De Nieuwe Taalgids. Jaargang 29
(1935)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 309]
| |
Germania Romana en Romania Germanica.De geschiedenis van West-Europa werd en wordt beheerst door de tegenstelling van Germanen en Romanen. Ons land vervult daarbij een bemiddelingstaak; het is Germaans gebleven, maar met sterke Romaanse inslag. Vroeger gold dat niet alleen voor de beide Nederlanden, maar voor het gehele gebied van de Nederrijn, in elk geval tot Keulen toe. Òmgekeerd was het ten zuiden van de taalgrens; Wallonië en Picardië vertoonden een sterke Germaanse inslag. Twee Duitse geleerden hebben die invloeden op taalkundig gebied voor de oudste tijden nagegaan in twee werken, die de in het opschrift vermelde titel dragen: in 1932 schreef Frings zijn Germania RomanaGa naar voetnoot1), een bundel van drie woordgeografische studiën, die verre perspectieven openen in het verleden van onze taal, en in 1934 verscheen als waardig pendant hiervan van de hand van Gamillscheg Romania GermanicaGa naar voetnoot2). Geeft Frings' werk ons een kijk op de structuur van het oudste Nederlands, Gamillscheg toont ons de vóórnederlandse of, misschien beter gezegd, oudfrankische ‘expansie’. Een overzicht van beide voor de neerlandicus zo belangrijke werken moge hier volgen. Beginnen wij met de Germania Romana. Het Rijngebied onderging van twee kanten de Romaanse invloed, ten eerste (maar zwak) van Italië uit over de Alpen, de Rijn afzakkende; ten tweede (maar in sterke mate) van Noordelijk Gallië (met inbegrip van Belgica Romana) uit langs de Maas, maar ook langs de Schelde en de Moezel (Trier opdringende, om allereerst in te werken op de Nederlanden en dan van onze kust | |
[pagina 310]
| |
uit de Rijn weer op te gaan. Er ontstond een culturele gemeenschap van Trier tot Engeland, onder invloed van Gallië: culter ‘kouter’ is een aardig voorbeeld van materiële verbondenheid (akkerbouw), offerre van kerkelijke. Vooral dit laatste woord is karakteristiek: offerre = ndl. offeren is aan de Rijn een sjibboleth, dat vergeleken kan worden met het jongere dat/das; ten zuiden van Trier geldt operari = hgd. opfern. Daarentegen kwam operari door Gallië ook aan de beneden-Rijn, maar nu in andere betekenis, tengevolge van het bouwen van stenen kerken: ndl. opper(man) is een rest daarvan. Elk woord heeft zo zijn eigen, interessante geschiedenis, waarbij ‘Wörter’ en ‘Sachen’ niet gescheiden kunnen worden. Zolder, uit lt. solarium, is een relictwoord, dat, in Duitsland verdrongen is door een ander leenwoord: Speicher (uit lt. spicarium), ook ten onzent als spijker niet onbekend. De suffixen -ster en -egge kregen wij, met de Duitsers van de Nederrijn, van de Romeinse garnizoenen, en van ons uit bereikten ze dan weer de Engelsen; met het uitgangspunt als soldatenwoorden hangt de ongunstige betekenis samen, die eraan is blijven hangen. De ontleende woorden hebben geenszins alle zich over eenzelfde gebied verbreid of gehandhaafd; er zijn er, die van Engeland tot Trier gelden; andere, van de Nederlanden tot Keulen of Kleef enz. Maar steeds is Noord-Gallië het grote reservoir, waaruit het gebied van de Nederrijn (in ruime zin) en Engeland putten. Ons land is conservatief in het vasthouden van dergelijke woorden; vandaar dat Frings terecht aandringt op een woordgeografische atlas van Nederland, die ook over de toestanden aan de Duitse Rijn licht zou kunnen verspreiden. Het is nodig, historisch verschillende lagen te onderscheiden. De oudste periode is die van de inbezitneming van het Kelto-Germaans Rijngebied door de Romeinen, beginnend reeds vóór onze jaartelling. Het is aannemelijk, dat er in die tijd weinig invloed van de Germanen op de veroveraars is uitgegaan - al vindt men bij Caesar, Plinius e.a. alces, ganta, sapo ‘spuma Batava’ e.a.Ga naar voetnoot1); wij hebben dan in hoofdzaak met omgekeerde invloeden te maken. Anders wordt het, wanneer de Franken hun intrede in de geschiedenis doen; dan is er niet alleen meer een Germania Romana, maar onder hun invloed ontstaat ook een Romania Germanica. De Franken treden voor 't eerst onder deze naam op ongeveer in 't midden van de 3de eeuw, als zij | |
[pagina 311]
| |
zich gereed maken, de beneden-Rijn over te trekken. Toen hun dit na een vrij langdurige strijd gelukt was, lag het verdere gebied voor hen open: zij breidden zich uit over 't zuidelijke Nederland, België en Gallië. Dit Frankenrijk, dat dus onder de Merovingen tot stand kwam en onder de Karolingen zijn hoogste bloei zou bereiken, had een zeer heterogene bevolking. Allereerst de door de Franken onderworpen Gallo-Romanen. Dan de overheersende Franken, die uit twee groepen bestonden: de Salische Franken, welke uit het Noorden gekomen waren en het hoofdelement vormden; voorts de Ripuarische Franken, die na de verovering van Keulen zich westwaarts gewend hadden en dan met de Saliërs onder Clovis in één rijk verenigd werden. Voorts andere Germaanse stammen, waarvan wij hier alleen de Burgundiërs en de Westgoten noemen. Ook afgezien van deze twee laatste volken, was dus het Frankenrijk tweetalig; d.w.z. de Gallo-Romaanse bevolking sprak en bleef in 't grootste deel van 't rijk spreken een soort van vulgair-Latijn, terwijl de Franken althans aanvankelijk aan hun eigen Germaanse taal vasthielden. Maar langzamerhand werden die Franken zelf ook tweetalig, d.w.z. de hogere kringen leerden Latijn. Er zijn gronden om aan te nemen, dat Clovis al iets van deze taal kende; zijn kleinzoons genoten zelfs reeds een Latijnse opleiding.Ga naar voetnoot1) Latijn werd de taal van het hof; van het bestuur; van de diplomatie, niet alleen bij het verkeer met Rome, maar evenzeer bij dat tussen de verschillende Germaanse stammen. Lang vóór de definitieve romanisering hadden de Franken het Romaans als omgangstaal aangenomen. Ook de kerk speelde hierbij een belangrijke rol. Zonder diepe schokken ging het Romeinse Christendom in het Frankische over en werd door de kerk het Romeinse staatsrecht in de Frankische staat opgenomen. Zo zegevierde het Gallo-Romaans, mede dank zij de macht van de Merovingen en de Karolingen, over de ganse westelijke en midden-Romania. Anders gezegd, overal waar de Franken slechts veroveraars waren geweest, ja zelfs deels daar waar zij gekoloniseerd hadden, werden zij allengs geromaniseerd: in 't Noorden mag men als uitgangspunt van die romanisering nemen de streek van het tegenwoordige departement Marne en omgeving, dat, doordat het slechts een zwakke Frankische | |
[pagina 312]
| |
bevolking had gehad, als een wig vooruitstak tussen de westelijke Salische en de oostelijke Ripuarische Franken. En ten noorden van de taalgrens uit zich de invloed in tal van leenwoorden, die in onze taal indringen. Wat de kerktaal betreft, hier wordt de Gallisch-Frankische invloed doorkruist door de Angelsaksische missietaal, die via Utrecht naar Keulen opdringt (ootmoed); en door de Zuid-Duitse kerk- en kloostertaal, die de Rijn afkomt (dopen, ontfermen). Uit het noorden komen in de tijden van de Merovingen en Karolingen tot ons woorden als koster, kandelaar, kerstenen, meter en peter; ook vormt men soms eigen woorden als Kerstmis, dat zich doet gelden tot in Engeland (Christmas), tegenover hgd. Weihnachten. Maar ook afgezien van de kerktaal, is de invloed van het Frankenrijk met zijn dubbele kultuur, met zijn tweetaligheid, van overwegend belang geweest op onze taal. Tot de woordontleningen behoort b.v. mnl. arsater, hgd. Arzt, uit archiater, een woord, dat de lijfartsen van de Merovingische koningen aan hun collega's aan 't Byzantijnse hof ontleenden. Een van die lijfartsen Anthimus (6e eeuw) bracht vermoedelijk 't woord alsem (lt. aloxinum) naar 't Westen. Soms betreft het ook návolgende betekenisontwikkeling: wanneer in 't Nederlands man zich tot het onbepaalde voornaamwoord men heeft ontwikkeld, is dat waarschijnlijk niet zonder invloed van de parallelle Romaanse overgang van lt. homo tot fra. on. Zelfs in de klankontwikkeling vindt men hetzelfde: de Franken werden van oe- tot uu-sprekers, vermoedelijk doordat bij de Romaanse bevolking van het Frankenrijk dezelfde overgang plaats vond (lt. murūs > fra. mür).Ga naar voetnoot1) Maar zeer gewichtig was ook de invloed, die van de Franken uitging op de Gallo-Romaanse kultuur. Toen voor enige jaren M. Valkhoff zijn welbekend boek ‘Les mots français d'origine néerlandaise’ schreef, wees hijGa naar voetnoot2) op de moeilijkheden, die men bij het definiëren van deze oude laag ondervond, maar kon hij toch reeds wijzen op een artikel van Gamillscheg, dat gaf ‘une bonne contribution à la solution de la question “francique”’. Thans heeft laatstgenoemde geleerde het grote werk hierover gepubliceerd, waarin hij, verdienstelijk dialectgeograaf als hij is, door heldere groepering en inkaartbrenging van het veelal subtiele materiaal ons het gevoel van veiligheid en betrouw- | |
[pagina 313]
| |
baarheid geeft.Ga naar voetnoot1) Practisch hebben wij ons alleen met 't Saalfrankisch bezig te houden; immers de oostelijke invloed werd al spoedig gering. Hoewel de Oostelijke Franken - voorzover zij niet geromaniseerd werden - allengs verhoogduitsten, vertoont het Oud-Frankisch leengoed in het Noordfrans geen sporen van de Hoogduitse klankverschuiving; de klankbasis is die van het Nederfrankisch, d.w.z. van het Nederlands. Men kan de invloed van de Frankische bovenlaag meten aan het aantal en vooral aan de soort van woorden, die in het Frans zijn ingedrongen, en dit doet G. dan ook; men kan zijn aandacht geven aan de talrijke Romaanse persoonsnamen van Frankische oorsprong; maar het sprekendst is de toponymie van de door hen bezette streken. Het is waar, toponiemen vormen een hachelijk taalmateriaal, maar een veelheid van gevallen kan het gevaar, dat een enkeling verkeerd verklaard wordt, neutraliseren. En zij zijn een zeer nauwkeurige en belangrijke graadmeter, mits men niet alle over één kam scheert, maar ze districtsgewijs groepeert en waardeert; immers de geschiedenis ervan loopt zeer uiteen. Het is bekend, dat de door België lopende taalgrens, de grens dus tussen de geromaniseerde en de zichzelf gebleven Franken, oud is; dat sedert de 13de eeuw die over 't algemeen niet veel verschoven is. Maar gewoonlijk vergeet men daarbij, dat het in de beide Noordfranse departementen Nord en Pas-de-Calais anders gegaan is, dat daar het Frans ook na die tijd aan de winnende hand is geweest. Typerend is b.v. het district van St. Omer. St. Omer was al vroeg geheel verfrankischt; b.v. Gilliacum, dat door Romaanse palatalisatie in 't Frans Gilly werd, heet daar Guelque. Van de 13e eeuw af begint dan de tegenbeweging, die eindigt met de ondergang van het Vlaams. Zodoende hebben de namen van deze streek een vorm behouden, die men Middelnederlands (-vlaams) kan noemen. B.v. oudfrank. -baki ‘beek’, dat al vroeg geromaniseerd werd tot -bais, vindt men hier uitsluitend terug als -becq-. Vinden wij hier dus namen als Le Plouy, dan mogen wij daaruit concluderen, dat ook onze taal (althans het oude Vlaams) ploeg in de betekenis van ‘afgepaald stuk land’ gekend heeft.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 314]
| |
Een zorgvuldige groepering van de namen geeft ons een kijk in de opeenvolgende stadia van kolonisatie. De oudste vorm is die, waarbij de Germaanse persoonsnaam met het Gallo-Romaanse suffix-iacum werd verbonden: dergelijke kolonisaties vindt men over 't gehele wfrk. gebied. Daarnaast, vooral in 't gebied van St. Omer, dezulke, waarbij ook het suffix Germaans is (-ingen), of ook, waarin -haim of -hof achter de naam kwam te staan. Aan Hutinges (a. 1263) beantwoordt Haiteygncy (a. 1359) uit *Hutitiniacum; Rrothmariacas, nu Romerée (elders Romeries) verschijnt naast Frohen uit Hroping. Over deze oude laag legde zich een jongere in de tijd, toen de Franken reeds tweetalig werden, dus in de 6de, 7de, 8ste eeuw: de Germaanse naam van de bezitter bleef, maar -iacum, -ingen, -haim, -hof werden vervangen door -curtis, -villa; dan ontstaan dus namen van het type Avricourt ‘Eberhardi curtis’, Thionville ‘Theudonis villa’Ga naar voetnoot1). Het is opmerkelijk, dat deze namen niet in 't gebied van St. Omer voorkomen, daar dit in die eeuwen nog eenzijdig Frankisch was. Naast deze vestigingen, die de naam van de heer dragen, heeft men de boerenerven, die genoemd zijn naar toponymische eigenaardigheden. Onder de ± 120 woorden, die G. noemt, vindt men er merkwaardige, die men op grond hiervan voor 't ofrk., dus voor het voorndl., mag reconstrueren. Enkele voorbeelden zijn: alvi- ‘rivier’ (Alva, nu Auve): Vollgraff heeft een ndl. Albis, Elbe (Elve) in Albiobola teruggevonden, en Van Hamel heeft daarbijGa naar voetnoot2) betoogd, dat Albis Keltisch zou zijn. Het hier genoemde Oud-Frankisch woord schijnt mij de weegschaal ten gunste van een Germaanse oorsprong te doen overslaan. Het uit Streuvels aan ieder bekende vlaschaard vindt een parallel in kald-ard (nu Chaudardes), grôn-ard (nu Gronart); vgl. mnl. aert. Born (nu Beau, Bort e.a.) is een voorbeeld van zeer oude metathesis in dit woord. Kran ‘jeneverbes’ leeft voort in Cranne(s) e.a.; zwade, zwetten is bewaard in in villa Suedas, Sais e.a. Mnl. wase (waaruit fra. gazon); afgeleid *wasaticum, verschijnt a. 858 als Wuasaticum, 14de eeuw Vaizaige, nu Voisage. Werk in de betekenis van ‘verdedigings-, bolwerk’ werd rom. guerche, dat in verschillende plaatsnamen voortleeft, waarbij het | |
[pagina 315]
| |
oorspronkelijk gold bevestigingswerken tegen de Goten en de Bretons. Voor-schoten, dat door VerdamGa naar voetnoot1) geplaatst is bij schot ‘omheining’ of ‘spruit’, vindt zijn gerede verklaring in een forskot ‘vooruitgeschoven schans’; vgl. a. 1132 Frescoth, nu Frécot. Een suffix -ster, beantwoordend aan got. -str (awistr e.a.), schijnt voort te leven in kûlister (bij ndl. kuil), a. 1213 Culistres, nu Culêtre.Ga naar voetnoot2) En voor de toponymica én voor de appellativa geldt, dat met afwisselend geluk het Germaanse en het Romaanse woordelkaar bestrijden. Soms leven zij schijnbaar vreedzaam een tijdlang naast elkaar voort, zonder verschil van betekenis, maar ten slotte gaat dan een van beide te gronde: men denke b.v. aan het ook in het mnl. overgenomen ofra. targe ‘schild’, dat van Germaanse oorsprong is, naast het óverlevende escu. Soms ook versmelten de twee woorden in de loop van de tijd als de bevolking zelf; b.v. germ. mari en lt. mareGa naar voetnoot3); germ, sin en lt. sensus. Hilversum. M. Schönfeld. |
|