Verwey over humor.
Humor is een spel van den geest met de verbeelding. Waar de verbeelding niet alleen, niet vrij is, maar de geest voortdurend tegenwoordig om haar uitingen te kontroleeren, haar wisselingen in verband te brengen, haar tegenstellingen te doen ontvonken tot scherts, haar ongerijmdheden te begeleiden met deernis, de botsingen van haar zelfstrijd, den schreeuw van haar pijn, het snikken van haar hartstocht te troosten en te verzoenen in den weemoed van zijn weten, - daar is humor.
De Romantiek heeft een uitgebreide humoristische letterkunde voortgebracht. Overal waar haar verlangen naar de idealen die het verleden haar voorspiegelde in botsing kwam met de zucht naar een plaats te midden van de werkelijkheid, was de tweestrijd aanwezig, handhaafde de humor zijn heerschappij. Jean Paul heeft de heele gisting van dit bestaan, zijn hartstochtelijke volte en zijn spitsvindige dialectiek, in zich gedragen, en in al zijn wezenlijke en schijnvormen afgebeeld. Hij was tegelijk de voorlooper en de vervuller van een gemoeds- en geestesleven, dat in duitsche dichters doorwerkte, een geheele school van engelsche humoristen bezig hield, in Frankrijk in De Musset, in Duitschland in Heine uitbloeide, en door het reuzenbrein van Hegel verstelseld alle verstanden van Europa deed wankelen, en nog beweegt.
De Humor, den tweestrijd beschertsende, - de blijde voortgang uit tegenstrijdige beginselen, - wat anders dan zulk een ontwikkeling is het karakter van de negentiende eeuw geweest? - evolutie is het woord in de wetenschap.
(Het Leven van Potgieter (1903), blz. 168-169).