De Nieuwe Taalgids. Jaargang 29
(1935)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeoordelingen.Dr. J. van Mierlo, De Spellingkwestie, Voor den adel van de Nederlandsche taal (Antwerpen-Brussel-Gent-Leuven - N.V. Standaard-Boekhandel - 1934).Het zal menigeen verbazen dat Van Ginneken onlangs deze gelegenheidsbrochure aanbeval, voor allen die het spellingvraagstuk wilden bestuderen. Reeds op de eerste bladzijde toont de schrijver dat hij zich nòch van de oude nòch van de nieuwe spellingbeginselen voldoende op de hoogte gesteld heeft. De grondregel: ‘schrijf zooals gij spreekt’ vindt men woordelijk bij SiegenbeekGa naar voetnoot1), en in nauwkeuriger formulering bij L.A. te Winkel. Deze regel wordt ingeperkt: 1o door de gelijkvormigheid, 2o door de afleiding. De eerste beperking is door Kollewijn volledig aanvaard; de tweede gedeeltelijk behouden. Het is dus een dwaasheid, de nieuwe spelling als ‘fonetisch’ te beschouwen. ‘Men verwarre niet schrijftaal en schrijfwijze, evenmin schrijftaal en stijl’, zegt de schrijver terecht (blz. 25), maar in deze brochure worden ze doorlopend verward! Het zou een onbegonnen werk zijn, alle onjuistheden en ongegronde beweringen aan te wijzen: in de veeljarige spellingpolemiek zijn ze honderd maal aangewezen | |
[pagina 42]
| |
en weerlegd. Op één punt wil ik nog wijzen: de schrijver is zelfs niet op de hoogte van de grondbeginselen en de evoluties, die Van Ginneken, zijn leermeester in dezen, de laatste jaren vertoonde. Zelfs als Van Ginneken de Grondbeginselen, die hij in het begin van 1934 nog verloochende, op het einde van 1934 weer volledig voor zijn rekening neemt, dan begaat Van Mierlo een zonderlinge vergissing. Op blz. 43 valt hij Marchant aan wegens het handhaven van de seksuele n. ‘Wat is dat nu voor een regeling? Ik zou wel willen weten op grond van welk wetenschappelijk beginsel men zoo iets verdedigt. Het potsierlijke der nu getroffen regeling moet aan de kaak gesteld worden. Potsierlijk inderdaad: de algeheele afschaffing der buigings-n liet zich nog veel beter verdedigen dan zulk een misbaksel’. Welnu, dit misbaksel is gebakken door.... Van Ginneken, die het reeds in 1918 ‘wetenschappelijk’ verdedigde, op wiens advies Minister Terpstra het aanvaardde, en ter wille van wie Minister Marchant het, tegen eigen beter inzicht, moest opnemen in zijn compromis. Van Mierlo had in de Grondbeginselen (blz. 6) kunnen lezen dat dit, volgens Van Ginneken, een ‘strikt noodige correctie is in de traditioneele spelling’. Zonderling is ook, dat Van Mierlo nergens doet uitkomen dat er sinds drie jaar een Zuid-Nederlandse Vereniging voor spellingvereenvoudiging bestaat, in nauwe samenwerking met de zustervereniging in het Noorden, en waarin bijna alle Neerlandici aan de Universiteiten van Gent, Leuven, Luik en Brussel zitting hebben. Voor een breed opgezette gedachtenwisseling met zijn land- en vakgenoten was dus ruimschoots gelegenheid geweest; van een buitenlandse overrompeling kan nauwelijks sprake zijn. Op het gebied van litteratuurwetenschap heeft Van Mierlo zijn sporen verdiend; het terrein van taal en spelling is voor hem nog te glad ijs, waarop hij zich zonder degelijke voorbereiding liever niet moest wagen. Er is één troost: ook op literair gebied heeft hij nooit geaarzeld, onjuist gebleken opvattingen prijs te geven. C.G.N. de Vooys. | |
H. Obreen en A. van Loey, De oudste Middelnederlandsche Oorkonden, voor onderwijs en eigen studie verzameld en naar het oorspronkelijk uitgegeven (Verslagen en Mededeelingen van de Kon. Vlaamsche Academie, April 1934).Wie zich met de studie van de Middelnederlandse niet-literaire taal, in 't bijzonder van de oorkonden, bezighoudt, heeft met | |
[pagina 43]
| |
allerlei moeilijkheden te kampen: de stukken zijn niet gezamenlijk uitgegeven, en over 't algemeen is meer met de behoeften van historici dan van filologen rekening gehouden. ‘De teksten van oorkonden zijn in de meeste uitgaven voor taalkundig onderzoek niet voldoende betrouwbaar,’ konstateert De Vooys.Ga naar voetnoot1) Het is dan ook zeer toe te juichen, dat de historicus Obreen en de taalkundige Van Loey in gelukkige samenwerking thans een eerste proeve aan de vakgenoten voorleggen. Zij beperken zich hier tot de 33 oudste oorspronkelijke oorkonden: de rij opent met de schepenbrief van Bochoute (1249) en sluit met een stuk betreffende landverkoop ten overstaan van schepenen van Sijsele (1270). Daartussen vindt men allerlei andere, ook Noordnederlandse oorkonden; zo b.v. de merkwaardige stadskeur van 1254 van Middelburg, waarvan Obreen de echtheid volhoudt; en die van 1267, waarin Floris V de poorters van Delft algehele tolvrijdom verleent. De reproduktie is zeer nauwkeurig; ook interpunktie en hoofdletters van de originelen zijn bijbehouden, wat de leesbaarheid niet vergemakkelijktGa naar voetnoot2). Van Loey heeft de teksten van filologische aantekeningen voorzien en een glossarium toegevoegd; Obreen geeft een historische toelichting, voorts een naamregister en een calendarium. Bij de bestudering van de teksten blijkt meermalen, dat de dialektische eigenaardigheden niet overwegen, doordat de schrijftraditie vaak al machtiger was; zo heeft de Middelburgse slechts weinig Zeeuwse, de Delftse slechts weinig Hollandse eigenaardigheden. Interessant zijn vormen als sade ‘zode’, Roedjar (= Rudiger), die wel eerder Ingvaeoons dan Fries genoemd moeten worden; ((t)scoensdachs ('s Woensdags); spellingen als brux voor broex, lansch wert = lands wert (‘omgekeerde’ spelling met sch voor s); ἅπαξ λεγόμενα als godes tinde, drints (tenzij zich hierin verschuilt het woord rente, rinte). Hopen we, dat het de verdienstelijke bewerkers gegeven moge zijn, spoedig een uitgebreide verzameling op deze eerste proeve te doen volgen. Hilversum. M. Schönfeld. |
|