De Nieuwe Taalgids. Jaargang 29
(1935)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||
Boekbeoordelingen.Dr. M.H. de Haan. Adriaan Loosjes. Leids proefschrift, Utrecht - De Haan - 1934.Mej. De Haan heeft in haar dissertatie de resultaten samengevat van een zeer toegewijde en gedetailleerde studie der letterkundige geschriften van Adriaan Loosjes, die als auteur uit de overgangstijd van de achttiende naar de negentiende eeuw, een monografie zeker ten volle verdiende. Zijn werk immers bevat merkwaardige herinneringen aan het voorafgaande tijdperk - vooral de betekenis van het sentimentele in de eerste periode van Loosjes' leven is in dit opzicht van belang - terwijl het anderzijds, zoals dat bij een overgangsschrijver past, vooruitloopt op de negentiende-eeuwse romantiek met zijn schoonheidszin en zijn voorkeur voor de schildering van historie en burgerdeugd. Elke studie die zich met Loosjes bezighoudt, vormt daarom een welkome aanvulling op de weinig talrijke geschriften, die wij over de ontwikkeling van onze letterkunde omstreeks 1800 bezitten. De voortreffelijke besprekingen die Koopmans aan dit tijdperk en in het bijzonder aan Loosjes heeft gewijd, legden immers vooral de nadruk op de denkbeelden, die in onze letterkunde tot uitdrukking werden gebracht; zij lieten de literaire vorm buiten beschouwing.Ga naar voetnoot1) Deze laatste is het, waaraan Mej. De Haan haar aandacht in het bijzonder heeft gewijd, omdat ‘de litteratuurhistoricus (hier) het meest belang in stelt’. Haar studie vormt daardoor een tegenhanger van die van Koopmans. Bij haar poging de letterkundige betekenis van Loosjes' werk recht te doen wedervaren, heeft zij echter elk oordeel vermeden. ‘Want of het werk van een schrijver in onze smaak valt’, aldus de voorrede, ‘is niet belangrijk voor de litteratuurgeschiedenis, maar wel of het in de smaak viel van zijn tijdgenooten en hoe het in zijn wording en ontwikkeling verklaard kan worden.’ In haar prijzenswaardig, maar gevaarlijk, streven naar objectiviteit gaat de schrijfster evenwel zo ver, dat zij ook het oordeel | |||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||
der tijdgenoten nagenoeg geheel negeert en zich er alleen toe bepaalt, het werk van Loosjes te schetsen ‘in zijn wording en ontwikkeling’. De samenhang van beide met de geestesgeschiedenis van de periode waarin de schrijver leefde, de verklaring ervan uit zijn eigen psyche, de invloeden die hij van hier en elders onderging, maken echter te weinig een onderwerp van beschouwing uit. En toch kan alleen een onderzoek hiernaar ons de weg effenen om een vergeten schrijver uit vroeger eeuwen te begrijpen. Immers, Loosjes behoort niet tot de groten van alle tijden en zijn werk verdient eerder historische dan aesthetische belangstelling. Reeds Busken Huet wees in deze richting, toen hij in zijn even uitvoerige als diepgaande studiën over onze letterkunde in de negentiende eeuw enige aandacht besteedde aan de figuur van Loosjes. Hoewel hij liever den patriot beschouwde dan den auteur, danken wij hem toch de volgende karakteristiek van Loosjes' betekenisGa naar voetnoot1): ‘Er is een zededichter en een zederomanschrijver Adriaan Loosjes geweest; een die, toen wij den heer Van Lennep en mevrouw Bosboom nog niet bezaten, en toen in navolging van Walter Scott, de historische roman nog niet in alle landen van Europa die buitengewone vaart van later had genomen, te onzent als bij proefneming, schepper van een nieuw genre was; en die wel voor een deel slechts voortging in het spoor hem door de dames Wolff en Deken gewezen, doch in zoover een geheel nieuwen weg volgde, dat hij niet als zij bij uitsluiting putte uit den maatschappelijken toestand van den dag, maar hoofdzakelijk en bij voorkeur uit dien van vroeger tijd.’ Wie de nuttige taak op zich neemt, Loosjes' werken ‘te plaatsen in de geschiedenis van de litteratuur’,Ga naar voetnoot2) vindt in de woorden van Huet niet slechts een uitgangspunt, doch zelfs een volledig schema voor zijn studie. Loosjes' geschriften als voortzetting van de realistische, psychologische en moraliserende romans van Wolff en Deken, Loosjes tevens als schepper van de historische roman en voorganger in dit genre van Aernoud Drost, Van Lennep en mevrouw Bosboom!Ga naar voetnoot3) En hierbij konden Koopmans' scherpzinnige ontledingen wel degelijk een aanknopingspunt | |||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||
vormen, daar voor de geschiedenis onzer letteren niet slechts de vorm, maar ook de geest van belang is; in het bijzonder voor de verklaring der genres. Of een auteur in zijn genre is geslaagd, is voor de geschiedenis der letteren een tweede, in het geval van Loosjes - die immers weinig slaagde - ook een minder belángrijk punt. Een studie zoals Huet die zou hebben gewenst, leidt tot een onderzoek naar de eerste verschijnselen der romantiek in ons land en naar invloeden van over de grenzen. Interessant in Loosjes' werk is juist, dat oud en nieuw nog onverenigd naast elkaar staan; een onderzoek naar zijn herhaalde poging om van het oude los te komen en zich in romantische geest te oriënteren, zou kunnen voeren tot een dieper begrip van het ontstaan der romantiek. Loosjes was een beschouwing daarom ten volle waard, niet als dichter en romanschrijver, maar als overgangsfiguur. Op deze wijze heeft Mej. De Haan hem evenwel niet bestudeerd. Wel beoogt zij het historisch verband te schetsenGa naar voetnoot1), maar van dit voornemen wijkt zij herhaaldelijk, en blijkbaar met opzet, af. Ook hieraan ligt een streven naar objectiviteit ten grondslag, dat echter tot gevolg heeft, dat het werk van Loosjes geheel op zichzelf schijnt te staan. Slechts een enkele maal trekt Mej. De Haan parallellen met andere auteurs; zo met Gessner, Richardson en Meissner. Er ontbreekt een poging, te verklaren hoe Loosjes' voorkeur voor de historische roman is ontstaan uit zijn vroegere liefde voor het sentimentele, gepaard aan zijn voorkeur voor de didactische arcadia. Deze laatste immers was steeds een vermenging van sentimentaliteit, realisme, didactiek en idealisme. In de historische roman krijgt de verbeelde wereld, die men in de pastorale aantrof, een reële ondergrond, terwijl idealisme de romantici er toe bracht, het verleden te schetsen als een beter heden. Juist in Loosjes' geschriften valt deze overgang duidelijk waar te nemen, daar zijn bespiegelende aard, zijn gevoeligheid en zijn zucht tot weten en tentoonspreiding van kennis als vanzelf leidden tot de specifiek romantische, historische roman, die ‘de spiegel van het verleden voorhield aan het toenmalige heden.’ Hier lag een vergelijking tussen oudere en jongere historische romans voor de hand. Reeds Huet schreef terecht, dat ons ‘het onbestemde iets dat men | |||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||
romantiek noemt’ door de achttiende eeuw is gelegateerd.Ga naar voetnoot1) Deze boedel verdiende nader onderzoek. Echter, ook indien men het niet eens is met de wijze waarop de schrijfster haar taak heeft aangevat, kan men in dit proefschrift veel waarderen. Na een zakelijke beschrijving van het leven van den bestudeerden auteur, volgt een even overzichtelijke als juiste karakteristiek van zijn werken, verdeeld over de hoofdstukken: De pastorale, De dramatische roman, Reizen en ontmoetingen, De psychologische roman, Het drama. De goedgekozen titels geven de aspecten van zijn werk reeds weer. In een afzonderlijk hoofdstuk, Schimmen en abstracties, komen de schimmen der voorvaderen en de verschillende allegorieën ter sprake, die Loosjes zo gaarne als attributen gebruikt. Een uitvoerige en nauwgezette bibliografie, ingedeeld naar de genres, besluit het boek. Door de verschillende hoofdstukken verspreid, vindt men zeer lezenswaardige opmerkingen, die getuigen van goede waarneming. Dit geldt bijvoorbeeld voor blz. 71 vlg., waar de herdersroman wordt vergeleken met de dramatische roman, voor blz. 92-93, waar gesproken wordt over het eindigen van Loosjes' sentimentele periode, en voor blz. 98, waar sprake is van de dialoogvorm. Te weinig aandacht daarentegen besteedt de schrijfster aan het belangrijke romantische stijlelement: het optreden van den auteur (blz. 99). Belangwekkend is haar hoofdstuk: Reizen en ontmoetingen. De vergelijking van het Katwijk's zomertogtje met Van Heemskercks Batavische Arcadia blijft echter al te zeer aan de oppervlakte. Hetzelfde kan men zeggen van blz. 132-144, waar de Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst wordt behandeld als navolging van Richardsons Clarissa Harlowe. Was hier niet tevens aan Sara Burgerhart te denken? Toch valt ongetwijfeld in dit gedeelte ook veel te prijzen. Mej. De Haan houdt zich hoofdzakelijk bezig met het karakteriseren der verschillende genres. Zij doet dit op zeer goede wijze, maar laat stijl en sfeer te veel buiten beschouwing. Vooral de stijl is nauwelijks in haar onderzoek betrokken, hetgeen te meer valt te betreuren, daar de schrijfster zelf met de pen uitmuntend overweg kan en vermoedelijk een juist waarnemingsvermogen heeft voor stilistische verschijnselen. Resumerende komen we tot de conclusie, dat zij met dit proef- | |||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||
schrift, ondanks lacunes die in haar arbeid schuilen, een nuttig werk heeft verricht. Haar boek bevat veel goeds en zal in het smaakvolle kleed waarin het is gestoken, graag geraadpleegd worden door ieder, die zich in de geschiedenis van onze letterkunde omstreeks 1800 wil oriënteren.
Hilversum. D.H. Smit. | |||||||||||||||||||
Fr. van Hooff: Bloemlezing uit Tony's Ernest Staas. (Schooluitgaven voor Waal en Vlaming. Van In, Lier).In België neemt sedert de taalbesluiten van 1930 het vlaams een belangrijke plaats bij het onderwijs in. Het is verplicht ook voor de waalse gewesten. Het kon dus niet uitblijven, dat er uitgaven verschenen om ook voor de Walen de vlaamse letteren toegankelijk te maken. Zo is er dan nu bezig een serie te verschijnen: ‘Nederlandsche schooluitgaven voor Waal en Vlaming’. Reeds zagen 7 nummers het licht; de 2 laatste zijn Tony, Ernest Staas, en een bloemlezing uit het werk van Teirlinck, alle bezorgd door dr. Fr. van Hooff. Het is de moeite waard, deze beide uitgaven door te bladeren. Voorop gaat een inleiding met een beschouwing van de schrijver en zijn werk, een bibliografie, een bloemlezing uit beoordelingen van zijn werk, en enige literatuur over de schrijver. Dit is goed gezien en verdient ook bij ons overweging. In een afzonderlijk deeltje (het is praktischer, de aantekeningen met de tekst in één band te verenigen) zijn noten bijgevoegd. Deze noten zijn het voornaamste. Ze zijn bestemd voor Vlamingen en Walen. Daardoor vindt men soms een nadere verklaring in het nederlands, soms een vertaling in het frans. Het is voor een Noord-Nederlander niet wel mogelijk, te beoordelen, in hoever ze aan de eisen voldoen. Het streven in België is sterk om het vlaams zo dicht mogelijk tot het nederlands te doen naderen. Er zijn Vlamingen, die men bijna niet van noorderlingen kan onderscheiden; en als men bedenkt, dat men een Groninger, een Fries, een Limburger, een Amsterdammer in 't algemeen aan zijn taal herkennen kan, dan is het niet anders als natuurlijk en houdt het geen verwijt in, dat men ook een Vlaming zijn afkomst aanhoort. De uitgever heeft een behoorlijk gevoel voor wat algemeen nederlands is en geeft uit ‘Ernest Staas’ (dat deeltje hebben we er wat nauwkeuriger op na gelezen) menig flamanisme in zuiver nederlands weer. Een enkele maal schrijft hij zelf nog | |||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||
wel een vlaams getint woord, bijv.: aan billijke prijs, een vinnig oog, op den boord van het graf. Ook gebruikt hij meer aan 't frans ontleende woorden dan de meeste van zijn landgenoten zullen goedkeuren: interessant, peroreren, meditatie; maar zijn taalgevoel is zuiver. Hij heeft zelfs de moed, die de meeste onzer landgenoten vermoedelijk niet zouden bezitten, om woorden en uitdrukkingen van Tony te vervangen door zuiverder nederlandse; bijv. hij verandert vlieden in vloeien, wemelen in woelen, gedenkenis in gedachtenis enz. Daar de uitgaven bedoeld zijn om de lezers beter nederlands te leren, is m.i. deze methode niet af te keuren. Als het de bedoeling is, de vlaamse leerlingen zuiver Noord-Nederlands te leren, had bij enkele woorden en uitdrukkingen nog wel een noot gepast. In het hoofdstuk ‘Lieve Bertha’ tekende ik nog de volgende aan. p. 32: Mamesel gaat hem tot beneden de trap afhalen; wij zeggen: tot onder aan de trap te gemoet.
| |||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||
Bij de woorden: aanslaan = in beslag nemen; het scheel = deksel, had de aanduiding Z.N. niet mogen ontbreken. De verklaring: hoe wij ons hoeven te houden = hoe wij ons behoeven te houden, is minder gelukkig. Of de boeken voor ons onderwijs bruikbaar zijn, is twijfelachtig. Men kan moeilijk 3 heren dienen: Walen, Vlamingen en Nederlanders. Maar de spotgoedkope prijs (Teirlinck 4,50, Ernest Staas 8 belg. franken) moge voor onze uitgevers een waarschuwing zijn. Ze voor de bibliotheek aan te schaffen is zeer verleidelijk en volkomen verantwoord.
Deventer. Dr. W.H. Staverman. |
|