnoot6) Op de Openbare Lagere Scholen | |
[pagina 159]
| |
werd het Frans niet onderwezen, wel in de Burgerscholen, die in hoofdzaak particuliere inrichtingen waren en de voortzetting van de ‘Franse scholen’ van vroeger, maar tans onder geregeld toezicht gesteld en door de concurrentie met de Openbare Scholen, met name de zogenaamde Departementale Scholen der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, verplicht de verbeteringen van deze over te nemen. Hier werd, behalve lager onderwijs, ook gegeven wat, toen reeds in Frankrijk en later bij ons, ‘middelbaar’ onderwijs heet. Daar op de gymnasia alleen de oude talen werden onderwezen, werden deze ‘scholen’ bezocht door jongelieden die zich voor handel, nijverheid of krijgsdienst voorbereidden. Zij heetten meestal ‘instituten’ of ‘pensionaten’ of, zoals vroeger, ‘Franse’ scholen; het onderwijs werd er, tot in de XIXe eeuw, voor een deel nog in het Frans gegeven.Ga naar voetnoot1) Toen een commissie, in 1808 door Koning Lodewijk benoemd, in haar rapport de verplichte invoering van het Frans ook op alle lagere scholen aanbevalGa naar voetnoot2), Tekende de Koning daarbij aan dat ‘hij er sterk op gesteld is dat in geen enkele lagere school [d.i. openbare lagere school] een andere taal dan de nationale wordt onderwezen.’ Eerst na de inlijving wordt van hoger hand aangedrongen op het onderwijzen van het Frans bij het allereerste onderricht, en bij Decreet van 22 October 1811 wordt het een verplicht leervak in alle openbare en particuliere scholen.Ga naar voetnoot3) Van den Ende, benoemd tot Inspecteur Generaal van het Onderwijs, was toen een der ijverigste voorstanders van de uitbreiding van het onderwijs in het Frans.Ga naar voetnoot4) Ware Napoleon meester van Holland ge- | |
[pagina 160]
| |
bleven, dan zou ons land weldra gefranciseerd zijn geweest, maar de omwenteling van 1813 heeft belet dat de gevormde plannen zijn uitgevoerd. Wat het Hoger Onderwijs betreft, zo had Cuvier aanbevolen om aan de Universiteiten en athenea een leerstoel voor Franse letterkunde op te richten, hetgeen des te gemakkelijker zou gaan, omdat men geen Fransman behoefde te benoemen om die te bezetten, daar het onderwijs toch in het Latijn werd gegevenGa naar voetnoot1); hij dacht dus blijkbaar niet aan de mogelijkheid dat in het Frans zou worden gedoceerd.Ga naar voetnoot2) Curatoren van de Leidse Universiteit vragen zelf om die leerstoel en dragen J.H. Kraane ter benoeming voor, maar een Fransman, Mielle, wordt aangesteld.Ga naar voetnoot3) Deze leerstoel heeft evenwel geen succes gehad: Lebrun schrijft aan Fontanes dat de professor voor ledige banken spreekt.Ga naar voetnoot4) Toen, in 1837, V. Cousin in ons land een enquête instelde naar het onderwijs, constateerde hij, onder andere, dat de schoolmeesters in de dorpen rondom Haarlem vrij goed Frans spraken; dat Prinsen, directeur van de Normaalschool te Haarlem, Frans verstond, maar het niet sprak; dat te Amsterdam in het Rondeel niemand een woord Frans begreep; dat hij nergens, zelfs niet in den Haag, een enkele Franse school had leren kennen waar de leerlingen zó goed Frans kenden als in Utrecht, en dat op de Latijnse scholen te Utrecht en in den Haag - waar hij met leerlingen der lagere school wèl Frans had kunnen spreken - zelfs in de hoogste klassen de jongelieden hem niet in het Frans hebben kunnen antwoorden; trouwens het Duits was er al even pover.Ga naar voetnoot5) Falck, toen hij Cousin bedankte voor de toezending | |
[pagina 161]
| |
van zijn werk, schreef hem het volgende: ‘Het komt tegenwoordig zelden voor dat burgerlieden die hun zoons bestemmen voor de academische studie hun eerst niet ten minste het Frans doen leren, en indien op het Gymnasium te Utrecht de leerlingen u niet in die taal hebben kunnen antwoorden, moet dat worden geweten aan ongewoonte en aan schuchterheid die daardoor wordt veroorzaakt, of aan een of ander ongelukkige uitzondering.’ Het is moeielijk uit te maken of Falck zich door zijn zwak voor Utrecht heeft laten verleiden tot een te gunstig oordeel of wel Cousin's oordeel te scherp was. In elk geval was toen reeds het gevaar afgewend dat de Gymnasia zo eenzijdig zouden blijven als zij onder de Republiek waren geweest en dat de moderne talen ervan zouden blijven geweerd. Ten slotte noemen wij nog een centrum van Franse taal, dat echter slechts een klein gebied bestreek, n.l. de Waalse Kerk, welker leden trouwens, daar zij behoorden tot de hogere kringen, reeds daardoor met het Frans, ook in de omgang, vertrouwd waren.Ga naar voetnoot1) | |
B. Het Frans in de taal.Hulpmiddelen ter scheiding van de Franse woorden die reeds in de XVIIIe eeuw en die welke tussen 1785 en 1813 zijn overgenomen, zijn, ter eenre zijde, de 11e druk van Meyer's Woordenschat (1777) en de brieven van Wolff en Deken waarover in een vorig artikel is geschreven, ter andere zijde de 12e druk van de Woordenschat (1805) en de eerste druk van het Kunstwoordenboek van P. Weiland (1824). Weliswaar is dit laatste iets jonger dan het door ons in deze bladzijden afgeperkte tijdvak, maar het spreekt vanzelf dat termen die in 1824 in een Woordenboek worden verzameld, zeker reeds elf jaar vroeger algemeen zijn geweest. Ook de vertaling der Wetboeken en verder de door mij hierboven vermelde geschriften en correspondenties leveren ons gegevens.Ga naar voetnoot2) Wij scheiden van elkander de zogenaamde ‘technische’ van de ‘niet-technische’ woorden.Ga naar voetnoot3) Te dezer plaatse kunnen onze lijsten van de vóór en na ons tijdvak overgenomen woorden niet | |
[pagina 162]
| |
volledig worden gegeven, daar zij te veel ruimte in beslag zouden nemen. Een nauwkeurige studie van de culturele invloed van Frankrijk op het einde der XVIIIe eeuw tot 1813 en daarna kan hier dus niet worden gegeven; zij zou zich trouwens tot letterlijke vertalingen, als civiele lijst, vrederechter, overgaan tot de orde van de dag moeten uitstrekken. Wij bepalen ons hier tot een samenvatting van wat de, elders te publiceren, lijsten ons leren. 1. Technische woorden. Van de 13 groepen die wij in De Franse woorden hebben onderscheiden, tellen 8 minder woorden uit de XVIIe en XVIIIe eeuw dan uit latere tijd; in 4 is de meerderheid aan de zijde van deze eeuwen, in één groep is het aantal gelijk. De eerste acht zijn: De Mensch als Staatsburger. Sedert de Bataafse Republiek zijn 2½ maal zoveel politieke en bestuurstermen overgenomen als daarvóór, een verhouding die de belangstelling in het staatkundige leven bewijst, waardoor het einde der XVIIIe en de XIXe eeuw zich onderscheiden van de regententijd. Talrijk zijn vooral de termen die betrekking hebben op de constitutionele regeringsvorm. De woorden die na de Franse tijd zijn overgenomen zijn geringer in aantal (⅔) dan die van het voorafgaande tijdvak; de openbare diensten (spoorwegen, telegrafie, telefoon) leverden er vele, maar Buitenlandse Zaken zo goed als geen. Nijverheid. Hier is de voorsprong van de nieuwe tijd biezonder merkwaardig: ruim 3¼ maal meer woorden zijn sedert het einde der XVIIIe eeuw overgenomen dan daarvóór. De rubrieken zijde- en katoenindustrie, verven, suikerbereiding bevatten in de XVIIe en XVIIIe eeuw geen enkel woord; ook over het weefbedrijf geven de woordenboeken er geen uit die tijd, hetgeen ons verwondert en zeker op rekening van hun onvolledigheid is te stellen. Het grootste verschil vertonen de papierbereiding (36 woorden na en 6 vóór 1785) en de glas- en houtbewerking; minder groot is het onderscheid voor het fabriekswezen, de metaalindustrie, de munt; de diamantslijpers gebruiken in de XVIIIe eeuw slechts half zoveel Franse woorden dan daarna. Het leeuwenaandeel aan de aanwas van overgenomen woorden heeft de tijd na 1813, met name in het weven - behoudens de hierboven genoemde reserve - en in de houtindustrie. Handwerken. Ook hier vertoont de nieuwe tijd een belangrijke toeneming van het aantal Franse woorden: er zijn er zesmaal zoveel als in de XVIIe en XVIIIe eeuw: vóór 1813 vooral | |
[pagina 163]
| |
bouwtermen en vakwoorden van boekbinders, daarna vooral kleermakerswoorden. Handel. De uitbreiding van onze handelsbetrekkingen met Frankrijk vindt haar uitdrukking in het feit dat 2½ maal meer woorden na de XVIIIe eeuw voorkomen dan daarvóór, waarvan meer dan de helft vóór 1813. De geldhandel heeft een zeer belangrijk aandeel aan deze woordvoorraad. Landleven. De XVIIe en XVIIIe eeuw voegden bij de van ouds hier gebruikte termen 2, de tijd daarna 10. Bewoonde huis. Het aantal nieuw opgenomen woorden in ons tijdvak en daarna is 1⅔ maal zo groot als daarvóór, en daarin heeft de tijd na 1813 het grootste aandeel, hoewel het verschil tussen de twee perioden niet belangrijk is: deze rubriek bevat reiswoorden en dus automobieltermen. Kleding. Ook hier constateert men toenemende invloed van Frankrijk na de XVIIIe eeuw, ongeveer in dezelfde verhouding als in de vorige rubriek, maar hier is het verschil tussen ons tijdvak en de tijdruimte daarna groter, namelijk 1⅔ maal zoveel woorden na 1813 dan daarvóór. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de modewoorden, die een kort leven hebben en dus uit een vroegere periode niet volledig tot ons zijn gekomen. Voeding. De verhouding tussen de tijd vóór 1785 en daarna is ongeveer 1 tot 1½, en dat de jaren na 1813 er meer dan tweemaal zoveel hebben opgeleverd dan daarvóór, is voor een deel ook te verklaren door de snelheid waarmede fijne gerechten en deze vooral, worden overgenomen, om weder plaats te maken voor nieuwere.
Tegenover deze rubrieken staan er vier waarin de XVIIe en XVIIIe eeuw meer woorden hebben geleverd dan de XIXe. Het zijn: Leger en Oorlog. De cijfers zijn hier: 136 vóór 1785, 74 tot 1813, 30 daarna. De Franse legerinrichting en krijgvoering hebben ons van de Bourgondische tijd af tot model gediend, en bovenstaande cijfers drukken op welsprekende wijze uit hoe diep de invloed van Napoleon en zijn generaals is geweest; daarna, als eenmaal het leger is georganiseerd, worden slechts aanvullingen gezocht in den vreemde, en vandaar dat na 1813 zoveel minder woorden zijn overgenomen. Rechtspraak. Uit de XVIIe en XVIIIe eeuw stammen 2½ maal meer woorden dan uit de latere tijd, wel een bewijs hoe weinig de vertalers der wetboeken, waarover wij hierboven | |
[pagina 164]
| |
hebben gesproken, zich door de taal van het origineel hebben laten beheersen. Wel bewijzen de woorden die na 1813 voorkomen dat de Franse teksten, met name de Code pénal, nog geregeld door onze juristen zijn gebruikt. Godsdienst. Het was te verwachten dat het aantal Franse termen in deze groep niet groot zou zijn; inderdaad zijn er in de XVIIe en XVIIIe eeuw tweemaal meer overgenomen dan daarna. Verreweg de meeste nieuwe woorden hebben betrekking op de Katholieke Kerk. Administatie en vergaderingen. Na 1785 zijn ongeveer 44 Franse termen die in deze rubriek behoren overgenomen, daarvóór 61. Tussen de periode vóór en na 1813 bestaat een merkwaardig verschil (37 tegen 7), dat bewijst hoezeer juist in de Franse tijd de organisatie van het openbare leven zich naar Frankrijk heeft gericht.
Ten slotte is er, zoals wij zeiden, één rubriek waartoe de tijdvakken die wij hier vergelijken in gelijke mate hebben bijgedragen, en dat is het stadsleven. De voornaamste onderdelen zijn: het stadsleven, de openbare vermakelijkheden, de journalistiek en de school. Nieuwingevoerde schooltermen zou men niet hebben verwacht in een tijd van hervorming van ons nationaal onderwijs; zijn ook hier de woordenboeken uit de XVIIIe eeuw in gebreke gebleven? 2. Niet-technische woorden. De vijf afdelingen waarin deze kunnen worden ondergebracht vertonen met de technische woorden een zeer groot verschil: niet alleen blijkt uit vier ervan achteruitgang, sedert de XVIIIe eeuw, van het aantal overgenomen woorden - de vijfde, ‘Sport en Gezelschapspelen’, levert er voor beide tijdperken een ongeveer gelijk getal - maar de verhouding tussen het getal vroegere en latere ontleningen is verrassend: in de XVIIe en XVIIIe eeuw zijn 3½ maal meer woorden voor ‘Omgang niet uitsluitend door het woord’, 2¾ maal meer voor ‘Omgang door het woord’, evenals voor ‘De innerlijke persoon’, en 3 maal meer voor ‘De uiterlijke persoon’ overgenomen. Vergelijkt men het tijdvak 1785-1813 met de jaren daarna, ook dan blijkt het dat in de omgang de Franse invloed sterk is afgenomen.Ga naar voetnoot1) Van de latere, in het Frans | |
[pagina 165]
| |
algemeen geworden termen, is er geen bij ons in gebruik; épatant, défaitiste bijvoorbeeld zijn ons vreemd gebleven.
Het spreekt vanzelf dat, gezien de gebrekkige wijze waarop de woordenboeken ons inlichten, de conclusies uit ons onderzoek voorzichtig moeten worden geformuleerd en dat zij alleen waarde hebben, wanneer de verschillen in woordenaantal werkelijk tekenend zijn. Ik meen gerechtigd te zijn het volgende vast te stellen: 1. Uit bovenstaand onderzoek kan blijken dat de culturele invloed van Frankrijk in de laatste eeuw eerder is toegenomen op de verschillende gebieden waarop wij in ons maatschappelijk leven met Frankrijk in aanraking zijn gekomen, maar dat ons persoonlijk bestaan een sterkere weerstand aan de Franse invloed heeft geboden; het aantal omgangswoorden breidt zich zo goed als niet uit. De band tussen de beschaafde kringen en Frankrijk is losser geworden; dit hangt zonder twijfel samen met het moderne verhoogde nationaliteitsgevoel. 2. De woordenschat geeft dus van onze betrekkingen tot Frankrijk omstreeks 1800 en daarna een beeld dat, in de grote lijnen, gelijkt op de voorstelling die wij ons, met behulp van historische gegevens, ervan hadden gevormd. 3. De uitspraak van het, beter onderwezen, Frans wordt sedert 1800 meer geëerbiedigd dan vroeger; terwijl Wo 11-12 nog usantie geven, vermeldt We usance naast usantie. Zij blijft zich aanpassen aan de veranderingen die de uitspraak in Frankrijk zelf ondergaat. Verdietsingen als koets worden hoe langer hoe zeldzamer, al zullen zij bij woorden die tot de lagere kringen afdalen blijven voorkomen, zoals milicien, uitgesproken als miliciijn (vergelijk chirurgijn), swiree voor soiree, afgelezen van de affiches. 4. In de groep van technische woorden wordt het Latijn hoe langer hoe meer een concurrent van het Frans. Men vergelijke agitator (Wo 11 agitateur), corrector (Daalberg: correcteur), curator (in Wetboek van Koophandel; daarnaast nog kurateur), commentator (Falck: commentateur), missionaris (We missionair), conservatorium (Wo 11 conservatoire), massa (Wo 11 masse), solderen (We souderen), committent (Wo 11 commettant). J.J. Salverda de Grave. |
|