De Nieuwe Taalgids. Jaargang 30
(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEnige oudere Nederlandse gedichten in Italiaanse vertaling.In 1818 verscheen een boekje, dat een aardig document is van Italiaanse belangstelling voor onze letterkunde. De titel luidt: Alcune poesie olandesi in versi italiani recate per uso dei dillettantie (lees: dilettanti) delle due lingue da F.L. Bianchi. Groningen, Presso W. van Boekeren, Libraro, 1818. Wie was de vertaler, die zoveel sympathie voor onze dichtkunst toont? - Toevallig heb ik zijn naam vermeld gevonden in de Annalen van de Utrechtse Hogeschool. Het blijkt, dat aan deze instelling reeds meer dan een eeuw geleden lectoraten bestonden voor de moderne talen, waaronder het Italiaans. In de rede van den scheidenden Rector Magnificus over de cursus 1823-1824 vindt men de volgende passage: | |
[pagina 67]
| |
‘Benignitate regis hoc anno etiam provisum fuit literarum recentiorum commodis. Ludovico enim Pino, Italicae linguae Lectori, in aliam regionem profecto, successit Vir peritissimus F.L. Bianchi, quem nostrae Academiae Lectorem eo libentius nunc publice saluto, quod captus venustate carminum, a flore nostrorum poetarum compositorum, nonnulla Italicis versibus mandare non infeliciter conatus est, ut Italis quoque innotescat, nobis, in hoc etiam genere artium magnos non deësse viros.’ (Annales Academiae Rheno-Trajectinae, 1823-24; p. 44-45). Bianchi is dus in Utrecht lector geweest voor het Italiaans. Wij vinden zijn colleges nader aangekondigd in de Annalen van het volgende jaar: ‘F.L. Bianchi, Literas Italicas docebit diebus martis et veneris, hora IV, vel alia auditoribus magis commoda; horis vero deinceps indicandis, historiam earum literarum sermone Francico et Italico tradet.’ (Annales etc. 1824-25; p. XXII). Hij heeft zijn functie niet lang bekleed, want reeds in 1825 is hij gestorven, blijkens de ‘Oratio’ over de wederwaardigheden van de Academie tijdens dat cursusjaar: ‘Diem supremum obiit, cui linguae Italicae docendae partes mandatae erant, Fredericus Lombardi Bianchi, Vir solertissimus.’ (Annales etc. 1825-26; p. 31). De beknoptheid van deze vermelding doet wel vermoeden, dat Bianchi's onderwijs een zo korte periode omvat, dat het slechts geringe betekenis heeft kunnen hebben voor de studenten. Er zijn maar weinig gegevens over zijn persoon te vinden. De Utrechtsche Studenten Almanak van 1825 (p. 57), licht ons in, dat de Italiaanse lector op de Oude Gracht woonachtig was. Verder komt in de Utrechtsche Courant van 3 Oct. 1825 de volgende mededeling voor: ‘Die iets te vorderen hebben van, of schuldig zijn aan den vakanten boedel van Francois [sic] Lombardi Bianchi, in leven lector honorair aan de Hoogeschool te Utrecht, gelieve zulks op te geven aan den Curator in diens boedel J.J. van Leeuwen, Procureur.’Ga naar voetnoot1) Over Bianchi's letterkundige werkzaamheid is nog iets naders bekend. Hij is de auteur van een treurspel: Uggero il Danese, | |
[pagina 68]
| |
dramma seriotragico in cinque atti. Rotterdam, Van der Bol, e comp: Libraj 1811.Ga naar voetnoot1) In dit jaar was hij dus reeds in ons land gevestigd. Het stuk is ‘in segno della più rispettosa stima’ opgedragen aan De Stassart, ‘.... Protettore instancabile delle Scienze e delle arti liberali.’ Dirk Onderwater heeft er in 1813 een Nederlandse vertaling van bezorgd, waarschijnlijk door tussenkomst van een Duitse tekst: Ogier de. Deen of de edele wraak. Keren wij thans terug tot Bianchi's bundeltje: Alcune poesie olandesi in versi italiani recate. Wij vinden hier zeven paarlen van onze Helicon: twee verzen van Feith en een gelijk aantal van Bellamy, terwijl Tollens, Spandaw en Loots ieder met één dichtstuk vertegenwoordigd zijn. De vertaler huldigt onze zangers op hoffelijke wijze in een lofdicht voorin zijn boekje: Ai distintissimi autori delle seguenti poesie originali olandesi in italiane recate. Bianchi vertelt, dat hij er ‘Dopo un penoso studio, / E lungo consultare’ in geslaagd is, die Nederlandse verzen te verstaan, en toen lust kreeg, ze in het Italiaans te herscheppen: E tante e tai poetiche
Bellezze io vi trovai,
Ch'in la mia madre lingua
Di trasformarle osai.
Hij beseft, dat zijn vertalingen beneden het origineel blijven, maar hoopt toch, dat zij de verdiensten van onze poëzie bij zijn volk bekend zullen maken. Zo ging het immers steeds in de geschiedenis van de letterkunde, vervolgt hij. Het was eerst een vertaler, die de ogen van zijn landgenoten opende voor de schoonheid, die buitenlandse dichters, b.v. Euripides, Virgilius, hadden voortgebracht. Van zelf ontstaat dan het verlangen de vreemde taal te leren, om de oorspronkelijke werken te kunnen genieten. Zo hoopt Bianchi, dat zijn bundeltje de Italianen moge opwekken tot de studie van de Nederlandse taal en letteren. Vleiend voor onze dichters is zijn vergelijking: Sull'Arno, il Po, sul Tevere
Vedendo alfine in voi,
Che i Danti anche la Belgia
Vanta, ed i Tassi suoi;
| |
[pagina 69]
| |
Più d'un la lingua batava
Darassi a studiare,
E i nerlandesi Pindari
Procurerà imitare.
Zij worden dus zelfs ter navolging aanbevolen! Als eerste proeve onzer dichtkunst volgt nu een paradestuk van Feith, namelijk zijn lierzang: De Ruiter (Oden en Gedichten; uitg. Zwolle 1824; dl. I, p. 38). Het vers is geschreven in de gezwollen, theatrale toon, die men zo gaarne bezigt in de patriottische lyriek van die tijd. Door zijn eigenaardige stijl is het niet eenvoudig voor den vertaler, maar Bianchi slaagt er in, de rhetorische beeldenrijkdom en het pathos van de Nederlandse strofen te behouden. Hij volgt, hier en elders, de oorspronkelijke tekst zo getrouw mogelijk, misschien ook in verband met de bedoeling, die het titelblad van zijn werkje verkondigt, te weten, dat de ‘dilettanti delle due lingue’ van zijn arbeid zouden profiteren. Slechts een enkele maal is een uitdrukking van Feith onjuist geïnterpreteerd, en wel in de oratorische aanhef van de ode: Wie is die stervling, op wiens schoudren
Een Volk zijn' roem vertrouwt? - die Held,
Die, voor een lange rij van oudren
Zijn deugden en triumfen telt?
Hier luidt het Italiaans: Chi è quel mortal, sua gloria a' cui sudori
Tutta confida una nazion? - Colui,
L'eroe, ch'anzi ch'un stuol di genitori
Virtù produce ed i trionfi sui?
Voor het overige echter mag de vertaling er wezen, zoals b.v. de volgende verzen getuigen: Europaas Scheptervoerders staven
Zijn' roem met vorstelijke gaven,
En oogsten van hun giften eer.
Consolidan d'Europa i Re Padroni
La gloria sua con principeschi doni
E mieton dai lor don d'onor ricchezza.
De keuze op zich zelf is ook gelukkig, omdat de ode juist een zo typisch-nationalen held bezingt als Michiel de Ruiter, die, ook als zeeman, representatief is voor de beste trekken van het Hollandse volk. | |
[pagina 70]
| |
Naast dit lied kiest Bianchi voor zijn kleine keurcollectie de beroemde ballade van Feith: Alrik en Aspasia. (Ed. cit.; dl. I, p. 201). Het is net, of de vertaler bij de bewerking van deze middeleeuwse stof ook geïnspireerd is door de verhalende ridderpoëzie van zijn volk. Reeds het welluidende begin van Alrico ed Aspasia doet ons denken aan passages uit Orlando furioso of La Gerusalemme liberata. In Franconia ne' più remoti giorni
Una bonina giovane vivea,
Che fra le belle tutte de' contorni
In bellezza l'eguale non avea.
Le sue guanciette eran due fresche rose,
Le labbra tumidette e coralline,
E sotto 't vel che le tenea nascose
Si gonfiavan due poma alabastrine.
De bekende klanknabootsingen in sommige strofen zijn in de tekst bewaard: Pof! Pof! il passo intorno ripetea.
Klink! Klink! romoreggiavan le catene.
Due lordi ingordi mastin di repente,
Buf! Buf! del ponte alla difesa stando,
E mill' eco d'intorno immantinente
L'Infernal chiasso gian moltiplicando.
Die ‘lordi ingordi mastin’ zijn nog heel wat vreeswekkender dan de ‘logge doggen’ van Feith! Het vers: ‘Hij derft zijne Uitverkoren!’ is in de vertaling weergegeven door: ‘La sua dilletta ei può dimenticare.’ Dat hier de negatie ‘non’ uit de tekst zou zijn weggevallen, is niet waarschijnlijk, gelet op het feit, dat de regels hendecasyllaben zijn. Misschien moest er een vraagteken achter de zin staan; dan kon men in de Italiaanse tekst rhetorisch vinden uitgedrukt, dat Alrik nog steeds aan zijn ‘Aspasia tenerina’ denkt. De vertaling is rijk aan goede vondsten, ook wat de alliteratie hier en daar betreft, b.v. in een vers als: ‘E ver la tomba curvo va com'io,’ - ‘En gaat naar 't graf gebogen.’ De minder gelukkige beeldspraak van de Hollandse romance heeft er soms bij de vertaling aan gewonnen, zo b.v.: De wereld was haar wildernis,
Natuur een graf vol beenen.
| |
[pagina 71]
| |
La terra in un deserto trasformata,
Páreale e in una tomba la natura.
Of elders: Het bloed van menig Sarraceen
Ruischt heinde en veer zijn daden!
Del Saracen, in più contrade intiere
Il sangue al ruscellar parlò di lui.
En als laatste voorbeeld: Ach! waarom dan niet weêrgekeerd,
En in haar' arm gehemeld?
Ah! perchè mai non ritornar! perchè
Con elmoGa naar voetnoot1) in le sue braccia non gettarsi?
In de vorm van zijn gedicht is Bianchi strenger dan Feith: hij bedient zich consequent van gekruist rijm in alle coupletten. Uit verschillende kleine bizonderheden blijkt, dat hij zich ook rekenschap geeft van de psychologische inhoud van de tekst. Een enkel voorbeeld volge. Wanneer Aspasia den pelgrim naar Alrik vraagt, luidt het Hollands: ‘Is Alrik nog in 't leven?’, maar het Italiaans: ‘Alrico, mi racconta, vive ancora?’ De naam van den geliefde, hier plotseling aan het begin van de regel, krijgt nu de vereiste nadruk. Bovendien wordt het verlangend ongeduld van Aspasia scherper uitgedrukt door de woorden ‘mi racconta,’ die tevens het rythme bewogener maken. Als derde stuk in de bundel figureert Tollens' poëem: Aan een gevallen meisje. (Gedichten; 5e dr., 's Grav. 1831; dl. I, p. 177). In dit lied wordt de opvatting verkondigd, dat de vreugd van het moederschap het ongelukkige meisje zal troosten over het verlies van haar eer en de smadelijke minachting, waarmee het negentiende-eeuwse fatsoen meende, haar te moeten bejegenen. Ter kennismaking hierbij het begin van de zang: Ad una giovine sedotta: Non cessar, fra doglia amara,
No di pianger, giovin cara!
Le tue guancie bissolcate
Più non vantino beltate:
Ogni gioja tua sparì,
Fu la rosa ed appassì.
| |
[pagina 72]
| |
Tollens bereikt een climax van rhetorische verontwaardiging in zijn imprecaties tegen den verleider. Hij verliest hier de zuiverheid van beeldspraak en zegging uit het oog: Wroeging rijt' zijn hart van een;
Wanhoop strekk' haar klaauw er heen,
En vervolg' hem op zijn sponde:
Dreigend spook' uw beeld ze in 't ronde,
En uw weeklagt roep' er luid
Hem zijn zwarten gruwel uit!
Bianchi bekort en tempert deze passage enigszins: Il cuor rodagli il rimorso,
Disisper gli adunghj 'l Borse,
Desto solo agli urli tuoi
T'oda urlar gli orrori suoi.
Zo heeft hij ook de vergeldingsgedachte van: ‘Neen, weêrhou uw wraakbeê niet!’ vervangen door de regel: ‘Non cessar di pianger, no.’ Overigens volgt Bianchi zijn Hollandse voorbeeld vrij nauwkeurig. Alleen de slotstrofe is niet goed geslaagd. Tollens betoogt, dat het meisje nog dankbaar moet zijn, en wel om de volgende reden: Dat in d'alsem van het lijden,
Waarmeê 't lot «haar» beker volt,
Nog een zalig traantje rolt.
Het Italiaans heeft hier juist een ontkennende gedachte staan: Ch'entro 'l calice di pene
Che 'l destin ti ricolmò
Gioja ancor non gocciolò.
Thans zijn wij genaderd tot de beide gedichten van Bellamy. Het eerste is: De misbruikte vrijheid. (Gezangen mijner Jeugd; 2de dr., Haarl. 1790; p. 83). Dit is een aardig liedje met de volgende inhoud: Cupido komt in de kamer van den dichter spelen en werpt nu stilletjes al diens boeken het venster uit, behalve een paar bundels minnepoëzie, waarin hij zijn eigen beeltenis op het titelblad had zien staan! Bianchi heeft er een pittige vertaling van geleverd: L'abuso della libertà. Luisteren wij eens naar het begin: Vienmi in stanza amor bambino.
Vate, senza ch' io t'annoj,
Quì permetter pur mi vuoi,
D'un tantin, tantin giuocar?
| |
[pagina 73]
| |
Dal lavor non sturberotti,
Dammi sol quel libraccione,
Cheto, cheto in quel cantone
Men starò stampe a cercar.
Geestig is het effect van de naieve woordherhalingen ‘tantin, tantin’ en ‘cheto, cheto’ in de smeekbede van het schelmse knaapje. Wanneer Bellamy ‘'t looze minnegoodje’ zijn zin geeft: 'k Liet hem vrijheid om te speelen,
mids dat hij geen kwaad zou doen
verlevendigt Bianchi het toneeltje door den dichter rechtstreeks het woord tot den deugniet te laten richten: Purchè strepito non facci,
Prendi 'l libro, giuoca, va.
Ook aan het einde is de dialoog vlot en realistisch: ‘Frasca! me la pagherai!’ etc. De Italiaanse tekst wint nog aan levendigheid, doordat voortdurend het praesens gebruikt is. En nu is één der troetelkinderen van onze letterkunde aan de beurt: Bellamy's Roosje! (Proeven voor het verstand, den smaak en het hart; 3de dr., Rott. 1825; dl. I, p. 119). De charme van deze gevoelige, dichterlijke vertelling heeft haar ook buiten onze grenzen verspreid, zoals blijkt uit het bestaan van vertalingen in verschillende landen. De Italiaanse van Bianchi is één der beste uit het bundeltje. Al die aardige toneeltjes van het Zeeuwse leven aan het strand moeten den vreemdeling wel aangetrokken hebben, ook om hun ‘folkloristische’ waarde. Wat Bianchi betreft, hij heeft de beschrijving van het smelt-steken bij voorbeeld uitmuntend weergegeven: Presso le sponde di Zelandia vive
Un tondo pescettino;
Degli abitanti allo squisito gusto
Un ghiotto bocconcino. etc.
Slechts twee strofen uit dat gedeelte vinden wij niet in het Italiaans terug. De eerste hiervan luidt: De jong'ling grijpt een meisjen op,
En draagt haar mede in zee;
Het meisje roept en wringt: - vergeefsch!
Hij draagt haar mede in zee.
| |
[pagina 74]
| |
Een verklaring voor dat weglaten is niet te geven, tenzij men aanneemt, dat de vertaler het motief van het in-zee-dragen voor de eigenlijke geschiedenis van Roosje bewaren wilde. Het is jammer, dat het geciteerde couplet ontbreekt: hierdoor ontgaat het den Italiaansen lezer, dat er bij de tragische ramp een zeer oud volksgebruik in het spel was.Ga naar voetnoot1) De handelwijze van den jongen man jegens Roosje krijgt nu ten onrechte meer het karakter van onverantwoordelijke willekeur. De strofe: ‘Mijn God! is 't waar? is Roosje dood? -
Ligt Roosje daar in zee?’
Zoo gilt en klaagt een ieder een;
De duinen gillen meê!
is door den vertaler met het daarop volgende couplet tot één quatrijn versmolten: Mio Dio! gli è ver; morta è Rosina; in mare!
Suoi giorni ha terminato!
Niun che per quanto dur s'avesse il core
Non fosse desolato.
Het ontbreken van die ‘gillende duinen’ is geen verlies, maar de tekst is minder plastisch dan het Hollandse origineel, waar de vraagvorm aan het begin van de strofe zo goed de ontsteltenis weergeeft van de mensen, die een dergelijk onheil nog niet geloven kunnen. Op twee plaatsen bestaan er kleine verschillen tussen de Hollandse en de Italiaanse tekst. Bij Bellamy is het Roosje zelf, die, in zee verzinkend, nog een laatste blik naar het strand werpt, terwijl Bianchi daar van den jongeling spreekt: Affonda anch' ei che per l'ultima volta
Muto riguarda il lito:
Fu però in un brevissimo momento
Nella sabbia inghiottito.
De Nederlandse dichter beschrijft dan verder, hoe de jeugd na het ongeluk zwijgend het strand verlaat, maar telkens nog omziet naar de zee. In de vertaling echter blijft iedereen dralen bij de kust: Zitta la gioventù fassi alla spiaggia,
E guarda intorno ad ella.
| |
[pagina 75]
| |
In één der coupletten heeft de vertaler een dwaze fout gemaakt, namelijk, waar de beminlijkheid van Roosje als volgt bezongen wordt: Zoo vriend'lijk als de schoone maan,
Als ze opkomt uit de zee,
En, op de blanke duinen, schijnt -
Zoo vriend'lijk was ze meê!
In plaats van ‘de schoone maan’ heeft Bianchi hier ‘de schoone man’ gelezen en zegt: Amichevol così come un bell' uomo,
Allor che s'incammina,
Dal mar sortendo sulle bianche sabbie,
Era così Rosina.
Deze komische vergissing is echter de enige tekortkoming in de vertaling. Bianchi weet de frisse, vlotte toon van het origineel te behouden. Hij gaat met zijn muzikale intuïtie te rade bij het overbrengen van mooie klankschilderingen of alliteraties. Luisteren wij eens naar een paar coupletten over het vangen van de smelt, door Bellamy als volgt beschreven: Dan grijpt, in de opgeploegde voor',
Een rappe hand den visch;
En dikwijls is de vlugste hand,
Te traag, bij dezen visch!
Intusschen speelt en stoeit de jeugd,
En fladdert door het nat;
Dat, schuimend, met een groot gedruis,
In mond en oogen spat.
Het klankenspel van de tenues en sibilanten is volkomen bewaard: Pronta in quei fatti solchi 'l pesce allora
Chiappa una mano attenta,
Chè, per tal pesce la più lesta mano
'E spesso troppo lenta.
Giuoca la gioventù frattanto e scherza,
E in l'umido si guizza,
Che schiumando con strepito in la bocca,
E sugli occhj si schizza.
| |
[pagina 76]
| |
Andere voorbeelden vinden wij bij vergelijking van de volgende verzen: ‘Het water spat, en klotst en bruischt’ met: ‘L'onda schizzita sì, sì sbatte e mugge,’ of: ‘Staat hij vertwijffeld stil’ met ‘Sta disperato là.’ Hoe suggestief is hier het plotseling stilstaan, door de verstijvende schrik, in het rythme verklankt!
Ten slotte citeer ik nog het einde van Bianchi's vertaling: Grave la luna sorse, e sulla lugubre
Tomba i suoi raggi stese,
Laggiù dove l'amabil giovin copia
L'ultimo spirto rese.
Impetuoso il vento il mar scompiglia,
Sferzano l'onde il lido;
E tosto sparge il caso sfortunato
In ogni dove il grido.
Na Rosina volgt een gedicht van geheel ander karakter, namelijk: Il linguaggio degli occhj, oftewel: De taal der oogen, door H.A. Spandaw. (Gedichten; nieuwe uitg. Utr. 1846; dl. I, p. 169). Het rhetorische pathos van dit stuk, vooral aan het slot, stelt hoge eisen aan den vertaler. Bianchi voldoet hieraan wat de Italiaanse zegging betreft, maar soms begrijpt hij de gezochte wendingen van Spandaw niet goed. De tweede strofe bevat de volgende verzen, om te betogen, dat ieder mens de taal der ogen beheerst: De grijsaard, wien geen lust meer vleit,
Weet naauw wat zij beteekent.
Hier wil ‘naauw’ zeggen: ‘nauwkeurig’ en niet ‘nauwelijks’, zoals Bianchi gedacht heeft blijkens zijn vertaling: Il vecchio freddo ad ogni sensazione,
Appena sa che vuol significare.
Elders is de beeldspraak hem misschien even te machtig geweest. Der zielen heldre spiegelvloed
Ontvangt den indruk van 't gemoed,
En geeft dien zuiver weder.
Dat met ‘der zielen spiegelvloed’ het oog, de blik, bedoeld wordt, is niet meer te lezen uit de Italiaanse tekst: Dell'alma il cristallin fiume riceve
Dalla coscienza l'impressione, e in breve
Pura la rende, come la ebbe da esso.
| |
[pagina 77]
| |
En dan in het zesde couplet! Schoon hemelval van lippen vloeit,
Door 's redenaars vermogen,
Het harte spreekt, door liefde ontgloeid,
Het liefst de taal der oogen;
Ze profeteert in poëzij....
Of de vertaler hier ‘schoon’ in de juiste betekenis heeft opgevat, is sterk te betwijfelen. Duidelijk blijkt het verwarren van ‘profeteert’ en ‘profiteert’: Bella celeste idea d'un oratore;
Dall' eloquenti labbra scaturisce;
Il core che di fiamma arde d'amore,
Il linguaggio degli occhj preferisce.
Profitta ei forse dalla poesia....
Als voorbeeld van Bianchi's vertaalkunst laat ik hier nog een deel van de vierde strofe volgen, voorafgegaan door de Hollandse tekst. Het kind, dat onbedacht misdreef,
Smeekt, met een' traan in 't oog: vergeef!
Wie kan die beê weerstreven?
Die traan en moeders vriendlijk oog,
Ontfronsen vaders wenkbraauwboog,
En.... 't misdrijf is vergeven.
Il fanciul che mancò nell' abandono,
Chiede, col pianto agli occhj umil - Perdono!
Qual core a priego tal non sia piegato?
Suo sguardo, e l'amoroso occhio di madre,
Dirida il fronte al raccigliato padre,
Ed.... il commesso fallo è perdonato.
Het laatste stukje uit de bundel is getiteld: Ad una Amica. Nel suo compleanno. Dit is de vertaling van een gedichtje door Cornelis Loots: Aan eene vriendin, bij hare verjaring. (Gedichten; Amst. 1816-17; dl. I, p. 183). Onze poëet biedt de dame in kwestie bij gebrek aan voorjaarsbloemen in het winterseizoen ‘het dor gewas der taal’, om zijn zegenwensen te vertolken. Deze beeldspraak is in het Italiaans verdwenen, - vermoedelijk hierdoor, dat Bianchi de geciteerde uitdrukking heeft opgevat | |
[pagina 78]
| |
als: ‘het dor gewas van het dal’. Dit mag men concluderen uit zijn vertaling ‘I fior ch'offre la valle.’ Het ontbreken van deze metafoor maakt, dat de tweede helft van het gedicht, waarin de voorstelling wordt uitgesponnen, niet tot zijn recht komt, zodat eigenlijk de clou verloren gaat. Wel is het Italiaanse liedje welluidender dan het Nederlandse voorbeeld, maar om genoemde reden staat het beneden de vertalingen naar Feith of Bellamy. Hiermee zijn wij aan het eind van dit overzicht gekomen. Nog een enkele bizonderheid over Bianchi's vertaaltechniek moge volgen. Het blijkt, dat de verschillende Italiaanse werkwoordsvormen uitermate geschikt zijn, om de vereiste rijmwoorden te verschaffen. Van dit natuurlijke hulpmiddel, dat zijn taal hem biedt, heeft Bianchi uitstekend geprofiteerd. Talrijk zijn de vormen van imperfectum, passé défini of conditionalis, die wegens hun uitgangen voor het rijm gebruikt worden. Dit zelfde geldt voor infinitief, voltooid deelwoord en het Italiaanse ‘gerundio’. Men controlere b.v. eens de rijmwoorden uit de vertaling van Alrik en Aspasia: bijna twee vijfde van de rijmgroepen bestaat uit combinaties van corresponderende werkwoordsvormen. Het Nederlands wordt betrekkelijk weinig bestudeerd buiten het Dietse taalgebied. Wij mogen het wel bizonder op prijs stellen, wanneer een buitenlander zich met zo veel sympathie aan onze letterkunde wijdt, als Bianchi gedaan heeft. Zijn bundeltje vertalingen naar bekende Hollandse dichters mag daarom niet vergeten worden!
Kampen. Cath. Ypes. |
|