Sinte-Lucie-nacht.
Het motief van Potgieter's geestige tijdzang Verschijning op Sinte-Lucie-nacht wist Den Hertog (Potgieler's Poëzie II, 152) niet te verklaren.
Toevallig vond ik de oplossing, toen ik in handen kreeg: Juvikingen door Olav Duun, uit 't Noorsch vertaald door M.A. Zeeman, in 1926 uitgegeven in Arnhem bij Van Loghum Slaterus en Visser. In dit werk komen enige mededelingen omtrent deze nacht voor. In een gezelschap bijgelovige boeren waagt een van hen 't spottend te vragen: ‘Hadden ze van nacht niet Lijsje Langnacht?’ (pag. 45). En dan staat daarbij een noot van de schrijver: Lucia-nacht (13 Dec). Volgens een onjuisten kalender door de Noren voor denlangsten nacht gehouden, die vol verschrikking was.
Op pag. 45 staat ook iets over Langnacht: ‘Dan klagen de koeien in den stal en de schapen ook, en de menschen, bang als hazen, zitten te klappertanden en bijten zich op de tong; de geesten rollen steenen in het gebergte, kwelduiveltjes loopen om het huis en schoppen tegen den wand, overal slaat er wat en wordt er gegiegeld; wie wil op den zolder gaan dien nacht of.in de bootschuur?’ (Vgl. pag. 48. ‘Niemand mocht in dezen nacht opblijven’).
Ongetwijfeld bevat dus dit gedicht een herinnering aan Potgieter's verblijf in Zweden. Intussen is het nog niet duidelik wat met het ‘oud gebruik’ bedoeld is. Uit koepl. 18 zou men afleiden, dat de ‘kwellingen’ ook wel eens minder onaangenaam konden uitvallen. Ging men, toen de geesten in later tijd wegbleven, misschien hun taak overnemen?
W.L. Bezema.