Taal en poezie in Zuid-Afrika.
Zolang een taal alleen gesproken wordt, terwijl tegelijkertijd poëzie als de bloem van de schrijfkunst wordt aangemerkt, kan de vraag opkomen in hoeverre men de eerste zal kunnen ontwikkelen opdat ze bij het voortbrengen van de tweede van dienst zal zijn. De poëzie schijnt dan het resultaat van de opvoeding waaraan de taal onderworpen werd. Zodra evenwel in die taal iemand het woord neemt die overwegend dichter is, gaat men aan de redelijkheid van die beschouwing twijfelen. Die dichter namelijk maakt niet de indruk van te schrijven, maar hij spreekt, en zijn gesproken taal is van poëzie niet onderscheiden. Poëzie - ontdekt men opeens - is niet de bloem van schrijfkunst, maar een bloem van spraak, en nu men dit bedacht heeft, verschijnt de ontwikkeling van een taal tot schrijftaal, en zo naar de poëzie toe, minder vanzelfsprekend. Als een wezenlijk dichter geboren wordt - zo denkt men nu - met wat voor taal ook, zal hij dan niet op het ogenblik dat hij zijn drift onder woorden brengt, een wezenlijk dichter zijn? . . . . . . . . . . . . .
Of een taal, welke dan ook, geschikt zou zijn ter uiting van poëzie, is dus een vraag die niet gesteld kan worden. Elke taal is geschikt voor de poëzie van hen die haar spreken.
Albert Verwey: De Poëzie van Zuid-Afrika, naar aanleiding van Oom Gert vertel van C. Louis Leipoldt.