De Nieuwe Taalgids. Jaargang 30
(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Jean Paul in NederlandAls een der merkwaardigste en meest fascinerende figuren uit de wereldlitteratuur staat Jean Paul Friedrich Richter aan de ingang van de 19e eeuw. Een tovenaar met het woord zoals Duitsland geen tweeden gekend heeft, een Titaan der Romantiek - wier veelzijdigste representant hij was - worstelend met het uit het rationalisme voortvloeiende scepticisme en mysticisme der Verlichting, met de sentimentaliteit en het pathos van Sturm und Drang. Zich van het ziekelijke dezer tijdsverschijnselen bevrijdend in zijn rationalistische Aufklärungssatiren in Wieland's geest, in zijn elegisch-satirische idyllen naar Hippel's model en in burlesk-mystieke ‘rhapsodieën’ in Hamann's trant, bereikt hij zijn hoogtepunt in de synthese van dat alles: zijn zeer persoonlijke humor in zijn vier grote romans: Hesperus (1795), Siebenkäs (1796-'97), Titan (1800-'03) en Flegeljahre (1804-'05). Zo zien wij in de ontwikkelingsphasen van Richter's humor de evolutie van heel het 18e-eeuwse denken en voelen weerspiegeld, terwijl de aesthetische, philosophische en paedagogische ideeën van zijn tijd nog eens hun speciale uitdrukking (en vaak nieuwe formulering!) of ook wel hun bestrijding vinden in afzonderlijke werken als de Vorschule der Aesthetik (1804) en de Levana oder Erziehlehre (1806). Tovenaar met het woord oordeelde ook Duitsland's jongste grote woordkunstenaar hem: ‘Wenn Du höchster Goethe mit Deiner marmornen hand und Deinem sicheren schritt unsrer sprache die edelste bauart hinterlassen hast so hat Jean Paul der suchende der sehnende ihr gewiss die glühendsten farben gegeben und die tiefsten klänge.’Ga naar voetnoot1) Zo eindigt Stefan George zijn warme lofrede op den door hem zo vereerden meester, aan wien hij ook zijn wondermooi gedicht Jean Paul wijddeGa naar voetnoot2) en voor wiens werk hij door een gezamenlijk | |
[pagina 80]
| |
met Karl Wolfskehl uitgegeven bloemlezing nieuwe belangstelling trachtte te wekken.Ga naar voetnoot1) George was 't ook die Jean Paul het eerst erkende als den geestelijken vader van impressionisme en expressionisme: ‘Von einem dichter will ich euch reden einem der grössten und am meisten vergessenen und aus seinem reichen vor hundert jahren ersonnenen lebenswerk einige seiten lösen von überraschender neuheit unveränderlicher pracht und auffallender verwandtschaft mit euch von heute damit ihr wieder den reinen quell der heimat schätzen lernet und euch nicht zu sehr verlieret in euren mennigroten wiesen euren fosfornen gesichtern und euren lila-träumen.. Wenn es seiner hohen zeitgenossen befriedigung war empfundene und geschaute wirklichkeiten deutlich wiederzugeben so war es Sein heiliges streben den zauber der träume und gesichte zu verbildlichen.... wenn andere mit der worte klarbeit und richtigkeit siegten so hat Er mit der worte verschwindend zarten abschattungen gewirkt, über ihren geheimnisvollen unsichtbar rauschenden und anziehenden unterstrom aufschlüsse gegeben und zuerst - ein vater der ganzen heutigen eindruckskunst - die erde mit unerwarteten glänzen und lichtern belebt mit heimlichen tönen mit versteckten pulsschlägen seufzern und verwunderungen.’Ga naar voetnoot2 Nadrukkelijk noemt George Jean Paul dus den vader van het impressionisme, maar het eveneens door hem geconstateerde verbeelden van droom en gezicht en werken met de magische kracht van het woord wijzen eerder in de richting van het expressionisme. Nog duidelijker blijkt de sterke verwantschap tussen Jean Paul en de expressionisten uit hun gemeenschappelijke voorliefde voor het barokke en groteske als uitdrukking van hun eeuwigheidsverlangen, dat hen de wereld en de mensen sub specie aeternitatis doet zien als ‘die schöne Irrenanstalt der Erde’.Ga naar voetnoot3) Hoe dicht Richter's kunst inderdaad nog bij ons staat, merken wij, wanneer wij ons niet laten afschrikken door die ‘ganze(n) seiten von wunderlichen zusammenstellungen und masslosen abschweifungen’, die als ‘ein undurchdringliches gestrüpp uns den weg durch den anmutigen duftenden | |
[pagina 81]
| |
garten mühsam macht.’Ga naar voetnoot1) Realisme, naturalisme noch nieuwe zakelijkheid hebben ons voor de gloed en kleurenrijkdom van zijn natuurschilderingen, de teerheid van zijn idyllen, de fonkeling en warme straling van zijn humor, de betovering van zijn metaphysische beelden- en gedachtenwereld ongevoelig kunnen maken. Maar zo er al misschien een heel enkele maal van enige zogenaamde invloed op werk van schrijvers uit de tweede helft der vorige en uit onze eeuw sprake is, dan is deze toch, vooral in ons land, zo sporadisch en twijfelachtig, dat 't amper vermelding verdient. Wel heeft men met meer of minder zekerheid bewuste of onbewuste navolging van Jean Paul's compositie- en stijleigenaardigheden, van zijn idyllen met hun fijne realistische tafereeltjes, zijn romanfiguren en -intriges en zijn ideeën geconstateerd bij de ook chronologisch dichter bij hem staande latere romantici en de onmiddellijk bij de Romantiek aansluitende, merendeels humoristische, realisten van ± 1820-1860 in Duitsland zelf en in Scandinavië, m.n. in Zweden. Zo in sommig werk van Hoffmann, Heine, Mörike, Stifter, Auerbach, Reuter, Raabe, Keller; van de Zweden Almqvist, Livijn, Dahlgren, Tegnér, Frederika Bremer, Palmaer, Crusenstolpe, Blanche. Olle Holmberg spreekt in zijn boek over AlmqvistGa naar voetnoot2) over de vele en diepe sporen welke de grote Duitse humorist in de Zweedse litteratuur tussen 1820 en 1850 heeft nagelaten. De voorbeelden daarvan in dit werk en eldersGa naar voetnoot3) aangehaald zijn niet altijd even overtuigend, maar sterke invloed valt inderdaad niet te ontkennen. Hoe stond 't daarmee in ons land? Afgaande op het feit dat men Jean Paul's naam in die jaren hier meermalen noemt en dat er behalve enkele bloemlezingen van vertaalde ‘gedachten’ na 1840 ook vertalingen van zijn voornaamste werken verschenen, zou men zeker invloed van enige betekenis verwachten. Zowel de handboeken als de studies waarin speciaal de invloed der Duitse letterkunde op de onze wordt nagegaan, maken echter geen of nauwelijks melding van hem. Wel noemt Kalff onder de Engelse en Franse schrijvers die de ontwikkeling van de Nederlandse ‘copiëerlust des dagelijksen levens’ beïnvloed zouden hebben, als enigen Duitser Jean Paul,Ga naar voetnoot4) maar hij voert daar geen | |
[pagina 82]
| |
enkel bewijs voor aan, hetgeen hij ook moeilijk zou hebben gekund. Prinsen oppert voorzichtig de veronderstelling dat van de bij ons zo bitter weinig gelezen Duitse romantici misschien iets meer is doorgedrongen van Jean Paul. Maar dat ook deze ‘voor onze brave Hollanders de ware broeder niet was’, toont hij met een enkel karakteristiek ‘idee’ aan: ‘Oft seh' ich die Berge und Flüsse und den Boden um mich an, und mir ist, als könnten sie jeden Augenblick aus einander flatteren und verrauchen und ich mit.... Es giebt einen kalten, kecken Geist im Menschen, den nichts etwas angeht, nicht einmal die Tugend; denn er wählt sie erst, und er ist ihr Schöpfer, nicht ihr Geschöpf.’Ga naar voetnoot1) Prinsen's mening dat Jean Paul ‘hier nog al gelezen’ is, berust op een paar belangrijke gegevens in Potgieter's Leven van Bakhuizen en in de onvoltooid gebleven novelle De Augustusdagen van Aernout Drost.Ga naar voetnoot2) Potgieter vertelt, hoe Bakhuizen op aansporen van Drost een stapel geschriften van Jean Paul op zijn kamer heeft laten brengen. Hij schrijft dan aan Potgieter dat hij ze gelezen heeft: ‘verslonden mag ik niet zeggen.... want schoon mijne maag vrij wat verduwen kan, eenige onverteerbare brokken zijn mij in de keel blijven steken.’Ga naar voetnoot3) Potgieter vervolgt zijn relaas aldus: ‘En der Tod eines Engels werd het voorwerp van eene spotternij het vernuft waardig, dat in zijne weegschaal Richter tegenover Sterne toen reeds te ligt had bevonden.’ Hebben wij hier met historische gegevens te doen, in De Augustusdagen betreden wij het gebied der fictie.Ga naar voetnoot4) De heldin van het verhaal, Wilhelma, dochter van een Geldersen baron, maakt tegenover den dorpspredikant, Ds. Beeckhorst, een spottende opmerking over het gedweep van zijn broeder en haar vriendin Betsij met Jean Paul. Zij zelf is over dezen schrijver niets te spreken, maar 't blijkt dat zij alleen afgaat op de vrij sentimentele Hesperus, die zij in zijn geheel heet gelezen te hebben, en enkele | |
[pagina 83]
| |
zogenaamde ‘bloem- en phantasiestukken’, nl. de Dood eens engels, de Maansverduistering en een paar Bloemstukken (door Betsij vertaald ‘op rooskleurig papier’!): alles dus werk uit Jean Paul's tranenrijke tijd. Tegenover haar eenzijdige critiek staat het bezonken oordeel van Ds. Beeckhorst. Deze prijst Jean Paul's oorspronkelijkheid, die hem boeit, erkent dat inderdaad in de Hesperus ‘het weekhartige en roerende overladen is’, maar bewondert daar tegenover weer de luim van den dichter, ‘die nooit boosaardig wordt’. Jean Paul's meesterwerk, de Titan, schijnt hij niet te kennen; hij noemt 't althans niet, maar beveelt vooral de Siebenkäs, de eerste hoofdstukken der Onzigtbare Loge en de Vlegeljaren ter lezing aan. Er worden dan plannen gemaakt voor een gezamenlijk lezen van een of meer werken in hun geheel. Enthousiast toont Wilhelma zich nog niet; men heeft haar verzekerd dat Nederland sinds kort ook ‘een vaderlandschen Jean Paul’ rijk is en dat was voor haar genoeg om de aldus aanbevolen Gedachten en Beelden niet te bestellen.Ga naar voetnoot1) Ds. Beeckhorst vindt echter ‘dat de Recensent wel zeer onhandig moet zijn, die den Schrijver [van die boekskens] bij Jean Paul vergeleek.’Ga naar voetnoot2) En inderdaad: als wij Lublink Weddik's Gedachten en Beelden en de door hem verzamelde en waarschijnlijk ook merendeels door hem zelf geschreven opstellen in PandoraGa naar voetnoot3) nagaan, moeten wij Ds. Beeckhorst gelijk geven. Wel heeft Weddik sommige werken van Richter in 't oorspronkelijk gelezen;Ga naar voetnoot4) hij ontleent er verschillende motto's aanGa naar voetnoot5) en noemt een paar maal uitdrukkelijk zijn naam.Ga naar voetnoot6) Ook vinden wij, evenals in de Hesperus, tussen de opstellen losse sententies en ideeën ingelast, ‘lexicographisch’ | |
[pagina 84]
| |
geordend. Maar terwijl in de keuze van de besproken woorden enige overeenkomst bestaat, herinnert de aan zo'n woord vastgeknoopte gedachte in geen enkel opzicht aan die van Jean Paul. Van meer betekenis lijkt mij diens werk voor Drost te zijn geweest. Uit het geresumeerde gesprek tussen Wilhelma en den jongen predikant blijkt, hoe hij zich in de tijd dat hij aan De Augustusdagen werkte, met den groten Duitsen romanticus bezighield en 't is juist in dit helaas onvoltooid gebleven verhaal, dat ik iets terugvond van de geheimzinnige sfeer, die zo kenmerkend is voor de romans van Jean Paul. Prinsen heeft reeds in het bovengenoemde artikel in De Beweging gewezen op enkele mooie bladzijden van de zuiverste romantiek in deze vertelling, die hij terecht een uiterst mysterieuze geschiedenis noemt. Kunstig dooreen geweven mysteries (het drukkende geheim van den baron en zijn daarmee in verband staande geheimzinnige reizen; de spookverschijning in de ruïne, die - evenals dit bij Jean Paul meermalen het geval is - voor een deel zeer nuchter wordt verklaard, waardoor een eigenaardig humoristisch contrast wordt bereikt; de mysterieuze zakdoek en niet minder mysterieuze brief; het geheim van Everard van Zonsveld; de komst van den geheimzinnigen vreemdeling) spelen zich af tegen een achtergrond van landelijke en huiselijke idyllen en mooie natuurschilderingen vol gloeiend coloriet, zoals juist Jean Paul ze ons telkens weer voor ogen weet te toveren. Men leze eens Drost's beschrijvingen van een stralende zomerdag (p. 51 vlg. en 63), van een zomernamiddag (p. 121 vlg.), van een maannacht (p. 85 vlg. en 93 vlg.), maar vooral die van de avond met het vuurwerk (p. 147 vlg.), waarvan de kleurenrijkdom en prachtige lichteffecten aan sommige avondbelichtingen van Jean Paul doen denken. Met niet minder gloed schildert deze ons het ‘vuurwerk’ van zon, maan en regendroppelen in zijn wondermooie tweede Pinksteravond te Maienthal.Ga naar voetnoot1) Evenals bij Jean Paul wisselt de stemming in Drost's verhaal voortdurend van blijheid tot melancholie en zelfs angstige, beklemmende spanning; van dwepende ontroering tot gemoedelijke grappigheid en comische dwaasheid. De beschrijving door Ds. Beeckhorst gegeven van zijn ontmoeting met den geheimzinnigen schilder ontlokte Prinsen de opmerking: ‘.... het treft ons, hoe we in zijn verhaal den naklank hooren van de | |
[pagina 85]
| |
sentimenteele romantiek ten onzent en elders, hoe herinneringen aan Feith, Lamartine en Chateaubriand, sommige Duitsers worden opgewekt....’ Ik waag de veronderstelling, dat wij voor die laatsten wel in de eerste plaats aan Jean Paul moeten denken. Zelfs de titel zou op een - misschien geheel onbewuste - reminiscentie aan de ondertitel van de Hesperus: ‘45 Hundsposttage’ kunnen wijzen. Weliswaar is er bij Jean Paul geen sprake van een verslag van dag tot dag als in Drost's verhaal, maar het voorbeeld hiervoor kon hij vinden in de 28. Hundsposttag, het ‘Osterfest’, en in de 33.-37. Hundsposttag, de nu eens tere en idyllische, dan weer gloedvolle beschrijving der vier Pinksterdagen door Viktor in Maienthal doorgebracht. Volgens Potgieter had de heldin aanvankelijk een onhollandse naam.Ga naar voetnoot1) Wel jammer dat we die niet kennen, want 't lijkt mij lang niet onwaarschijnlijk dat ook deze aan een roman van Jean Paul was ontleend. Of zou 't louter toeval zijn, dat Wilhelma's semi-verloofde, Everard van Zonsveld, dezelfde voornaam draagt als de roué in Siebenkäs, Everard Rosa von Mayern, die als model schijnt gezeten te hebben voor het portret van den gemenen Jonker van Everstein, den vriend van Van Zonsveld? En zou niet de kleine Beeckhorst zijn bij ons weinig voorkomende naam Julius te danken hebben aan een van de meest dichterlijke, meest vergeestelijkte figuren uit de Hesperus, den zachten, blinden zoon van Lord Horion, een gestalte die Drost stellig bijzonder zal hebben bekoord? Er werd door de critiek al dadelijk geklaagd over de vaagheid van tekening van Wilhelma's vader, den baron Van Stralenhoef, als ook over zijn weinig Nederlandse trekken.Ga naar voetnoot2) Dit hoeft ons niet te verbazen, want daarvoor lijkt hij ook te veel op de even geheimzinnige en evenzeer onder verborgen smarten lijdende vaders van Jean Paul's helden, inzonderheid op Lord Horion in de Hesperus.Ga naar voetnoot3) De verloving van de heldin en den held wordt in beide verhalen wegens een reis hunner respectieve vaders, die het doel van die reis angstvallig voor hen verbergen, uitgesteld. En zowel in De Augustusdagen als in de Hesperus speelt een even mysterieuze brief een belangrijke rol. Wat de hoofdintrige van eerstgenoemd verhaal betreft, ook deze vertoont, | |
[pagina 86]
| |
naar wat wij uit het door Drost's vrienden toegevoegde ‘Besluit’ mogen opmaken, heel veel overeenkomst met de verwikkelingen in enkele romans van Jean Paul, echter alweer het meest met die in de Hesperus. Ook bij Jean Paul vinden wij die halfbroers en halfzusters, stiefvaders, verleide stief- of pleegzusters, wier eer gewroken moet worden, die Drost's intimi, aan wie hij zijn verhaalfragment had voorgelezen, daarin vermoedden. De man in de gele manteljas schijnt, evenals de laaghartige, schurkachtige Le Baut in de Hesperus, vrijwillig een ‘vaderschap’ op zich genomen te hebben om maatschappelijk voordeel. Wel waren deze motieven in de romantische litteratuur van die tijd algemeen geliefd, maar waar wij van Drost zelf weten, hoe hij zich voor Jean Paul interesseerde, denken wij bij een dergelijke gelijkenis toch in de eerste plaats aan mogelijke invloed van diens werk. Met Drost's De Augustusdagen was het hoogtepunt van Jean Paul's invloed op de Nederlandse litteratuur reeds bereikt. Een algemeen en veel gelezen schrijver als Scott of Dickens, Claudius of Reuter is hij bij ons niet geworden. 't Lijkt mij zelfs zeer twijfelachtig of de gefingeerde lezers en lezeressen in Drost's vertelling werkelijk een lezerskring van enige betekenis in Nederland vertegenwoordigden. Aangezien de vertalingen van zijn voornaamste romans in hun geheel alle eerst na 1840 verschenen, was men op de oorspronkelijke, ‘onbesnoeide’ werken aangewezen of op Franse vertalingen, als deze ervan bestonden.Ga naar voetnoot1) En het lezen van zo'n oorspronkelijk werk in zijn geheel vergde door de grilligheid van Jean Paul's compositie, stijl en gedachtenwereld en door zijn romantisch-humoristische zucht tot divageren meer intelligentie, inspanning en geduld dan men zelfs van een goed ontwikkelden en belangstellenden lezer mocht verwachten. De eerste samensteller van een bloemlezing in het Nederlands vertaalde Gedachten, Mr. J.A. Weiland, merkt over Jean Paul's weinige populariteit hier te lande in 1820, zo sterk afstekend bij de Claudius-manie in die tijd, op: ‘Zelfs bij diegenen onzer landgenooten, welke van de Hoogduitsche letterkunde nog het meeste werk maken, bestaat een soort van vooroordeel tegen dezen schrijver, als of hij in allen opzigte te duister, | |
[pagina 87]
| |
te verward en te diepzinnig zou zijn, om ergens anders met vrucht te kunnen worden gelezen, dan in het studeervertrek des geleerden van beroep.’Ga naar voetnoot1) Hij besluit zijn klacht over de weinige bekendheid van Jean Paul bij het Nederlandse lezerspubliek met de woorden: ‘Behalve hetgeen nu en dan wel eens enkel als spreuk, of kort gezegde, van hem bij ons is overgenomen in het een of ander tijdschrift, weet ik niet, dat er iets van dezen gevoelig luimigen schrijver in onze moedertaal voorhanden is.’Ga naar voetnoot2) Twintig jaar later (in 1841) bekent de eerste vertaler van een gehele roman, een zekere J.J. Kreenen, dat Jean Paul's moeilijkheden hem ‘meer hoofdbrekens kostten, dan een paar uren op de Latijnsche Grammatica gesleten’ en hij waagt de veronderstelling, dat nog steeds Jean Paul, ‘al ziet en hoort [men] zijnen naam zoo dikwijls aangehaald, en zoo vele motto's van hem ontleend, prijken op titels enz.!.... bij velen meer uit aanhalingen en bloemlezingen bekend is, dan uit zijne werken zelve.’Ga naar voetnoot3) In plaats van ‘bloemblezingen’ had Kreenen beter ‘Weiland's bloemlezing’ kunnen schrijven, want behalve een enkel oorspronkelijk Duits citaat of motto bij Lublink Weddik, lijken mij de meeste door mij gevonden aanhalingen via Weiland ontleend.Ga naar voetnoot4) Er werd in ons land in die tijd nog te weinig Duits gelezen, dan dat men licht naar een Duitse Chrestomathie zou grijpen.Ga naar voetnoot5) Nog in ± 1844 | |
[pagina 88]
| |
blijkt bij een geleerd man als Mr. M.C. van Hall een absoluut gebrek aan kennis van de Duitse taal;Ga naar voetnoot1) de door hem met de nodige vrijpostigheid gelanceerde opmerking over Jean Paul's humordefinitie en diens humor kunnen wij m.i. dan ook niet au serieux nemen. Zijn critiek op enkele ‘aandoenlijke’ stukken uit diens werk betreft (wel toevallig!) juist drie vertaalde fragmenten in Weiland's bloemlezing.Ga naar voetnoot2) - Met de door een der leden van de ‘Rederijkerskamer voor uiterlijke welsprekendheid’ voorgedragen ‘Oudejaarsnacht van eenen ongelukkigen’Ga naar voetnoot3) opent Weiland zijn eerste deeltje. De verminkte vorm waarin Dr. N.H. Tatum Zubli deze pathetische en sterk moraliserende ‘gedachte’ de lezers van de Almanak voor het Schoone en Goede in 1854 nog eens voor durft zetten, bewijst eerder een steeds voortdurende onbekendheid van het Nederlandse publiek met oorspronkelijk werk van Jean Paul dan een groeiende belangstelling daarvoor. In een op Kreenen's ‘Opdracht’ volgende ‘Brief aan den Vertaler’ betuigt trouwens de Jean Paul-bewonderaar Lublink Weddik zijn instemming met hetgeen Kreenen beweerde. Hoewel hij hier speciaal het oog heeft op de Badereise, gold wat hij zegt ook voor de andere werken. Hij oordeelt: ‘de stijl, inkleeding en ontwikkeling van den vriend Katzenberger zoo geheel afwijkend van den lateren geest, welke er in de fashionable Romans heerscht: Jean Paul.... zulk een gedecideerde(n) Antipode van Scott, Bulwer, Balzac, Sue, Sand, of wie ook der onzen meer stuk gelezen en gruwelijk beduimeld, huis aan huis in- en uitgaan, dat de lezer van 1841 en eerstvolgende jaren niet gemakkelijk in dien wonderlijken, verwarden menschen-winkel.... zal teregt kunnen komen. [Jean Paul] springt met zijne lezers zoo geheel sans façon om, hij valt ons, regts en links, met de vreemdste vergelijkingen en meest onverwachte invallen op het lijf, schept, uit den rijken schat zijner menschen-studiën, oorspronkelijke karakters, en verheft zich eindelijk, als met eenen spotachtigen glimlach, boven het decorum van zijnen en ook van onzen tijd; - met één | |
[pagina 89]
| |
woord: Jean Paul brengt elken vertaler zoo duchtig in het nauw, dat er eenige moed toe behoort, om hem in de moedertaal te laten herleven.’Ga naar voetnoot1) Hij hoopt dat Kreenen's vertaling naar meer zal doen verlangen, want ‘hoe weinigen onzer boek- en letterlievende tijdgenooten zijn bekend met den Titan, met den Hesperus, met de Blumen-, Frucht- und Dornen-stücke, met den wakkeren Ouintus Fixlein, enz. enz.’Ga naar voetnoot2) Tot 1841 blijkt Weiland's bloemlezing dus de hoofdbron voor de kennismaking van de Noordnederlanders met Jean Paul's kunst geweest te zijn. Een onderzoek naar mogelijke vertalingen van of beïnvloeding door Jean Paul's werk in die periode en later in Zuid-Nederland leverde zelfs geheel negatieve resultaten op.Ga naar voetnoot3) Wij kunnen ons tot besluit van deze beschouwing derhalve bepalen tot nog een vluchtige blik op genoemde bloemlezing en de vertalingen na 1840 in ons land verschenen. Vooral belangrijk is dan het 7e hoofdstuk van Weiland's ‘Inleiding’ op de door hem vertaalde Gedachten van Jean Paul (1820). Hierin bespreekt hij Jean Paul als humoristisch schrijver en in verband daarmee het humorverschijnsel en de humoristische stijl. Duidelijk blijkt dat Weiland hier verschillende ideeën uit Jean Paul's Vorschule der Aesthetik op zijn wijze heeft uitgewerkt en dat diens bekende paragrafen over de humor hem tot deze grondige en vaak zeer originele bespreking hebben geïnspireerd. De overeenkomst tussen Weiland's humorbeschouwing en die van Jean Paul heb ik eldersGa naar voetnoot4) uitvoerig aangetoond en er daar ook op gewezen, hoe Weiland's uiteenzettingen de verwarring weerspiegelen in zijn geest ontstaan bij zijn pogingen het eigen weinig | |
[pagina 90]
| |
wijsgerig, maar sterk ethisch gekleurd humorbegrip met het romantisch-philosophische en bovenal metaphysische van Jean Paul te verenigen. - Wat zijn vertaling van verschillende ‘gedachten’ betreft: deze staat niet alleen chronologisch aan de spits maar ook wat keuze en wijze van vertalen betreft. Zo is hij bijv. niet de geweldige moeilijkheden uit de weg gegaan, die de bijzonder mooie beschrijvingen van Albano's Italiaanse reis opleveren,Ga naar voetnoot1) maar hij laat ons in enkele goed gekozen stukken iets zien en horen van de kleurenpracht en taalmuziek, die dergelijke passages in de Titan tot het mooiste maken wat Jean Paul ooit geschreven heeft. Zij geven ons tevens een indruk van de grote ontwikkeling van Jean Paul als natuurschilder, aangezien Weiland in het eerste deeltje òòk een landschapschildering heeft opgenomen,Ga naar voetnoot2) maar uit een tien jaar ouder werk: de zeer sentimentele en nog sterk onder invloed van Rousseau's ‘natuurevangelie’ staande Unsichtbare Loge (1793). Rhetoriek en meditatie nemen daar een veel groter plaats in en coloriet en stoffage van lucht en landschap zijn niet vrij van cliché. - Ook Weiland heeft vaak moeite gehad de kracht van 't origineel te behouden; dit blijkt vooral in de humoristische, comische of satirische wendingen van sommige ‘gedachten’.Ga naar voetnoot3) Ook minder juiste en zelfs foutieve vertalingen komen voor, waardoor het treffende van het beeld verloren gaat. Een aardig staaltje van het eerste vinden wij in Ged. 185, waar Horst, als beeld voor het oude Rome, vertaald wordt door ‘het woud der Romeinsche adelaars’. Maar in het algemeen verdient Weiland stellig de lof hem door tijdgenotenGa naar voetnoot4) en latere Jean Paul-vertalers toegezwaaid. Nog na ruim twintig jaar neemt die van de Titan Weiland's fragmenten ongewijzigd op, overtuigd dat hij zelf 't er veeleer slechter af zou brengen.Ga naar voetnoot5) | |
[pagina 91]
| |
Eigenaardig is, dat de eerste vertaler van een gehele roman juist de vrij grove, burleske satire Dr. Katzenbergers Badereise (1809) daarvoor uitkoos. Hij noemt hem geheel ten onrechte een ‘humoristischen roman’ en houdt een apologie in zake het ‘realisme’ van Jean Paul, dat naar hij vreest, den Nederlandsen lezer af zal schrikken. Hij is dan ook bij de vertaling voorzichtig te werk gegaan, maar vooral als hij meende dat er van ‘minachting, hetzij tegen de godsdienst in het algemeen, hetzij tegen de meeningen van sommige godsdienstige gezindheden in het bijzonder’ sprake was, werd het snoeimes erin gezet.Ga naar voetnoot1) Dit is van te meer betekenis, daar 't de gedragslijn van al de overige vertalers zal blijken te zijn.Ga naar voetnoot2) Niet alleen dus omdat men de oorspronkelijke tekst niet begreep of te moeilijk vond om te vertalen, maar vaker nog uit een zekere gêne den Hollandsen lezer in zijn religieuze opvattingen of begrip van kiesheid te kwetsen, veroorloofden die vertalers zich zoveel coupures en kleine en grote wijzigingen, dat er inderdaad beter van ‘bewerkers’ gesproken kan worden. Door dezelfde overwegingen geleid geven ook de ‘bloemlezers’ door hun keuze en besnoeiing der gekozen stukken een uiterst beperkte en daardoor absoluut foutieve voorstelling van Jean Paul's geestelijke en artistieke betekenis. Zo laat de bewerker van de Blumen- Frucht- und Dornenstücke oder Ehestand, Tod und Hochzeit des Armenadvokaten F. St. Siebenkäs niet alleen de beide voorredenen van de 1e en 2e druk der Duitse uitgave weg,Ga naar voetnoot3) maar ook de typisch Jean Paulse Blumenstücke: ‘Rede des todten Christus vom Weltgebäude herab, dasz kein Gott sei’ en ‘der Traum im Traum’. De twee laatstgenoemde coupures zijn veelzeggend. Zeer zeker storen de ‘bloemstukken’ de eenheid van het verhaal, maar dat de bewerker met geen woord deze uitlating releveerde, die hem evenals die van 't Fruchtstück, zelfs noodzaakte de Duitse titel geheel te wijzigen,Ga naar voetnoot4) zal zijn diepere grond wel hebben in het probleem | |
[pagina 92]
| |
van het atheïsme in deze romantisch-visionnaire ‘dromen’ aangeroerd.Ga naar voetnoot1) Ook verder heeft deze bewerker o.a. alle plaatsen die als spot met een bepaalde godsdienst konden worden opgevat, weggelaten of veranderd. Op de vele onjuistheden in de vertaling en op andere weglatingen ingaan, kan ik hier niet. Slechts wil ik terloops wijzen op de coupure van een alleraardigst staaltje van Jean Paul's humor,Ga naar voetnoot2) dat juist den Zweedsen schrijver H.B. Palmaer tot een van zijn bekendste geestigheden in En liten lustresa heeft geïnspireerd.Ga naar voetnoot3) In 1843 verscheen de reeds genoemde ‘vrije bewerking’ van de Titan. Uit 't ‘Voorberigt’ krijgen wij niet de indruk, dat de vertaler het karakter van Roquairol, den antipode van Albano, het type van den diabolischen representant der ‘Sturm- und Drang-Zeit’, met reeds verschillende trekjes van den lateren ‘spleenzieken’, cynisch-decadenten blasé der Tweede Romantiek, goed heeft begrepen. Weinig geslaagd is dan ook de vertaling van het in het oorspronkelijke zo bijzonder mooie slot van zijn karaktertekening.Ga naar voetnoot4) De voor Jean Paul's zucht tot het ongewone kenmerkende indeling van het boek in ‘Jobelperioden’ en deze weer in ‘Zykel’ is vervangen door een normale in hoofdstukken. De inhoud is aanmerkelijk bekort en de vertaling laat meermalen te wensen over. Bijzonder hinderlijk zijn de weglatingen betreffende Schoppe, voor de kennis van Jean Paul een nog belangrijker figuur dan Albano of Roquairol.Ga naar voetnoot5) Wanhoopsuitbarstingen van dezen half-waanzinnige als: ‘Ich wollte, ich könnte noch von meinem Nabel leben wie in meinen frühern Zeiten und mich so weich betten.... Was ein Floh soll ich sein am dünnsten goldnen Kettlein und ein Herr, der mich daran gelegt, damit ich ihm springe, aber nicht davon, zieht mich öfters auf dem Arm und sagt: saug' nur zu, mein Thierchen! - Teufel! Frei will ich bleiben auf einer so verächtlichen Erde....’ | |
[pagina 93]
| |
zijn natuurlijk weggelaten.Ga naar voetnoot1) Ook de eerste schildering van Schoppe's satirische persoonlijkheid (drie bladzijden in het oorspronkelijko!) is tot een nuchter zakelijke mededeling in enkele regels gereduceerd.Ga naar voetnoot2) Een drie pagina's lange satirische rede van Schoppe wordt aldus afgehandeld: ‘.... hij ging voort met de zonderlingste denkbeelden voor het gezelschap te ontwikkelen.’Ga naar voetnoot3) Zo verdwijnt ook de ‘subjectieve’ humor van Jean Paul's eigen beschouwingen, waarmee hij zijn verhaal telkens onderbreekt.Ga naar voetnoot4) Maar ook de comische en zuiver humoristische scènes hebben veel bij de vertaling ingeboet.Ga naar voetnoot5) Vooral de schildering van het bezoek der vorstin aan de oude kerk te Blumenbühl, een mengeling van dwaas-comische en allergeestigste beelden, opmerkingen en situaties, is erbarmelijk verminkt.Ga naar voetnoot6) Sterk gekuist is natuurlijk de vertaling van de antecedenten van den Hohenfliesser stamhouder,Ga naar voetnoot7) enz. enz. Op deze wijze is Jean Paul's meesterwerk van de romantische humor in zijn Nederlands gewaad eerder een parodie van het oorspronkelijke geworden, dan dat 't de Nederlandse lezers ook maar enigszins een juiste indruk van Jean Paul als romantisch humorist kon geven. Mutatis mutandis kunnen wij hetzelfde zeggen van de vertalingen van het Leben des Quintus Zebedeus Fixlein aus 15 Zettelkästen gezogen, nebst einem Mustheil und einigen Jus de TabletteGa naar voetnoot8) en van de HesperusGa naar voetnoot9), beide in 1844 verschenen. De Fixlein is vrij vlot vertaald, maar ook hierin is nog al eens wat weggelaten, o.a. 't zgn. ‘Mustheil’ (waarin ‘Der Tod eines Engels’) en de ‘Jus de Tablette’. Kreenen vertaalde de Hesperus en talrijk zijn weer de coupures uit vrees voor kwetsing van godsdienstige gevoelens of uit pruderie. Zo die in de geestige seène waarin | |
[pagina 94]
| |
Pfarrer Eymann zijn Cansteinse bijbel zoekt,Ga naar voetnoot1) in het dwaze toneeltje van het flauwvallen van de oude coquette Mevrouw Le BautGa naar voetnoot2) en in de verleidingsscène tussen de vorstin en Viktor als een tweeden Joseph.Ga naar voetnoot3) Gecoupeerd is ook een te onomwonden kenschetsing van den gemenen hofjonker Matthieu als débauché.Ga naar voetnoot4) In de eveneens in 1844 uitgegeven Beelden en Gedachten van Jean Paul, Nieuwe Verzameling.Ga naar voetnoot5) ontbreekt de humor geheel; 't zijn merendeels didactische en vooral sentimentele fragmenten. Als No. 364 vindt men er de door Bakhuizen geridiculiseerde ‘De dood eens Engels’. Ook de sterk besnoeide en met ‘regtstreeks Christelijke’ kleine interpolaties bewerkte ‘bloemlezing’ uit de Levana is van 1844.Ga naar voetnoot6) De bewerker is de Lutherse predikant J. Chr. Kindermann, die in zijn ‘Voorrede’ slechts ‘een bescheiden plaatsje in of op een Damesbibliotheekje, om nu en dan eens ingezien te worden....’ vraagt. En dat over een boek, waarvan Goethe verklaarde, dat hij er niet genoeg goeds van kon zeggen! Tot weglating van voor hem onaannemelijke religieuze en paedagogische opvattingen had Kindermann m.i. het recht, daar hij van een ‘bewerking’ spreekt, maar niet tot het invoegen van elementen die aan de mentaliteit en de kunst van Jean Paul ten enen male vreemd waren. In elk geval is daardoor de voorstelling van onze landgenoten aangaande beide nog schever geworden. In 1846 volgt dan nog een vertaling van Jean Paul's laatste werk (Der Komet) als De Vlieger, Nalatenschap van Jean Paul, door Dr. Joseph-Olivier Josset. Ook hij heeft de scherpe kanten trachten weg te werken. Naïef verontschuldigt hij zich overtuigd te zijn, dat Jean Paul niet anders zou gedaan hebben ‘indien hij voor de Hollanders bij voorkeur geschreven had, uit eerbied voor hun volkskarakter, hunne huiselijke betrekkingen en de eigenaardige kieschheid huns gevoels....’Ga naar voetnoot7) | |
[pagina 95]
| |
Nog in hetzelfde jaar verscheen een tweede bloemlezing van Kindermann: Zie opwaarts, om en in U! Gedachten en opmerkingen van Jean Paul, verzameld door Chonia.Ga naar voetnoot1) In een aanbevelend voorwoord van Lublink Weddik (zelf ook Luthers predikant) verklaart deze nogmaals, dat Jean Paul voor de lezers veelal een vreemde gebleven is. - Als No. 51 is onder de 324 ‘gedachten’ een vertaling van de ‘Rede des todten Christus’ opgenomen. In rubriek III: ‘Gedachten over en voor den mensch’ vinden wij menig kostelijk staaltje van Jean Paul's humoristisch realisme, evenals in rubriek IV: ‘Blikken op de wereld en het leven’, waarin verschillende mooie stukken uit de Flegeljahre zijn overgenomen. Jammer, dat wij ook hier op sterk besnoeide en minder juiste vertalingen stuiten. Wat verliezen die luchtige krabbels, herinneringen uit Walt's en Vult's schooljaren, niet aan geestigheid en bekoorlijkheid onder de handen van Chonia! De sentimentele Walt heeft 't over hun ouden meester: ‘Ich hätte dem arbeitsamen Manne so gern Entzückungen gegeben, wenn ich sie gehabt hätte. Ich betete oft ein leises Vater unser, damit Gott ihn einen Finken, wenn er hinter seinem Kloben lauerte, darauf fangen liesze; und Du wirst Dich erinneren, dasz ich stets die Schlachtschüssel mit Fleisch (Du aber nur den Suppentopf) zu ihm trug. Wie ich mich auf das nächste Wiedersehen in der Schule freuete!’ Beeldspraak die ons als een voorproefje aandoet van Van Deyssel's impressionistisch proza in zijn naturalistische romans, wordt natuurlijk zorgvuldig gecoupeerd: ‘In sofern, sagte Vult, möcht' ich ein Kind sein, blos um zu bewundern, weil man damit sich so gut kitzelt als andere. Ja ich möchte als ein Fötus mit Spinnenarmen an die Welt treten, um die Wehmutter als eine Juno Ludovisi anzustaunen. Ein Floh findet leicht seinen Elephanten; ist man hingegen älter, so bewundert | |
[pagina 96]
| |
man am Ende keinen Hund mehr. Doch musz ich Dir bekennen, dasz ich schon damals unserem knurrenden Pfarrer Gelbköppel aus seiner Kragenglorie einige Strahlen ausrupfte. Ich hatte, wie gewöhnlich, ein Buch unter die Schultafel in der Absicht fallen lassen, hinunter zu kriechen und drunten die Fruchtschnur von Hängfüszen am Bankgalgen lächerlich zu finden: als ich auch Gelbköppels Wochenstiefel auf dem Boden antraf und durch den aufklaffenden Priesterrock die Hosen, die er bei dem Grummet-Aufladen angehabt, zu Gesicht bekam - weg war seine ganze oben darauf gepelzte Würde - Der Mensch, wenigstens der Apostel, sei aus Einem Stück gekleidet, er sei kein halber Aposteltag, Walt!’ Ook de meeste huiselijke toneeltjes hebben bij de vertaling veel van hun persoonlijke kleur en charme ingeboet en tal van fijn humoristische trekjes zijn verdwenen. Men vergelijke maar eens de volgende winteravond- en Zaterdagavondtafereeltjes met Chonia's ‘copieën’: ‘In der Dämmerung verflatterte das Schneegestöber, und aus dem reinen Himmel blitzte der Mond durch das Blumengebüsch der gefrierenden Fenster - Hell klang drauszen in der strengen Luft das Abendläuten unter den aufgebäumten Rauchsäulen - Unsere Leute kamen Händereibend aus dem Garten, wo sie die Bäume und Bienenstöcke in Stroh eingebauet hatten - Die Hühner wurden in die Stube getrieben, weil sie im Rauche mehr Eier legen - Das Licht wurde gespart, weil man angstlich auf den Vater harrete - Ich und Du standen auf den Hand- oder Fuszhaben der Wiege unserer sel. Schwester, und unter dem heftigen Schaukeln hörten wir dem Wiegenlied von grünen Wäldern zu und der kleinen Seele thaten sich thauschimmernde Räume auf -’ | |
[pagina 97]
| |
klonk; nog zie ik de wieg van ons zusje en al het huiselijk gewoel.’ In 1855 sluit een kleine bloemlezing uit de in 1836-'38 uitgekomen eerste serie van Jean Paul's literarischen Nachlass, door den Evang. Luth. predikant J.R. Eilers Koch vertaald, de reeks.Ga naar voetnoot2) In zijn ‘Aan den Lezer’ beweert deze dat ‘Jean Paul Friedrich Richter, Duitschlands grootste humorist, in de laatste jaren bij ons zoo bekend geworden [is], dat het noemen zijns naams genoeg zal zijn, iets van zijn hand ons publiek gunstig aan te bevelen.’ Wij hebben nu wel gezien, wat wij van die ‘bekendheid’ moeten geloven. Tot een goed begrip van Jean Paul's kunst en inzonderheid van zijn humor heeft dit bundeltje al evenmin meegewerkt als al de vroegere vertalingen. Baarn. E. Jongejan. |
|