Verwey's verdediging van het dichterschap.
Dichter zijn; het dichterschap in zijn betekenis doen kennen; de dichter op elk gebied van geestes- en volksleven gelding verschaffen en verdedigen; aldus de taak die gedurende een halve eeuw het leven van Albert Verwey vervulde.
Het was, en is nog, verre van gemakkelijk om zich in deze bedoeling in te denken, en toch kan niemand Verwey's persoonlijkheid begrijpen, en de ontplooiing van zijn wezen in zijn omvangrijk werk volgen zonder gevoel voor de bezieling die van deze opvatting van het dichterschap uitging.
Tien jaar was Verwey hoogleraar in de nederlandse letterkunde, en bij het einde van deze periode wordt thans dit werk door zijn leerlingen herdacht. Maar ook lang vòòr 1925 werd de vaderlandse letterkunde door Verwey eerst verontrust, maar aldoor gediend. Niet echter met de bedoeling om zuiver objectief mee te werken aan kennis en begrip van kleinere en grotere figuren uit onze litteratuur. Deed hij dit toch metterdaad, en b.v. voor Vondel, Potgieter, Spieghel, zo voortreffelijk dat de vroegere opmerkingen over leke-vergissingen op taalgebied verstomden, toch ontleende al dit werk de verdiensten aan de doelstelling om het dichterschap in die persoonlijkheden te tonen, ten einde door hen heen erkenning en waardering te vragen voor de dichter, niet alleen in 't verleden, maar ook in het heden en de toekomst.
De nederlandse letterkunde was ook niet het enige middel om naar dit doel te streven. Waar ook zijn studie zich heen bewoog, naar Engeland, Frankrijk, Duitsland, Italië en zelfs Finland en Zweden, overal zocht hij dichterfiguren om ze in die bijzonder begaafde menselijkheid uit te beelden. En dat hiervoor geen moeite te veel was, bleek vooral uit de vertalingen. De bundel ‘Poëzie in Europa’ is een bewijs hoe vaak en hoe ver zijn ontdekkingstochten gingen.
Dante's Hel, Vagevuur en Paradijs, Milton's Verloren Paradijs, Shakespeare's Sonnetten, tonen hoe hardnekkig en hoe diep hetzelfde streven gaan kon.
Naast de lust om aan deze, om vorm en inhoud, zo grote gedichten, de spankracht en soepelheid van onze taal te beproeven, stond bij Verwey de overtuiging dat dichterlijke omzetting in eigen taal de zuiverste en diepste, de innigste en de volledigste