De Nieuwe Taalgids. Jaargang 29
(1935)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| |
De invloed van Richardson op Jane Austen en op Nederlandse auteurs.Het lot heeft somtijds van die vreemde spelingen. Toen ik de vorige zomer vlak na mijn promotie aan de Engelse zuidkust in het lieflijke Lyme Regis logeerde en mij plechtig had voorgenomen alles te vergeten wat aan een zekeren ‘Adriaan’ herinneren kon en nooit meer te denken aan die achttiende eeuw, waarin ik te lang vertoefd had - toen voerde het eerste beste serieuze boek, dat ik argeloos ter hand nam, mij terug in de vertrouwde sfeer. Schrik niet, gij leden van de commissie die dit nummer hebt helpen voorbereiden, ik zal gehoorzaam zijn en mijn stokpaard op stal laten; dit opstel zal slechts zijdelings met Adriaan Loosjes verband houden, want het zal gaan over de invloed van Richardson op Jane Austen in tegenstelling met die welke hij op Nederlandse auteurs heeft uitgeoefend. De roman die mij deze schok bezorgde was ‘Persuasion’, het laatste werk van Jane Austen, dat na haar dood in 1818 werd uitgegeven. Want daarin meende ik op het eerste gezicht de invloed van Richardson te herkennen. Ik haalde het uit de bibliotheek van het hotel om te weten wat er verder gebeurde met dat meisje, dat volgens de Gids van Lyme Regis van ‘The Cobb’ viel. ‘The Cobb’ is de oude stenen havendam van het plaatsje waar iedere rechtgeaarde badgast des avonds naar de ondergaande zon gaat kijken. Voordat ik het boek begon te lezen wist ik niets van Jane Austen, zelfs de tijd niet waarin ze had geleefd, maar sinds ‘Persuasion’ heeft mijn litterair geweten me geen rust gelaten, want ik moest toch zien of mijn vluchtige indruk van een verwantschap tussen deze beide auteurs zich liet verifiëren, of dat misschien het spook van Richardson mijn van promoveren nog verward brein verschenen was. In mijn proefschrift was ik met Richardson in aanraking gekomen omdat Loosjes zeer veel aan hem ontleend had en men, gelijk Jos. Gielen in zijn opstel over ‘Crenologie’Ga naar voetnoot1) nog eens duidelijk heeft uiteengezet, voor de kennis en de juiste beoordeling van een auteur toch moet naspeuren, waar hij zijn stof vandaan | |
[pagina 275]
| |
heeft gehaald - ook al beseft men dat de waarde van ontleningen zeer gering kan zijn en dat men in de litteratuurgeschiedenis - ik hoop het hier te bewijzen - zeer verschillende graden van beïnvloeding moet onderscheiden. Om bij de behandeling van twee zo ongelijksoortige grootheden als Richardson en Loosjes tot een basis van vergelijking te komen, moest ik het werk van de beroemde Engelse romanschrijver scherper definiëren dan tot nu toe was geschied. Ik heb gepoogd het wezen ervan te benaderen door het te karakteriseren als een strijd, die in en om de personages wordt gestreden en die tot in het kleinste detail wordt uitgedrukt; de aandacht gevestigd op het sterk dramatische van de behandeling, maar erop gewezen, dat het drama bij Richardson zich zo uitsluitend in het innerlijk der personages voltrekt, dat het uiterlijk gebeuren als het ware bedolven is onder een menigte gevoelens en redeneringen. Om de innerlijke worsteling zo fel te voeren moest Richardson de aandoeningen en de overwegingen in het bewustzijn van zijn helden zeer scherp onderscheiden, want die gevoelens vormden op het innerlijke slagveld, dat hij beschouwde, de strijdende partijen. Het is bekend dat Richardson inderdaad uitmuntte door haarscherpe ontleding van het zieleleven, (in hoeverre, gelijk Mej. Ghijsen heeft aangetoondGa naar voetnoot1), die psychologische analyse onzuiver was doet voor de vorm niet ter zake) en in de even scherpe formulering van alles wat hij op zeer hartstochtelijke wijze trachtte te betogen. Het is deze intellectuele eigenschap van haar proza, die Jane Austen met Richardson gemeen heeft, en waaraan ik de invloed van zijn stijl herkende. Jane Austen heeft, net als Richardson, die bijzondere aandacht voor al wat zich in de ziel van de mens afspeelt, dezelfde voorkeur voor het psychologische, dezelfde manier om de aandoeningen te analyseren, zich voortdurend rekenschap te geven van de waarde der handelingen, de motieven die er toe geleid hebben, de reacties die erop volgen. Bij haar wordt dat innerlijke heen-en-weer van gevoelens en gedachten niet zo fel dramatisch gegeven, omdat haar romans veel lichtere onderwerpen behandelen. Van zulk een op de spits gevoerd drama als in ‘Clarissa Harlowe’ is bij Jane Austen nergens sprake; daarom is het strijdend karakter van haar stijl ook veel minder sterk. Toch is er, en vooral in de | |
[pagina 276]
| |
eerste boeken, ook bij haar iets van dat aggressieve in de dialectiek van het gevoels- en gedachtenleven der personen en de scherpe formulering. Dat overbewuste van de verstandige Elinor uit ‘Sense and Sensibility’, dat redenerend element in ‘Northanger Abbey’ en om een van haar laatste werken te nemen, de brief, die Frank Churchill in ‘Emma’ aan zijn pleegouders schrijft. (Het is natuurlijk niet toevallig dat die trek in een brief het meest tot uiting komt). Kenmerkend ook voor Richardson's leerlinge is het zakelijke begin van ‘Sense and Sensibility’ en ‘Mansfield Park’, met die nuchtere uiteenzetting over de finantiële toestand der verschillende families. En de manier zelf om het verhaal zo te doen, dat de lezer met het verslag der gebeurtenissen ook tegelijk de verklaring en de waardebepaling erbij ontvangt. Een abstracte verteltrant, die zich van rechtstreekse beschrijving onthoudt, tenzij uiterlijke details nodig zijn om de situatie nader te verklaren. Jane Austen had echter behalve het vermogen om, gelijk Richardson, het bewustzijn harer personages dramatisch uit te beelden ook en in veel sterker mate dan haar leermeester het talent om het leven van haar figuren van de buitenkant te laten zien. Zij wist in hun binnenste door te dringen, maar verstond ook de kunst om haar creaturen sprekend in te voeren en als op een toneel vrij handelend te laten optreden. Zij beheerste daarenboven de techniek van het uiterlijke drama. Een goed voorbeeld van het verschil en de afwisseling der beide methoden vindt men in het begin van ‘Mansfield Park’. De schrijfster verhaalt daar eerst de omstandigheden, de familierelaties en het fortuin van de familie Bertram, en verklaart dan hoe deze er toe komt een kind van de met minder aardse goederen gezegende familie Price aan te nemen. Wanneer zij dit op de haar eigen zakelijke en geestige wijze heeft meegedeeld, ontleedt zij de gevoelens van de kleine Fanny Price in die vreemde omgeving bij de deftige familie, de strenge oom, waar ze doodsbang voor is, de onbegrijpelijke tante, de twee kattenkoppen van nichten en de neven van zestien en zeventien jaar, die in haar ogen hele mannen zijn. Als de lezer dan goed begrepen heeft om welke redenen het kind zich ongelukkig voelen moest, breekt het verslag van Fanny's emoties in een toneeltje, dat de situatie aanschouwelijk maakt. Op een goeden dag vindt Edmund Bertram zijn nichtje schreiend op de zoldertrap en in een vlaag van compassie, het begin van hun lange vriendschap die in een huwelijk | |
[pagina 277]
| |
eindigde, gaat de jongen naast haar zitten op de trap en troost haar met hartelijke woorden. Zulk een scènetje vergeet men niet licht, evenmin als dat andere in ‘Persuasion’, waar Kapitein Wentworth Anne Elliot bevrijdt van het lastige kind dat op haar rug geklauterd is, en in dat gebaar zijn gevoel voor Anne verraadt. Het wemelt van zulke meestal nog veel uitgebreider en kleuriger tafreeltjes in de boeken van Jane Austen, waar de personen handelend optreden en van buiten worden gezien. In ‘Pride and Prejudice’ zijn zij het talrijkst, zeker is daaraan de grote populariteit van het boek toe te schrijven, hoewel het niet het diepste gaat. In ‘Emma’ en ‘Mansfield Park’, naar mijn idee de rijpste en beste romans, is deze methode van het zuivere drama het meest in evenwicht met die andere, die het innerlijk in actie weergeeft. Natuurlijk heeft Richardson hier niets mee uit te staan; Jane Austen is in dit opzicht geheel oorspronkelijk, ja het lijkt mij aannemelijk, dat zij zich van de briefvorm heeft bevrijd juist om dit dramatisch element vrij baan te laten. Maar al heeft zich haar eigen talent ook geheel zelfstandig ontplooid, ik geloof toch dat die ontwikkeling zonder de scholing van Richardson niet mogelijk geweest was. Zonder hem had zij zich niet zo bondig kunnen uitdrukken, zo scherp onderscheiden en zo uitstekend formuleren. Ook in die romans waar het drama in de gewone zin des woords het sterkste is, vindt men telkens kleine passages, waarin de betekenis van het gebeurde wordt samengevat, en dat is Richardson. Dat Richardson het werk van Jane Austen in die mate beheerst zou kunnen hebben, is bij mijn weten in de Engelse litteratuurgeschiedenis tot dusver niet vermoed. Over het algemeen hebben de biografen zijn invloed op haar geconstateerd zonder die nader te bepalen en waarschijnlijk slechts op grond van het feit, dat de novelle ‘Lady Susan’ en de eerste proeve van ‘Sense and Sensibility’ in brieven zijn geschreven. Richardson wordt gewoonlijk aan de briefvorm herkend en aan overeenkomsten van het thema, de karakters of de denkbeelden. Dat zijn hele schrijftechniek school gemaakt zou kunnen hebben is de meeste litteratoren daarom niet in de gedachte gekomen, omdat zij überhaupt aan zijn vorm te weinig aandacht hebben geschonken. Men neemt (ik zonder Percy Lubbock uit, die in ‘The craft of fiction’Ga naar voetnoot1) bijzonder diep op de problemen van de | |
[pagina 278]
| |
vorm bij Richardson en anderen is ingegaan) genoegen met een bespreking van de briefvorm, die toch niet meer dan een compositiesoort is en de term ‘dramatisch’ wordt wel gebezigd, maar zonder dat de bijzondere aard van het drama bij Richardson in het licht wordt gesteld. Brieven en romans-in-brieven kunnen op vele manieren geschreven worden; men vergelijke slechts die van Wolff en Deken met die van Richardson; maar eerst wanneer men het strijdend karakter, het dramatisch-dialectische van Richardson's stijl, dat in de kleinste details tot uiting is gekomen, doorgrondt, kan men vermoeden dat van deze met zoveel meesterschap gehanteerde techniek een fascinerende werking op andere schrijvers moest uitgaan - en zich verwonderen dat dit bij auteurs die hem overigens getrouw copieerden, niet het geval is geweest. Zolang men echter niet let op de techniek van de schrijfwijze zelf, is het begrijpelijk dat de verwantschap van het werk van Jane Austen met dat van Richardson niet opvalt, want de uiterlijke overeenkomsten zijn inderdaad gering. Ook schijnt het wel of de schrijfster, van het ogenblik dat zij de briefvorm verwierp, zeer bewust andere wegen insloeg dan de man, die wij niettemin als haar leermeester beschouwen. In ‘Lady Susan’ vertoont behalve de vorm ook het thema zelf gelijkenis met ‘Clarissa Harlowe’: de hoofdpersoon is een Lovelace in vrouwengedaante en het jonge meisje verkeert in soortgelijke omstandigheden als de heldin in Richardson's roman. Misschien is het wel om die reden, dat Jane Austen deze novelle niet heeft willen publiceren. In de latere romans doen enkele mannenfiguren om hun gebrek aan ‘principles’ en een voorkeur voor intriges in de verte denken aan de charmante lichtmis, ofschoon zij overigens een eigen karakter hebben. Maar dat is al. Verder geeft Jane Austen geheel andere verhalen over een ander soort mensen, in ander milieu; is Richardson treurig, serieus en zwaar, zij schrijft humoristisch, licht en pittig. Ik denk dat zij zeer verbaasd geweest zou zijn, wanneer men haar, zoals hier gebeurt, op de overeenkomst met Richardson zou gewezen hebben. Een wonder is het niet, dat Jane Austen de inwerking van de grote romanschrijver van de achttiende eeuw heeft ondergaan. Men moet vooral niet onderschatten wat voor de mensen van die tijd de lectuur van deze merkwaardige romans betekend heeft. Er waren bijna twintig zeer omvangrijke delen, waarvan iedere bladzij een psychologische les bevatte, die met grote betogende kracht werd gedoceerd, en al die lijvige delen had Jane Austen | |
[pagina 279]
| |
niet alleen gelezen en herlezen tot de laatste bladzij, maar ze kende er hele passages van en ze ging in de geest om met de personages, die er in voorkwamen, zoals ze later met gemoedelijke scherts omging met die uit haar eigen boeken. De overlevering wil, dat in de familie Austen de trouwdagen van Lady G. en Lady L. evenzeer in ere werden gehouden als die van de vrienden des huizes.Ga naar voetnoot1) Bij zulk een enthousiasme, zulk een aandachtige en voortgezette lectuur moest het werk dat zulke dwingende vormkwaliteiten bezat, wel indruk maken op het jeugdig gemoed van een schrijfster, die door haar aanleg reeds gepraedestineerd was om zulk een invloed te ondergaan, en een scholing zijn voor haar nog ongevormd talent. Wat dat betreft verkeren de Nederlandse schrijvers, die ook door Richardson tot het schrijven van romans in zijn manier geïnspireerd zijn, in een geheel andere positie. Het is mij niet bekend dat Loosjes zulk een bewondering koesterde voor de Engelse romanschrijver, en hij bezat zeker geen grote ontvankelijkheid. De juffrouwen Wolff en Deken stonden er van den aanvang af met veel critiek tegenover en lazen het op veel later leeftijd. Bovendien was Richardson geen landsman van hen; door de vertaling moest veel van het eigenaardige van de vorm verloren gaan. Het is merkwaardig om te zien hoe zeer de invloed van Richardson op onze Hollandse schrijvers tegengesteld is aan die welke op Jane Austen is uitgeoefend. Loosjes heeft voor zijn ‘Susanna Bronkhorst’ behalve de briefvorm het hele verhaal en vele karakters, zij het op onoordeelkundige wijze gewijzigd, eenvoudig gecopieerd,Ga naar voetnoot2) ook Wolff en Deken hebben voor de inhoud van haar romans zeer veel aan ‘Clarissa Harlowe’ en ‘Grandison’ ontleend. Mej. Ghijsen heeft aangetoond dat het vooral de denkbeelden waren, die de schrijfsters er toe brachten soortgelijke romans te maken. Maar dat alles betreft uitsluitend de inhoud; op de vorm heeft het grote voorbeeld van Richardson nauwelijks gewerkt. Bij Loosjes en bij Wolff en Deken is van een felle strijd geen sprake, en daarom is ook hun schrijfwijze niet zo fel en scherp, al interesseerden zij zich wel voor het zieleleven van hun creaturen. In de reeks van overeenkomstige plaatsen bij Richardson en Wolff en Deken, die Mej. Moquette | |
[pagina 280]
| |
verzameld heeftGa naar voetnoot1) kan men een voorbeeld vinden van de veel minder geserreerde zeggingswijze. Het is daar waar het karakter van Mevrouw van Oldenburg, dat veel lijkt op dat van Mrs. Harlowe, beschreven wordt. ‘Uwe waarde moeder ziet zich thans in eenen staat, waar in haare rust van alle zijden wordt bestormd. Een zoon, die, naar haar inzien slegte gevoelens heeft omtrent zaaken, die haar zo teder zijn dat zij niet durft onderneemen die te onderzoeken. Zij vreest, dat die gevoelens hem eeuwig ongelukkig zullen maaken; geen inwendige vrede hebbende wordt zij geemelijk en ongedurig. Als zwakke lieden (dit zien wij aan kinderen) hun zin niet krijgen, zijn ze boos.’ Richardson heeft dit alles samengevat in een beslissende volzin ‘A gentle and sensitive mind, which has from the beginning, on all occasions, sacrificed it's own inward satisfaction to outward peace.’ Bij Wolff en Deken vindt men nooit zoveel stelligheid in de psychologische passages, meer een neiging naar het picturale. Zij benaderen het karakter meer door het uit te beelden dan door het essentiële in een begrip te vatten. In verband daarmee moesten de juffrouwen Wolff en Deken talent hebben voor het uiterlijke drama en dat is dan ook het geval. Sara Burgerhart is een en al actie, maar het dramatische wordt er sterk belemmerd door de briefvorm. De gedachte die zich opdringt bij de vluchtige vergelijking van Austen en Wolff en Deken is deze: hoe jammer het is dat de Hollandse schrijfsters het werk van haar tijdgenote niet hebben gekend, omdat het eerst laat, in 1811, werd uitgegeven. Want wanneer dat het geval geweest was, dan hadden zij misschien begrepen dat er voor de roman nog andere mogelijkheden zijn, en dan hadden zij door het opgeven van de briefvorm, door een behandeling van afwisselend picturale en dramatische scènes, haar talent nog op heel andere wijze tot ontplooiing kunnen brengen. M.H. de Haan. |
|