bij het onderwijs gangbaar, en voor 50 % ook voor de geslachtslijst Kluyver-Muller van 1921. Sommigen vrezen uitroeiing van deze ‘onmisbare’ genitieven; anderen verwachten, en bepleiten zelfs, uitbreiding tot vroeger mannelijke woorden. Het juiste standpunt is m.i.: nòch een ‘klopjacht’, nòch kunstmatige aankweek.
Ongetwijfeld zullen deze genitieven door stijltraditie nog lang voortbestaan. Maar zij die zich op traditie beroepen uit conservatisme, vergeten te vaak dat bij traditie ook evolutie werkzaam kan zijn. Wetenschappelijke beschouwing eist eerbied ook voor de feiten. De stijlontwikkeling in het negentiende-eeuwse Nederlands kenmerkt zich door een snel verminderend gebruik van de genitieven-enkelvoud, terwijl de genitieven-meervoud - zonder invloed van geslachtsonderscheid - talrijker bleven. De mannelijke en onzijdige genitieven op s zijn weer schaarser dan de vrouwelijke op r. Wij wezen reeds op de merkwaardige statistische gegevens, in 1916 in dit tijdschrift gepubliceerd (X, 295); het zou interessant zijn, deze cijfers aan te vullen door een onderzoek van taal der jongere generatie van letterkundigen. De behoefte aan dit stijlmiddel zal zowel bij ouderen als bij jongeren verschillend zijn. Op een gelijk aantal bladzijden vond ik b.v. bij Blok een dubbel getal der-vormen als bij Huizinga, en bij deze weer tweemaal zoveel als bij Van Deyssel, terwijl Verwey er weer minder nodig heeft. Niemand zal beweren dat dientengevolge in gelijke verhouding stijlverslapping optreedt. Uit het opstel van Simons in deze aflevering blijkt trouwens dat dit ‘allerkostbaarste’ stijlmiddel volstrekt niet onmisbaar is. Zonderling lijkt mij Huizinga's redenering: ‘De Engelsche stijl is op vermijding van een herhaald of the ingesteld, de onze kan waarlijk geen enkele afzakking in de richting van het vulgaire (!) verdragen’. Afgezien van het feit dat onze taal blijkbaar reeds ingesteld is op het vermijden van een herhaald van den en van het, is ook in het Engels de herhaling van of the niet zo zeldzaam als Huizinga meent. Shelley schrijft b.v. het vers: ‘The shadow of the idol of the thought’. Dat deze herhaling onder alle omstandigheden
vermeden moet worden, is trouwens een
schoolmeesterlijke ‘leer’.
In het Verslag van de Staatscommissie 1918 (blz. 20) schreef A. Kluyver voorzichtig: De Commissie heeft in aanmerking genomen dat vormen als der, dezer, die in de practijk zooveel gemak geven, gaandeweg ruimer toepassing zullen vinden. Nu zou men deze voorspelling in een aanbeveling en zelfs in een voorschrift willen omzetten. Mij lijkt dat even onnatuurlijk en