Verwey over Vondel-waardering.
Naast elkaar in Frankrijk, Holland en Engeland, groeiden, uit drie verschillende volksstammen, drie verschillende soorten van dramaas. Geen van die drie volgroeide zonder invloeden van romeinsch-grieksche letteren. Maar elk van die drie bewerkte een ander fonds van verbeelding.
Het Engelsche n.l., met de krachtigste inheemschheid, een van werklijkheid en geschiedenis. Het Fransche, weinig inheemsch, een voornamelijk afgeleid-klassicistisch. Het Hollandsche - ik spreek hoofdzakelijk - een Bijbelsch-christelijk.
Dit - en dit is het - is een zaak van immense beteekenis. Als in 't toenmalig Europa drie invloeden gewerkt hebben: ten eerste die van de werklijkheid en de heusche geschiedenis, ten tweede die van 't romeinsch-grieksche klassicisme, ten derde die van Bijbel en Christendom, - dan zijn: Shakespere de dichter van de eerste soort, Corneille en Racine de dichters van de tweede soort, Vondel de dichter van de derde soort geweest.
Als de trots van een mensch grooter is naarmate hij zich van roemrijker ras gevoelt, laat de trots van ons Hollanders dan wat hooger stijgen, zóó hoog dat we, opziend tot den grootsten Engelschman, de grootste Franschen beneden ons zien. - Duitschland had geen dichter ooit die zich aan Vondel gelijken laat; maar trotsch is de Franschman op Racine en Corneille, trotsch de Engelschman, die van het ras van Shakespere is; - onze ooren hebben getuit in dit kleine land van het roemgeroep dat zwol uit de groote.... nù komen we en vragen de tweede plaats, ómdát we van het ras van Vondel zijn.
(Een Inleiding tot Vondel (1892), blz. 459).