De Nieuwe Taalgids. Jaargang 29
(1935)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 254]
| |
Vondel en zijn bekering.
T'vat hout nae 't eerste sap doch altijd zijnen reuck.
Vondel (W.B. I, 375)
Voor de onvermoeide en diepgaande Vondelstudie der Katholieken kunnen wij niet anders dan oprechte bewondering hebben: bene meriti sunt de patria! Een ernstig bezwaar is echter, dat hun Roomse Vondelopvatting langzamerhand de algemene dreigt te worden, terwijl zij van eenzijdigheid niet is vrij te pleiten. Volgens deze opvatting is heel Vondels leven eigenlijk een langzame gang naar RomeGa naar voetnoot1). Tot in zijn vroegste werken zijn Roomse opvattingen en sympathieën terug te vindenGa naar voetnoot2). Alleen door zijn overgang tot het Katholicisme werd het mogelijk, dat hij zijn meesterwerken schreefGa naar voetnoot3). Hij wordt daardoor de dichter der Contra-Reformatie bij uitnemendheid.Ga naar voetnoot4) Om hem goed te leren kennen en goed te verstaan is het dus nodig de volle nadruk te leggen op zijn ‘bekering’, de voorgeschiedenis daarvan na te gaan, zijn Roomse apologieën te bestuderen - in één woord: hem te zien als Katholiek. Daartegenover is echter ook een andere opvatting mogelijk, zoals ik wil trachten aan te tonen; een opvatting, waarbij Vondels ‘bekering’ haar centrale plaats verliest en - althans voor zijn literaire werkzaamheid - in zekere zin een bijkomstigheid wordt. Te weinig consequent is er aandacht geschonken aan het feit, dat Vondel vóór zijn overgang tot het Katholicisme Doopsgezind was en bleef. En hij zegt het immers zelf: ‘t' vat hout nae 't eerste sap doch altijd zijnen reuck’. De Doopsgezinde overtuiging blijft gedurende zijn hele leven de kern van zijn geloofshoudingGa naar voetnoot5). Veel dat bij hem als Rooms werd aangeduid, is in de grond zuiver Dopers. Zijn beroemdste drama's hebben sterk-Doperse trekken. Ik meen zelfs aannemelijk te kunnen maken, dat hij Rooms werd, | |
[pagina 255]
| |
omdat hij in de Katholieke kerk - afgezien van principiële verschillen - de zuiverste vervulling zag van zijn Mennisten-ideaal.
***
In zijn ‘Geschiedenis der Nederlandsche Doopsgezinden in de zestiende eeuw’ wijst Dr. W.J. Kühler op de verwantschap en samenhang tussen de moderne devoten der Middeleeuwen en de Nederlandse Doopsgezinden, waardoor bij deze laatsten de navolging van Christus in het middelpunt komt te staan.Ga naar voetnoot1) Tevens waren de Doopsgezinden de Protestanten bij uitnemendheid, in zover zij het meest consequent de individualiteitsgedachte van het Humanisme voor hun geloofsleven hadden aanvaard. Zij kenden oorspronkelijk geen bindende belijdenis, geen kerk, geen speciale leraars: ‘hun enig licht was de Bijbel, welks uitspraken naar eigen inzicht verklaard en door eigen geweten beaamd werden’.Ga naar voetnoot2) Voor de grote massa bleek deze zelfstandigheid op de duur echter te zwaar en zij zocht naar gezag. Langzamerhand zien we daardoor de gemeenten en de oudsten een autoriteit verwerven, die met de oorspronkelijke Doperse leer in strijd is. Uitnemend beschrijft Kühler vanuit de tegenstelling tussen gezag-zoekenden en vrijheidminnaars onder de Doopsgezinden de erbarmelijke strijd, waardoor de Broederschap telkens en telkens weer verscheurd werd tot steeds meer groepen en groepjes. Onder deze nemen de Waterlanders een eervolle plaats in; zij zijn de vrijzinnigen, de ‘Doopsgezinden in de rechte lijn’,Ga naar voetnoot3) hoewel ook onder hen de tegenstelling tussen gezag en vrijheid zich openbaarde. Tot deze gemeente der Waterlanders is Vondel vanuit die der Vlamingen overgegaan.Ga naar voetnoot4) Dit wijst op een bewuste keus voor groter vrijheid van den enkeling en de daardoor bestaanbare groter eenheid. De ‘Bevredigde Broederschap’ met haar eerlijke verzoeningspogingen trok hem. Zelfs diende hij haar een tijdlang als diaken, wat wijst op een volkomen instemming met haar beginselen. Toch kwam hij al spoedig tamelijk los van de Waterlanders te staan. De oorzaken daarvan doen hier minder ter zake. Belangrijker is, dat voor Vondel hun grondbeginselen onaangetaste waarheden bleven. Hij bleef een voorstander van de zedelijke vrijheid en dus een vijand der predestinatie; hij bleef de nederig- | |
[pagina 256]
| |
heid der Imitatio als de grootste Christendeugd zien en de hoogmoed als haar duivels tegenbeeld. Maar tegelijkertijd herhaalt zich in hem de tragiek der Doperse gemeenten. Uitgaande van de volkomen vrijheid op grondslag van de Bijbel, kan hij op de duur de drang naar gezag niet weerstaan, al blijft hij Waterlands in zijn afkeer van ban, mijding en alles wat naar inquisitoriale methoden zweemt. In 1626 valt hij in zijn ‘Antidotum’ Hans de Ries aan om diens opvatting van het ‘tweeërlei woord Gods’, welke Vondel in strijd achtte met de Schrift. Deze aanval moge op verwijdering wijzen, hij is tevens puur Dopers: de opvatting van den leraar heeft niet meer gezag dan die van den gelovigen leek! Intussen had Vondel reeds partij gekozen in de strijd der Calvinisten. Alleen uit zijn Doperse overtuiging van het lekenrecht is weer te verklaren, dat hij als leek op theologisch gebied de strijd dorst aanbinden tegen vakgeleerden. Wàt hij verdedigde, was tenslotte zijn Doopsgezind geloof. Op verschillende punten waren Waterlanders en Remonstranten zo nauw aan elkaar verwant, dat de laatsten na hun uitstoting aanvankelijk de belijdenis van Hans de Ries en Lubbert Gerritsz gebruikten.Ga naar voetnoot1) Vondel kon dan ook niet anders dan hun strijd als de zijne zien. Het ging immers om vrijheid en recht in de meest uitgebreide zin van het woord. De godsdienstige en politieke vrijheid waren in gevaar, omdat door Calvijns predestinatieleer de zedelijke werd te niet gedaan en een priesterheerschappij dreigde. Misschien zag hij dit niet dadelijk zo bewust, maar dat hij dit later wèl deed, blijkt uit zijn meest ‘zakelijke’ hekeldichten: Harpoen en Roskam. In het eerste blijken de orthodoxe Calvinistische predikanten, geestverwanten van Datheen, de oorzaak van alle onrust, onrecht en partijschap. Afgeweken zijn ze van hun ambt: wolven in schaapsklederen. Waarachtig predikant is daarentegen Godefried, die woord voor woord beschreven wordt als Doopsgezind leraar.Ga naar voetnoot2) In de beginregels van de Roskam wordt eveneens de nadruk gelegd op de samenhang tussen onrecht en schijngodsdienst. In de felle wijze, waarop hij de strijd voerde, is echter de Doopsgezinde lijdzaamheid ver te zoeken. Het lijkt mij 't beste bewijs, dat hij zich inderdaad los van de gemeente voelde, ook al had | |
[pagina 257]
| |
hij zich niet afgescheiden. Het is of de geest der oude Wederdopers over hem vaardig geworden is: ‘verdediging der aangevallen heiligen was niet genoeg: tot verdelging van alle boozen riep de Heer der heirscharen de Zijnen’.Ga naar voetnoot1) Want als ‘boozen’ zag Vondel de Contra-Remonstrantse predikanten en hun partij. Niet voor niets brengt het slot van de Harpoen een vergelijking met Lucifer: verpersoonlijking van hoogmoed en staatzucht: Vondels eeuwige vijand. In zijn meesterlijke inleiding tot het drama van die naam geeft Molkenboer een overzicht van het Lucifer-motief in Vondels werk. Ook in diens strijd tegen het Contra-Remonstrantisme is dit motief echter onmiskenbaar. In diepste instantie bestrijdt hij in de predikanten Lucifer-openbaringen. Vandaar zijn ‘onchristelijke’ felheid, dezelfde die Revius bezielt tegen de Katholieke aanvoerders uit de Dertigjarige oorlog: ‘Gods onversoenlijcke gesworene vyanden’. Vandaar dat hij niet gelooft in hun oprechtheid, spotten durft met hun overtuiging, schelden en karikaturiseren wil. Als echte Luciferisten willen zij de macht aan zich trekken en zetten zij op tegen de wereldlijke overheid.Ga naar voetnoot2) ‘Lijckt dat oock een Christen Kerck?’Ga naar voetnoot3) Hiermee hangt samen, dat Vondel in Oldenbarneveldt een martelaar kon zien.Ga naar voetnoot4) Want martelaar is ieder, die valt als offer van Lucifers woede door diens dienaren, te beginnen met Abel, ‘de eerste martelaer’Ga naar voetnoot5). Brom wijst er terecht op: ‘dat woord [maartelaar] alleen beweegt de doopsgezinde’.Ga naar voetnoot6) Want dat woord houdt voor Vondel de volle Doperse betekenis: martelaar wil zeggen ‘Offer des Heren’. Steeds duidelijker gaat Vondel dit alles zien. De strijd om aardse vrijheid en om aards recht is tenslotte maar een uitvloeisel van Lucifers opstand tegen God. De wereld valt uiteen in Luciferisten en in kinderen Gods, die dan steeds potentiële martelaren zijn. Als hij dit inzicht gewonnen heeft, houden de hekeldichten op, een belangrijke plaats in zijn werk in te nemen. Alles is op hoger plan gekomen; er is maar één tegenstelling: Luciferist - Offer des Heren. | |
[pagina 258]
| |
Deze (in de grond Doperse) tegenstelling openbaart zich duidelijk in Vondels werk. Op het Lucifer-motief behoef ik na Molkenboer niet verder in te gaan. Het Offer-des-Heren-motief echter is even sprekend. Het begint al bij De Vaderen,Ga naar voetnoot1) openbaart zich aarzelend in Palamedes, duidelijker in de Gijsbrecht (Gozewijn en de Klarissen) om tot volle ontplooiing te komen in Maeghden, Gebroeders, Joseph in Dothan, Peter en Pauwels, Brieven der Heilige Maeghden, in andere zin in de Altaergeheimenissen, polemischer in Maria Stuart, weer anders in Jephta. Het trekt hierbij de aandacht, dat Vondel ook vóór zijn overgang geen (Doopsgezinde) Hervormingsmartelaren behandelt, hoewel hun geschiedenis onder de Mennisten blijkens de martelaarsboeken bekend genoeg was. Ik zie dit als een bewijs van Vondels steeds toenemende verwijdering van de gemeente, waarvoor ik drie redenen zou willen aangeven: de Sociniaanse invloed onder de Waterlanders; zijn omgang met den vereerden Hugo de Groot; die met allerlei Roomsen uit Amsterdam, geestelijken zowel als leken. Hoe afwijzend Vondel tegenover het Socinianisme stond, blijkt afdoende uit ‘Op het ontheyligen van het H. Sacrement des Altaers door den Arminiaenschen Sociniaen’.Ga naar voetnoot2) Dat hij bij het schrijven daarvan reeds Katholiek was, doet niet ter zake; ‘het soenverdienstich sterven des Paeschlams’ is óók volledig Dopers.Ga naar voetnoot3) Hugo de Groot dacht niet vriendelijk over de fel-verscheurde Doopsgezinden.Ga naar voetnoot4) En hij boeide Vondel met zijn groots denkbeeld van de Pax ecclesiastica. Ondanks de schijnbare tegenstelling sloot hij daarmee toch weer aan bij een Dopers denkbeeld van Vondel. Want in principe hadden de Doopsgezinden boven alles de vrede lief, die immers uit de Imitatio onmiddellijk voortvloeide. In vele gemeenten kenden zij dan ook de vredemakers of goêmannen, ‘aan welke de uitspraak over opkomende geschillen tusschen de leden werd overgelaten.’Ga naar voetnoot5) Vondel is van die vrede-zin | |
[pagina 259]
| |
doortrokken. ‘Door al zijn oorlogsverzen heen preekte Vondel vrede in doopsgezinde geest.’Ga naar voetnoot1) Hij was lid geworden van de Bevredigde Broederschap. Hij ging Grotius zien als vredemaker-in-het-groot dwars tegen de verscheurheid van zijn tijd in. En Grotius wees in de richting van Rome! Over Vondels omgang met Katholieken behoef ik na de studie der Roomse Vondelkenners niets meer te zeggen. Ik wil er alleen op wijzen, dat hij in hun geloofsbeschouwing alle vastheid en logica vond, die hij bij zijn geloofsgenoten pijnlijk moet hebben gemist. Zijn nederigheid deed hem zichzelf heel klein zien tegenover de wetenschapsmensen. Angstvallig blijft hij zijn hole leven steunen op anderer wetenschappelijk gezag, waaraan hij zich onvoorwaardelijk onderwerpt, zolang het hem niet in strijd brengt met zijn Bijbel. Ook in theologicis moet hij bij zijn toenemende otwikkeling behoefte hebben gevoeld aan dat steunende gezag. de Doopsgezinde leraars echter waren geen theologen en hun uitsluitend op de praktijk gerichte leer bleef ‘een leekentheologie, niet opgebouwd door het wijsgeerig denken, maar beredeneerd met het gezond verstand,’Ga naar voetnoot2) waarvan Vondels scherpe geest de lacunes en inconsequenties doorzag. Zo zien we Vondel vóór zijn overgang: in wezen zuiver Doopsgezind, maar om bijkomende redenen van de gemeente vervreemd; afwijzend tegenover de staatskerk; vol afschuw voor de doorwerking van het Socinianisme; geestdriftig over Grotius' denkbeeld van kerkelijke vrede; vol bewondering voor de theologie der Roomsen, ook al kan hij die voorlopig niet in haar geheel aanvaarden. De transsubstantiatieleer is daarbij het grote punt.Ga naar voetnoot3) In het heden is hij vastgelopen en daarom wendt hij zich naar het verleden, toen de eenheid er was; toen de Christelijke kerk onder het kruis ieder ogenblik geroepen kon worden tot het Offer des Heren. Als Doopsgezinde was hij nooit een Roomsenhater geweest. Zonder bezwaar aanvaardt hij dan ook Rome in 't verleden, hoewel hij dat voor 't heden nog niet doen kan. Want in dat verleden ziet hij slechts wat bindt, ziet hij de lijst der Doopsgezinde martelaren voorafgegaan door een nog talrijker Offer des Heren. Aan Roomse ‘ceremoniën’ stoot hij zich niet, omdat de Mennist in hem het recht van een persoonlijke belijdenis erkent. | |
[pagina 260]
| |
Zo o.a. ontstaat de Gijsbrecht, waarin hij zijn stad verheerlijkt onder het kruis en de gelovigen daarvan als geduldige martelaren. Ik kan het daarom onderschrijven, wanneer Dr. J.F.M. Sterck aannemelijk maakt, dat Vondel onder de aandrang der predikanten ‘hetzij een mededeeling over een Misviering, hetzij een voorstelling daarvan’Ga naar voetnoot1) heeft weggewerkt; dit was voor hem geen hoofdzaak. Maar ik kan niet aannemen, dat de scène met Gozewijn en de Klarissen een later toevoegael zou zijn.Ga naar voetnoot2) ‘Immers welk soort liturgische plechtigheid wordt hier bedoeld?’ vraagt Dr. Sterck. Geen enkele! Er blijkt duidelijk, dat Gozewijn en de nonnen niet zijn bijeengekomen voor een dienst. Het naderend gevaar heeft hen in de kapel verenigd en Gozewijn roept dan ook niet op tot een dienst, maar tot de vlucht. Eerst als de nonnen weigeren, gaat hij met haar zingend en biddend wachten op de dood. Zo moeten de Doopsgezinde gemeenten het vroeger ook gedaan hebben. De hele scène doet trouwens aan een Mennistenbijeenkomst denken: eerst het ‘schriftuerlijck liedeken’ en dan het gebed; reg. 1407-1414 laten de mogelijkheid bestaan, dat Vondel het stil gebed der Doopsgezinden bedoelde.Ga naar voetnoot3) Zo verklaar ik ook de ereplaats voor het kruisGa naar voetnoot4) (symbool van het grootste offer) als een compromis van den Dopersen Vondel met de Roomse werkelijkheid, die hij slechts ten dele wenste te aanvaarden, ook al had hij geen bezwaar tegen een vermelding van de Mis (cf. beneden over reg. 609-614 van ‘Maeghden’). De Gijsbrecht is dus allerminst Rooms, maar voortgekomen uit Vondels Doperse achtergrond. Toen hij ‘Maeghden’ dichtte, was Vondel volgens Molkenboer echter ‘op en top katholiek’.Ga naar voetnoot5) Dit drama is ‘in keuze van stof niet alleen, maar ook in behandeling volkomen (dogmatisch-) katholiek’.Ga naar voetnoot6) Wat de keuze der stof betreft, zagen we evenwel reeds, dat Vondels vlucht naar de pax ecclesiastica van het verleden niet zonder meer een bewijs is voor Roomse voorkeur, al bracht zij hem ongetwijfeld dichter tot de Katholieken. Natuurlijk is er invloed geweest van Marius en natuurlijk is, achteraf bezien, | |
[pagina 261]
| |
Maeghden een stap dichter naar Rome. Maar uit de keuze der stof tot Vondels bekering te concluderen, lijkt mij te gewaagd. Het moet hem getroffen hebben, dat de verheerlijking van zijn geboortestad kon samenvallen met de verheerlijking van een der volmaaktste Offers des Heren - in de gouden tijd der Christelijke eenheid. De rest was bijzaak. Ook de ‘behandeling’ wettigt Molkenboer's conclusie niet. Vóór haar offerdood moet Ursula zowel met Attila als met diens Aertsoffervinder Beremond disputeren. Deze disputen doen sterk denken aan de geschiedenis der Doopsgezinde martelaren, die Vondel zonder twijfel voor ogen hebben gestaan en voor wie het dispuut een der zwaarste beproevingen was.Ga naar voetnoot1) De inhoud dier disputen wijst in dezelfde richting. Molkenboer leest in de bezwaren der heidenen telkens ‘de grieven der Hervorming tegen het Katholicisme’ en in Ursula's antwoord een verdediging van dat laatste. Met evenveel recht kan men dit alles echter toepassen op de Doopsgezinden vlak na de Munsterse gruwelen. Wanneer in vers 364-365 Ursula op Attila's ‘men zorght, men vreest’ als antwoord geeft: Voor wie? voor wapenlooze vrouwen?
Voor Maeghden zonder maght? voor mans berooft van zwaerd?
dan slaat dit zelfs veel directer op de weerloosheid der Doopsgezinden dan op de Katholieken. Ditzelfde geldt voor vers 379-382, waar Ursul zegt: D'oprechtste Godsdienst leert geen menschen te verkorten
Aen middelen noch eer, veel min hun bloet te storten;
Die leert ons d'Overheid, alwaer 't een dwingeland,
Te dienen, in al 't geen zich tegens God niet kant.
Molkenboer verklaart: ‘d'oprechtste Godsdienst, en dit zijn naar Vondels intentie ongetwijfeld de Katholieken....’Ga naar voetnoot2) Ik betwijfel dit en meen, dat Vondel de Christenen in 't algemeen bedoelt, maar door hem onwillekeurig gezien als Doopsgezinden. Molkenboer concludeert, dat ‘hij niet alleen het doopersche standpunt, dat tenminste theoretisch geen één wereldlijk meester erkende, volkomen verlaten had, maar ook politiek tot het Katholicisme was overgegaan.’Ga naar voetnoot3) Integendeel vinden we hier echter niets dan Doperse overtuiging. Niemand te kort doen, vooral niemand | |
[pagina 262]
| |
doden zijn de rechtstreekse consequenties, die de Mennisten uit de Imitatio trekken. Ook de houding tegenover de overheid komt haast woordelijk overeen met de Waterlandse Belijdenis: ‘Wij kennen ons schuldich, ende door Godts woordt verbonden de Overheyt te vreesen, eere, ende ghehoorsaemheyt te bewysen, in alle zaken, niet strijdich tegen den woorde des Heeren.’Ga naar voetnoot1) Allerminst heeft Vondel hier dus het Doperse standpunt ‘volkomen verlaten’! Ook vers 386-395: ge zijt gehoorzaam, totdat ge de kans schoon ziet, maar.... Dan krijghtghe last van God, om d' ooren op te steecken,
doet meer denken aan een beschuldiging tegen de ‘profeten’ der Munstersen e.d. dan tegen de Roomsen. ‘Last van God’ wijst immers op een rechtstreekse ingeving méér dan op een bevel via Paus of priesters. Zo behoeft ook vers 620-627 geen herinnering te zijn aan de beschuldigingen tegen het kloosterwezen, maar kan het slaan op het verwijt aan de martelaren deel te hebben aan de sexuële uitspattingen van Munstersen, Davidjoristen en Batenburgers. Alleen vers 609-614 wijst sterk naar de Katholieke opvatting. Na Stercks aannemelijke hypothese over de Mis in Gijsbrecht behoeft ons dit echter niet te verwonderen. Bij Rooms dacht Vondel in de eerste plaats aan de transsubstantiatie: zijn grote weerstandspunt. Historisch was Ursula natuurlijk Rooms geweest en Vondel was immers altijd uit op karakteristieke historische bijzonderheden. Ook hieruit valt dus zijn overgang niet te bewijzen. De ‘Maeghden’ zijn meer Dopers dan Katholiek, in ieder geval even Dopers als Katholiek. Vondel is immers op zoek naar de Pax ecclesiastica. Hij ontleent aan zijn oude overtuiging èn aan zijn Roomse vrienden. Hij ziet daarbij het verleden der Christelijke Kerk als een verheerlijkte Doopsgezinde gemeente, in werkelijkheid ‘gemeente des Heren’! Daarom geloof ik ook niet, dat Vondel in vers 1667-1679, zoals Molkenboer wil, ‘over de Keulsche hoofden heen tot de Katholieken van zijn Amsterdam heeft gesproken’Ga naar voetnoot2); hij sprak tot alle ware gelovigen, speciaal onder | |
[pagina 263]
| |
de dissenters; tot allen, die in waarheid de Imitatio wilden aanvaarden tot het Offer des Heren toe. Uit Molkenboers interpretatie blijkt echter, hóéveel van zijn Doopsgezinde overtuiging Vondel bij nadere kennismaking onder de Katholieken kon terugvinden. Tegelijkertijd werkte alles er toe mee om hem de Roomse Kerk als het ideaal te doen zien. Hij zag haar onder het kruis, waardoor zij in alle nederigheid werken moest. De plakkaten maakten, vooral onder haar priesters, telkens weer (hoewel in onbloedige zin) martelaren.Ga naar voetnoot1) Tegenover de verdeeldheid der Hervorming was Rome een eenheid gebleven. Haar historie omvatte het glorieuse Offer des Heren der eerste Christenmartelaren. Bovendien kende zij het gezag en de theologische fundering, die hij beide bij de Doopsgezinden pijnlijk gemist had. Haar houding miste in de Nederlanden alles wat naar inquisitie of uitsluiting zweemde, terwijl de Protestanten zich daaraan allen te buiten gingen, niet het minst de Mennisten. Rome daarentegen vergaderde slechts. Zo ging hij alle Roomsen zien als moderne devoten, met wie de Doopsgezinden zo volledig verwant waren en uit wie zij grotendeels waren voortgekomen. - Even eenzijdig, maar nu naar de ongunstige kant, zag hij de Protestanten, zoals ik boven reeds aanwees. Vondel was er zich volkomen bewust van, wat overgang naar Rome hem kosten zou. Maar juist, dat deze stap een offer betekende, moet hem eer aangetrokken dan afgeschrikt hebben. Het Doperse martelaarsbloed deed zich gelden! In het slot van zijn artikel: ‘Wanneer werd Vondel Katholiek’? trekt Molkenboer een treffende parallel tussen David uit de ‘Gebroeders’ en Vondel.Ga naar voetnoot2) Zij lijkt mij zeer aannemelijk; alleen sluit zij niet in, dat Vondel alles retrospectief heeft gezien. Hij kan dit ook gedurende zijn grote aarzeling hebben geschreven. Als echt Doper zoekt hij naar troost en hulp in de SchriftGa naar voetnoot3) en hij vindt er Davids | |
[pagina 264]
| |
voorbeeld van het offer der onderwerping aan Gods wil tegen alle familiebanden in. Daaraan grijpt hij zich vast. Zoals David tenslotte God gehoorzaamde, zo hoopt hij het ook te doen. Juist de sterke nadruk, die hij in zijn opdracht op Davids offer legt, brengt mij er toe aan te nemen, dat hijzelf toen nog voor het offer stond. Het is niets voor Vondel op een door hem gebracht offer achteraf uitvoerig te wijzen, ook niet in verkapte vorm; wèl om zichzelf te stichten en te sterken voor een te brengen offer. Hoe dit zij, Vondel wordt Rooms. Op grond van het voorgaande hecht ik nog steeds meer aan het traditionele overgangsjaar 1641 dan aan Molkenboers nieuwe hypothese van 1639. Tenslotte blijft dit echter bijzaak. Belangrijker is, dat deze overgang op religieus gebied in diepste instantie voor Vondel géén keerpunt is. Hij ziet zijn Doperse idealen in de Roomse Kerk verwerkelijkt; ook de transsubstantiatie wordt tenslotte door hem aanvaard. In de wijze waarop, blijft hij weer Mennist. Want hij aanvaardt op niemands gezag, maar door eigen Schriftonderzoek (Altaergeheimenissen I, reg. 390-391). ‘Ick en houde geen leeringhe dan der Apostelen, Propheten, ende der woorden die ons Salichmaker gebrocht heeft wten hoogen Hemel’, zegt reeds de martelaar Jooskint.Ga naar voetnoot1) Zo wordt Vondel uit volle overtuiging Rooms zonder in wezen anders te zijn geworden. En ook verder blijft hij Doopsgezind in zijn houding, die nooit terugschrikt voor het offer en het martelaarschap; in zijn steeds consequenter zoeken naar vrede; in zijn verdediging-als-leek van zijn nieuwe leer (hoewel nu op gezag van anderen); in zijn liefde voor de Bijbel, die altijd zijn voornaamste bron en bewijsplaats blijft; zelfs in zijn keuze voor de Jezuieten in hun strijd met de Jansenisten, welke laatsten met hun eis van persoonlijke beleving en daardoor strengere maatstavenGa naar voetnoot2) hem moesten doen denken aan de gevolgen daarvan in de Doperse gemeenten: ban, mijding en scheuring. | |
[pagina 265]
| |
Vondels ‘bekeerings-tooneelspel’Ga naar voetnoot1) Peter en Pauwels zet de lijn der vorige drama's voort zonder in wezen iets nieuws te brengen. Ook hier het Offer des Heren in algemeen-Christelijke zin en slechts Rooms in de bijkomende bijzonderheden (Petrus als stedehouder van Christus, de betekenis van Rome). Ook hier weer de herinnering aan de Doopsgezinde martelaren. Zelfs de gekerstende soldaten blijken voorstanders der weerloosheid, zodra het gaat om de strijd voor Christus, ‘in wien gheen dinck min is gebleken, als wereltlijcke regeringe, macht ende sweert’.Ga naar voetnoot2) Als potentiële martelaren komen de Christen-pretorianen dan ook volkomen overeen met de Maeghden: ook zij ‘offerden, als tamme schapen // ons willigh op, aen 't weerloos Lam’.Ga naar voetnoot3) Niet de ‘Peter en Pauwels’, maar ‘Maria Stuart’ is Vondels eigenlijke bekeringsspel! Daarvóór echter verschijnen de Altaergeheimenissen, waarin Vondel zijn overgang motiveert en zijn bestrijders weerlegt. In Peter en Pauwels gaat het om de overwinning (door kruis tot kroon) van het Christendom als eenheid: Vondels oude ideaal. De Altaergeheimenissen daarentegen stellen Rome tegenover het Protestantisme. Zij zijn daarom bewuste polemiek, weliswaar in de meest verheven zin van dit woord, maar toch nauw verwant aan de religieuse hekeldichten van vroeger. Er is alleen dit verschil, dat Vondel door zijn drama's over martelaren van hen heeft geleerd. Vroeger had hij het vlijmscherpe zwaard van zijn geest en zijn woord gevoerd; nu geldt voor hem evenals voor de gekerstende soldaten uit Peter en Pauwels: Wy lieten zygen weer en wapen;
De pylen speeren zwaerden slapen.
Nu voert hij enkel de wapens der martelaren: geloof, belijdenis, verering voor het Heilige. Deze prachtige ontwikkeling is door zijn overgang naar Rome wel beïnvloed, maar niet bepaald; de lijn begint lang vóór 1641. Toch blijft ook deze verheven polemiek slechts intermezzo. Vondels machtigste werk is nooit de polemiek, maar altijd de synthetische, algemeen-Christelijke visie, waartoe hij straks weer terug zal keren en die haar hoogste uiting vindt in Lucifer, Adam in Ballingschap, Noah. | |
[pagina 266]
| |
In dit intermezzo sluit Maria Stuart aan op de Altaergeheimenissen. Ook hier de tegenstelling Rooms en onrooms en daarom de polemiek. Ook hier van Vondels kant geen andere wapenen dan zijn geloof in en zijn verering voor de ‘gemartelde majesteit’. Omtrent het tere punt van de historische juistheid in Vondels beeld behoeven we hier niet uit te weiden. In ons verband is enkel van belang, hoe hij Maria Stuart zag, en de ondertitel laat daarover niet de minste twijfel. Hij zag haar als martelares van Rome. Hij doet dit zelfs zo nadrukkelijk, dat het de indruk wekt, of hij een Rooms tegenbeeld zoekt voor de zo hoog door hem vereerde Doperse martelaren; het was anders of de lijn der oud-Christelijke bloedgetuigen alleen maar een voortzetting vond in die der Protestanten. Maar Maria Stuart behoeft voor hen niet onder te doen. Misschien daarom tekende hij haar martelgang zo nauwkeurig volgens het oude recept, dat hij uit de martelaarsboeken door en door kende: zij óók is vol geloofskracht in het dispuut, vol liefde en berusting, vol zorg voor de haren en óók zij neemt afscheid met een geestelijk testament op de lippen. Ik kan echter de indruk niet van mij afzetten, dat Vondel in Maria Stuart tevens de Katholieke Kerk getekend heeft, zoals hij die zag: een andere ‘gemartelde majesteit’. Zo in vers 698-713, 1006-1010, 1060-1064, waar gesproken wordt van Maria's koningschap, maar telkens daarachter de ‘heerlijkheid der Kerke’ zich aan ons opdringt. Maar als dit waar is, dan geven vers 1262-1300 behalve Maria's laatste biddende belijdenis tevens Vondels visie op de Roomse kerk; en wordt daardoor mijn stelling bevestigd, dat hij deze zag als de vervulling van zijn Dopers-Christelijk ideaal, als kerk-onder-het-kruis. Ik haal de meest sprekende regels hier aan: ....sla uw oogen,
Uw alziende oogen, uit gena
Op my, uw dienstmaeght, die nu ga
Veroordeelt, zonder mededoogen,
Gelijck een Offerhande....
(1270-1274)
.... die mijn Rijck
En staf en purper acht als slijck,
En voor uw kroon mijn kroon verneêre.
(1279-1281)
| |
[pagina 267]
| |
Gelijck ick, vroom en zonder smette,
Betuighde uw Waerheit in den nacht
Der ketteryen, schoon haer maght
My hierom uit den erftroon zette.
(1286-1289)
In die toon beëindigt Vondel ook zijn drama: Zoo groeie en bloei de Kerck: zoo ga men recht naer Godt.
***
Uit het bovenstaande trek ik de conclusie: Vondels Doopsgezinde leer bracht hem tot het algemeen-Christelijke, het Katholieke. Terwille daarvan in de eerste plaats werd hij Rooms-Katholiek. En de nadruk bleef voor hem vallen op het laatste lid van deze samenstelling. Zijn meest grootse drama's zijn geschreven meer uit de Katholieke dan uit de Roomse gedachte. En in Vondels Katholiek (= algemeen-Christelijk) geloofGa naar voetnoot1) zet zich consequent de lijn van zijn Doperse grondslag voort.Ga naar voetnoot2) Zijn ‘bekering’ was in de grond géén breken met het oude, hoezeer het dat uiterlijk ook leek en hijzelf het daarom ook geloofde.
Deventer. W.A.P. Smit. |
|