De Nieuwe Taalgids. Jaargang 20
(1926)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 290]
| |||||||||
Stijl
| |||||||||
[pagina 291]
| |||||||||
gekoppeld aan de staande romp en de romp zo vast mogelik aan z'n eigen centrum. Een gedachte die bij de noodlottige gang van 't schrijven niet uiteen wil vallen, moet almaardoor z'n eenheid versterken; instinktief zoekt de schrijver dan z'n heil in meer kern, almaardoor meer substantie; z'n zin zwelt van kern. Dat daardoor de kernachtigheid verdwijnt, is bijzaak; hoofdzaak is, voorlopig op de been te blijven, al is 't strompelend en stampend. De geleerde vindt de nodige zwaartepunten in z'n vak; de natuurkundige b.v. vindt er de substantieve termen, afmeting, vorm, grootte, en hij pent ze met hopen in z'n wankelende zinnen. Terwijl ie met 't grootste gemak zegt: (zie onder links), zal ie met zwaarwichtigheid schrijven: (zie rechts)
En het kausale karakter van wetenschap in 't algemeen, doet elke geleerde, onverschillig het vak, aanhoudend substantieven als oorzaak, gevolg, vermogen, eigenschap, aan de hand om z'n auteurschap te redden. ‘Niet alleen de zeeplanten bevatten jodium’ wordt dan: Het bevatten van jodium is niet alleen 'n eigenschap van de zeeplanten en zo komt honderden malen de geleerde behoefte aan kausaliteit de schrijversbehoefte aan kern in 't gevlijGa naar voetnoot1). De niet-geleerde grijpt naar beelden. Een zekere methode waar men veel heil van verwacht, wordt dan 'n heilaanbrengster, ook 'n vorig jaar wordt als 'n mens: 'n voorganger, 'n volgend jaar 'n opvolger, 'n volgende kommissie: haar opvolgster, allemaal substantieven die in dat verband niemand zegt, tenzij ie voorleest of met de tong pent. Geleerd on ongeleerd redden zich met eigengemaakte substantieven. Hoe klank en ritme dan uitvallen blijkt vooral bij die substantiveringen die de hele redaktie wijzigen. Als men | |||||||||
[pagina 292]
| |||||||||
b.v. bedoelt te zeggen: (zie links), dan gaat, men schrijven; (zie rechts)
Dat zijn drie substantieven meer. Het nieuwe geval daarbij is, dat 'n reeds gebruikte substantie (i.e. karakter) nog wat wordt aangedikt door 'n herhalend substantiewoord; dat daarin bestaat. Zulke verzwaring van 'n reeds aanwezig centrum is ook zeer frekwent. Vergelijk:
Een zelfde onnatuurlik ritme geeft de volgende natuurkundige ten beste als ie om de substantie voorwaarde blijft doordraaien: Aan het laboriumexperiment moeten zeer biezondere voorwaarden gesteld worden nl. het zooveel mogelijk nabootsen van de natuurlijke levensvoorwaarden derGa naar voetnoot1) te onderzoeken dieren. Zouden we aan die schrijver van 'n boek voor de Volksuniversiteit òòk 'n voorwaarde mogen stellen? nl. dat ie 't ritme van de natuurlike taal ook in populair wetenschappelike taal benut? Daar hadden niet alleen de dieren maar ook de mensen wat aan. Misschien zelfs z'n wetenschap. Natura Artis MagistraGa naar voetnoot2). | |||||||||
[pagina 293]
| |||||||||
- Maar dat is allemaal veel eenvoudiger te verklaren! Die diepzinnigheid over 'n onzichtbaar centrum in verband met 'n ondraaglik ritme is totaal overbodig. Analogie is in 't spel! Zoals men spreekt van ‘'t besluit tot overgave’, zo schrijft men over ‘'t besluit tot het vormen van een kommissie’; zoals men spreekt van ‘Kant z'n leer van de kategorieen’, zo schreef iemand over ‘Kant's leer van het ongeoorloofd zijn van verzet tegen het gezag, en zoals men spreekt van “de oorzaak van 'n verschijnsel”, zo schreef die architekt over de oorzaak van het niet toepassen dezer zo nuttige werkwijze; zoals men iemand kennis geeft van z'n promotie’, zo gaf de Senaat Hare Majesteit kennis van de verleening van het doctoraat in dit of in dat, en volkomen analoog met ‘Ik erken de noodzakelikheid van die maatregel’, erkennen alle oeconomen de noodzakelikheid voor het oeconomisch herstel der wereld van het wegnamen van deze scheidsmuren tusschen de naties. Heel zo'n sliert van dittes en van dattes, doorspekt met van's en nog eens van'sGa naar voetnoot1), is 'n lange maar gemakkelikeschoen op de leest van 'n korte bepaling! ‘Gemakzucht’, noemden dat vroeger de taalkundigen, ‘analogie’ zeggen wij nu meer objektief. Maar u met uw smaak is veel te agressief! net als die 19-eeuwse spraakkunstmoralisten; alleen verplaatst u 't terrein van de propaganda: Zij werkten tegen de analogie die de oude buigingsuitgangen deed verdwijnen, ù keert u tegen analogie die ongewone anapesten in de taal brengt. Maar wetenschap propageert niet, zij konstateert, liefst met onderscheiding van oorzaken en gevolgen!! - Kultuur eist kritiek en uitverkiezing. Wetenschap konstateert | |||||||||
[pagina 294]
| |||||||||
wat Natuur èn Kultuur brachten. Ieder kultiveert op zijn terrein, de moralist en de taalkundige, de taalkundige van de 19e en die van de 20e eeuw. Met de eeuw verandert de smaak. De romantiese eeuw verkoos oude vormen boven nieuwe, de realistiese van nu wil goede natuur boven slechte kultuur, golvend spreekritme boven hamerend schrijfritme, eerstens in eigen praktijk, als 't kan ook in die van anderen; in beide gevallen wordt de taalkundige stijlkundige, de theorie praktijk. Maar gesteld al, dat we ons tot de theorie bepaalden, welk antwoord geeft dan uw wetenschap op de vraag waarom bij het schrijven allerlei analogieen optreden die bij het spreken uitblijven? Uw ‘analogie’ geeft geen verklaring, 't is zelf 'n verschijnsel dat verklaard moet worden, verschillend naargelang 't geval. In ons schrijfgeval ligt de verklaring voor de hand. Als de meeste mensen voor hun schrijftafel zaklopers worden, dan zullen ze naar alle mogelike steun grijpen, o.a. naar 'n stok. Zo'n stok is de analogie. 't Helpt de loper, zoals de vorm de bakker, de mal de schilder. Dat die analogie soms tegelijk substantivering is, verwondert niet: bij 'n schipbreuk zijn alle hens aan dek; bij de schrijfnood werken kausale geleerdheid, centratie en analogie hand aan, hand. Met kinderen (voor wie het spreken nog 'n lopen leven is) hebben centratie en analogie ook heel wat te stellen. In Holland staat 'n huis; in dat huis daar woont 'n heer: die heer die kiest 'n vrouw . . . .; steeds wordt in die kindertaal de reeds benutte substantie nog 's herhaald, op z'n volle kracht, om de gedachte maar vol centrum en zo op de been te houden. En analogieen als Anna wordt altijd voorgetrokken, ik wor altijd achtergetrokken, komen zo dikwijls voor dat de oudere wel aan 't lachen kan blijven. Verbeeld je! ik wor tegenover zij wordt zoals ik hoor tegenover zij hoort! naiever kan 't niet! Toch leert de historieGa naar voetnoot1), dat 't juist zulke analogieen waren die de taal levend hielden en de geest gaandeweg vlotter maakten. Vakkundige onderwijzers hebben dan ook altijd de verbetering van die ‘naieve’ taal betracht als 'n koncessie aan de ‘ontwikkelde’ menigte, die 't onderwijs betaalt. Misschien komt er naast dat takties taalonderwijs nog wel eens 'n plaatsje voor redelik stijlonderwijs, dat nl. niet tegen werkelik taalbegrip indruist. In ons geval zal men vooral preventief moeten zijn; jonge kinderen toch centreren nog niet zo doorlopend geraffineerd; de meesten | |||||||||
[pagina 295]
| |||||||||
schrijven nog als Toos. Eerst als met de jaren de physieke kracht is gegroeid, zullen ze ook psychies sterk willen schrijven, ten dele uit eigen drang, ten dele ook doordat al wat ze lezen bij groeiende traditie steeds gecentreerder werd. Zoals de substantie groeide in de sprekende mensheid, werd ie ook in de schrijvende mens steeds sterker; op zekere leeftijd gaat de gestudeerde mens danook schrijven als Ali, ook in hem wordt bij veel lezend denken substantiedorst een kwaal. Als Ali psychiese hygiëne had geleerd, had ze die kwaal in anderen opgemerkt en bij klassikale stijloefeningen leren verbeteren. Zoals wij vroeger taal uitsluitend logies moesten maken ('n exces dat nog voortleeft in allerlei charivarii), moest de onderwijzer nu werkelik-slechte citaten uit periodieken, laten onthameren door 't oor, laten ontkernen door 't verstand; de welluidende kern die overbleef, zou te pittiger aandoen en de leerling later bij z'n eigen schrijven een weldoend voorbeeld zijn. En behalve kijk op substantie en ritme zou dat ook begrip van zinskonstruktie en oekonomie geven: menige enkelvoudige zin wordt bij onthamering samengesteld: De politiek werd gewijzigd door de indiening door de liberalen van 'n amendement wordt dan ‘de politiek werd gewijzigd, doordat de liberalen 'n amendement indienden.’ Dat lijkt 'n nadeel voor wie graag bondig en zuinig is, in werkelikheid is er voordeel: men behoeft drie woorden minderGa naar voetnoot1). Reeds bij 't kleinste zinnetje blijkt die handiger eenheid bij 't spreken: ‘hij besloot, 'n kommissie te vormen’ is twee woorden korter dan z'n enkelvoudige schrijftaal-equivalent; de schrijver die hier met 'n hamer kernachtig gaat doen, slaat; er onbewust de langdradigheid in; in kultuurdingen blijkt instinkt niet zo doelmatig als in de natuur. Een poes die in de tuin zo logies aarde weet te krabben over 'n daad die buiten hem niemand aangaat, doet 't zelfde, met nog meer ijver, op 't gladde vloerzeil; z'n logika blijkt dan maar dom instinkt. Ook de centratie, bij boer en en chemikus, ie maar instinkt en, bij 't schrijven, 'n dom ding; | |||||||||
[pagina 296]
| |||||||||
in die kunstmatige sfeer moet 't geregeld worden door de kunst; de centratie moet dan door 't verstand gekend, door de wil beheerst worden. In verschillende richtingen. Op de melodie en 't ritme en de daarbij betrokken levendigheid, wezen we al voldoende, ook op de grammatikale onderscheiding substantie enerzijds, werking en kwaliteit anderzijds; de oekonomie in 't geval moet nog even duideliker worden belicht. De zin van die geleerde op blz. 291 over het bevatten van jodium telt 12 woorden tegen 6 zes in de gesprekstaal; de diplomatenzin in onderstaande noot links bevat 25 woorden tegen die van rechts 17Ga naar voetnoot1), terwijl op blz. 238 een architekt 29 woorden nodig heeft voor 'n gedachte die bij meer welluidende zelfbeheersing 't met 10 woorden stelt. Wie had ooit gedacht, dat belletrie zo oekonomies kon zijn! Maar de schoonste stenen zijn niet alleen 't kleinst, ze zijn ook 't helderst. Aesthetiese centratie, die 'n kleiner vorm geeft, maakt daardoor 't syntheties werk voor de lezer gemakkeliker, en, wat de andere helft van z'n geesteswerk betreft, de analyse, dit wordt door de natuurliker zinskonstruktie, - die dan niet enkelvoudig, maar samengesteld is -, in de hand gewerkt. Hij heeft de krijgslieden willen opwekken 'met hem het offeren van Ifigenia te verhinderen, vertelde iemandGa naar voetnoot2) 't bekende drama na. Wat doet Ifigenia hier? vraagt 'n lezer die nog niet met de feiten bekend is. We herhalen, maar nu in gesprekstaal: ‘Ze moesten verhinderen, dat I. geofferd werd.’ Wat bij het spreken 'n uitdrukkelik onderwerp of voorwerp is, wordt, bij 't substantiverend samentrekken tot 'n zin, verlaagd tot bepaling en nog eens bepaling, allemaal voorafgegaan door van... van... van...; 't monotone van de dreun weerkaatst de nivellering van de syntaktiese betrekkingen. Zelfs zonder substantivering heeft die samentrekkende centratie veelvuldig plaats: bij 't schrijven wordt nevenschikking tot onderschikking, onderschikking tot enkelvoudigheid; 't geeft 'n steeds stijgende klimax van eenheid, 't zij men substanties ophoopt of zinnen samenkernt of 't een tegelijk mèt 't ander | |||||||||
[pagina 297]
| |||||||||
en dóór 't ander bereikt. En toch minder bereikt dan de spreker die minder geleerd en ... meer duidelik i.Ga naar voetnoot1) Geen wonder dat zelfs bij de Duitsers met 'r draaikolkstijl, de lange zin aan veld verloor! En is 't wonder, dat mannen als Pannwitz, Gurlitt, Berthold Otto, die bij 't onderwijs aan jonge mensen wel gedwongen waren duideliker te zijn en deze dwang zo gaarne gehoorzaamden, tegelijk kunstenaars bleken te zijn? Hun proza dat dichter bij de Faust van Goethe dan bij de Kritik van Kant staat, bracht in 't onderwijs de revolutie, die geest en gemoed van het jonge Duitsland ten goede kwamGa naar voetnoot2). Wel moet men zich verbazen dat in de steeds toenemende vloed van de hogere lektuur hoewel meest voor 't volk bestemd, toch de centratie in dezelfde mate voortwoekert. Wordt dan 't volk, zo niet de dreun dan toch de onduidelikheid niet beu? Een andere vraag! Is 't de aanwassende schare om steeds meer onderscheiding te doen? Treed op voor 'n gemengde ‘vergadering’, en a1 vóór je 'n woord gezegd heb, zie je aller ogen werkzaam aan de enige onderscheiding: ‘Is u voor of tegen?’ voor of tegen dienstplicht, voor of tegen winstmakerij, voor of tegen ... Honderd simpele antithesen houden de gemoederen in beroering. Dat woord typeert onze tijd, waarin niet alleen de | |||||||||
[pagina 298]
| |||||||||
gevoelswaarde door de taalkundigen werd ontdekt maar ook die gevoelswaarde zelf een steeds machtiger hefboom werd bij de volksbewegingen. De ‘volksontwikkeling’ zal hard moeten loopen om de gemoedsontwikkeling bij te houden. Erdmann heeft daaromtrent 't zijne gezegd. Alles? Heeft ie naast gevoelswaarde van substantieven (moeder, winst, militairisme), ook op 't gevoelselement in 't substantieve woord als zodanig, gewezen? m.a.w. onderscheidde hij biezondere en algemene gevoelswaarde, resp. lexikologiese en grammatikale? 't Laatste vraagt in elk geval nog enig relief. In 'n populair geschrift is hij smeert 'm en 't spant 'm zeer van pas, juist omdat niemand weet wat dat 'm betekent. Zo zal ook 'n koerant graag schrijven in ogenschouw nemen in plaats van zien, juist omdat niemand aan 'n schouw van de ogen denkt, en: aan 't licht brengen (i.p.v. ontdekken of bekend maken). Zo denkt ook niemand meer aan licht door de kiertjes van de pas geboren ogen bij: 't levenslicht aanschouwen; 't eenvoudige geboren worden, zonder één substantief, was in verstandelik opzicht, even ad rem; zo geven ook de substantieven van in 't licht geven (i.p.v. uitgeven), Het stilstaan van de lijkkoetsen voor de woning heeft 'n half uur geduurd (i.p.v. ‘De koetsen hebben stilgestaan’) verstandelik geen surplus, maar subjektief wel, in twee richtingen zelfs. Niet alleen dat de Schr.'s er hun eigen centrum mee stevigen, ze bewerken er ook te beter de lezers mee. Alle beetjes helpen! Wie voor rijk worden werd geboren, drijft onbewust alles in de richting van z'n kas; wie propagandist in z'n hart is, sleept zonder erg lexikologiese en grammatikale gevoelswaarden bijeen in z'n speech of brochure. Zelfs 't ritme kan men bij die ‘gemoedsvragen’ betrekken. Dr. Aletta Jacobs noemde eens haar propaganda-leven een ‘tikken op de harde mannenkoppen’Ga naar voetnoot1). Ongetwijfeld werd ze bij die visie gesteund door 't taalgebruik, dat bij volhardend pogen van ‘hameren’ spreekt of ‘op 'tzelfde aambeeld slaan’. Dat eeuwenoud taalgebruik berust zeker op beproefde mensekennis, en zo zou men ook 't klopritme in onze huidige ‘schrijftaal’, - prediking van betere toestanden -, 'n zeer prakties geluid kunnen noemen. Of ook Ali zich dat bewust was? Zeker is, dat 'r zin voor de substantieve gevoelswaarde al aardig ontwikkeld was. 'n Apart woordenboek met substantiekernen leek ze bij 't schrijven steeds | |||||||||
[pagina 299]
| |||||||||
naast zich te hebben: ‘onderzoeken’ werd dan ‘'n onderzoek instellen’, ‘overwegen’ ‘in overweging nemen’, ‘kopen’ ‘zich 't bezit stellen van’, ‘dronken zijn’ ‘onder den invloed van sterken drank verkeren’, ‘jarig zijn’ ‘zijnen geboortedag vieren’ ‘elektriese molens’ ‘door eleotrisclie kracht gedreven molens’ ‘met 'n koord’ ‘met behulp van 'n koord’Ga naar voetnoot1). Voor haar medescholieren werd ze dan ook in de prozakunst wat Ten Kate eens in de dichtkunst was: 'n voorbeeldig mens; en zeker is ze ook later in de maatschappij even invloedrijk geworden zo dikwels 't ging om ‘'n aktie ter bevordering van de verbetering van dit en van datGa naar voetnoot2). 'k Moet er nu nog om lachen ('t wekt nu nog m'n lachlust!) als 'k bedenk, hoe die jongemeisjeskop, gaaf en rond als 'n aardappel, prakties 't probleem oploste dat de wijsgeren eeuwenlang tot wanhoop bracht: de substantie. Bij elke zin plaatste ze zich telkens opnieuw op hoger plan om daar ... toch eigenlik niets te zeggen. Maar de twee verplichte bladzijden voor het opstel kreeg ze geregeld vol en fopte zo jarenlang de leraar. Zoals ze, - de kroon op 't werk! - ten slotte de examinator fopte. Ze trof 't toen buitengewoon. Die man had 't gebracht tot schoolhoofd, leraar, voorzitter van allerlei kommissies voor gezondheid, boerenwelvaart en examens, ten slotte zelfs tot kandidaat-kamerlid. De koerant die toen z'n redevoering publiceerde, heb ik trouw bewaardGa naar voetnoot3), als 'n voorbeeld van gevoelige stijl; in 'n zelfde zin ging 't over het leeuwendeel uit de heksenketel der partijschappen’. ‘Meesterlik gezegd’ | |||||||||
[pagina 300]
| |||||||||
tekende de koerant daarbij aanGa naar voetnoot1). Maar de schare zag Spreker direkt op hoger plan en hoorde 'm daar... toch eigenlik niets zeggen. Want 't enigste wat ie te zeggen had, verzweeg ie: ‘Geef mij uw stem!’, zoals Ali: ‘Geef mij 'n hoog cijfer!’ Voordeel, niet stijl, was hun ideaal. Want stijl is 't middel, om iets biüten zich te scheppen dat op zich zelf waarde heeft. Maar Ali en de haren hebben genoeg met 'r eigen te stellen. In de wedloop om the money. Met 'n zak om.
Het besproken goed en kwaad vindt z'n hoogtepunt in overheidstaal. Centratie en Bestuur is in beginsel één. Zoals de enkele mens zich zelf blijft in z'n veranderend lichaam en z'n wisselende stemmingen, zo moet 'n volk of partij één blijven ondanks 't verschil tussen de leden. Die eenheid zit in 't Bestuur, 't Bestuur zelf voelt dat ook zo. Vader acht zich 'n centrum in de huiselike kring, 'n koning voelt zich 'n centrale kracht in z'n volk, 'n president in z'n vereniging; veel duideliker nog dan de eenling zal 'n gemeenschap bij monde van z'n bestuur centratie te horen geven. Een potentaat vatte z'n boodschappen aan de buitenlanders samen in 't stempel Darius, de grote Koning, Filips II in Ik, de Koning, en in Christus' woord Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven zien we nog beter, hoe veel verschillend werk van de Koning of Leider uitgaat en tòch, als één voordeel voor de menigte, aan 't ene ‘Ik’ van de voorganger gekoppeld blijft. We onderscheiden hier nog soorten van Bestuur. Er is ook Bestuur dat afdaalt in détail, in 't Parlement volksredenaar wordt en in dag- en maandblad lange artikels schrijft. Dat geeft uitvoeriger overheidstaal dan 'n korte boodschap met 'n ondertekening. Bij de steeds toenemende regeerijver wordt Darius 'n automatiese sternpelaar, die geen weet meer heeft van de duizenden boodschappen, door honderden ambtenaren opgesteld. Pakhuizen van bestuurstaal storten dageliks hun vloed over de straten, de leeszalen, de partikuliere bureau's; onmogelik de invloed te keren van die zwaargecentreerde taal op 't algemene schrijven. Veel dan ook van wat we hierboven aan de kunstmatigheid van elke pen toeschreven, moet als infektie door | |||||||||
[pagina 301]
| |||||||||
bestuurspennen worden aangemerkt, bv. als 'n koopman aan z'n vriend schrijft dat ie ‘maar besloot tot het aangaan van 'n lening’ (i.p.v. ‘'n lening aan te gaan’). Zou ie ooit in 'n brief aan z'n vrouw over 't dienstmeisje dat eerst on willig was, schrijven: ‘zij besloot maar tot het poetsen van de schoenen’? In de sfeer van kelder en keuken zwijgt de parlementaire sprakeGa naar voetnoot1). Zo aktief daar de analogie is in zake buigingscentralisatie, - daar is 't vooral dat alle konjugatie zwak wordt: bakte, braadde -, zo weinig werkt daar die overbehoefte aan kern die de pit wegneemt. Maar daarbuiten wordt tans ieder die de pen opneemt, 'n echo van de Besturen die, van Eems tot Schelde, besluiten tot het vormen van kommissies, tot het aangaan van leningen; die hun selcretaris verdenken van het als ambtenaar een gift aannemen; die het beginsel van het aanvaarden van een uitspraak van den Volkenbond onderschrijvenGa naar voetnoot2). Dat in al die zinnen 't ritme zoveel leliker is dan bij 't spreken, hindert besturen allerminst. Als Bestuur tot schrijven komt, zal Oog en Verstand de leiding hebben; doet ook het Oor zich gelden, dan zal 't anders zijn dan wij 't wensen. Schrijfritme dat zich naar 't spreekritme richt, is kunst die de natuur wil benaderen. Er is ook 'n kunst die niet de Natuur als meesteres | |||||||||
[pagina 302]
| |||||||||
erkent, maar - zoals zekere Griek - de Honger, het Verlangen, de Wil. Zo is echte overheidskunst. Overoude vorstenfamilies, voor wie regeren vegeteren werd, mogen zich 'n Arkadia geschapen hebben, sterke en jonge regering (Jan de Wit, Robespierre, Lenin) is anders. Bouwen doen ze liefst hoekig Dories als de wiskunstigeGa naar voetnoot1) niet bevallig Korinties als de plantenwereld; tekenen doen ze scherp projekties als de meubelmaker, niet vlottend perspek-tievies als de landschapschilder. De architektuur van heden, in hoofdzaak naar de wil van officiële lichamen, is niet louter import uit landen waar diktatuur en fascisme de regering willen verjongen, 't zit ook in onze ambtenaren zelf, die, voor 't merendeel uit verse, rauwe volkskracht gesproten, bij de steeds toenemende vraag naar regering, hun eigen verlangen naar koningschap zagen tegemoetgekomen en het nu uitvieren in de kantige dreun van hun huizenblokken zoals ze 't uitspreken in de dwingende deun van hun aksenten. Ook het éne-zinskarakter (dat bij gelegenheid de hamerende opeenhoping van substantieven in 't gevlij komt), is precies iets voor Besturen. Toen G. Gezelle op 't toelatingsexamen voor de priesterschool was afgewezen, ging z'n leermeester met 't mooiste gedicht van 'm naar de bisschop en toen die 't vers had gelezen, gaf ie 't terug met de woorden: ‘Hij is aanveerd’Ga naar voetnoot2). Daarmee kon de meester gaan. En de leerling komen. Alles beslist en beslecht in één zin. Echte overheidstaal! Michel Angelo gaf, in z'n Laatste Oordeel, aan Christus 'n slaande hand. Dat zei alles! Wees vervlockt!Ga naar voetnoot3). En in diezelfde zin lag eeuwenlang de macht van hem die hele steden, ja landen, met koningen en keizers er bij, in de ban deed. En nog steeds tracht alle taal van de overheid en van hem die zich tot de overheid wendt, de vorm van de éne-zin aan te nemen: het rekwest, de motie, het vonnis, het bevel, allemaal verschillende uitingen van zo zij 't! of zo is 't! Liefst met het onderwerp vooraan zoals Ik de Koning. Dan wordt ‘'t Is verboden in de zijpaden te blijven staan’ tot: Het | |||||||||
[pagina 303]
| |||||||||
blij ven staan in de zijpaden is verboden (Grote Kerk Den Haag) en ‘'t Is verboden in dit gebouw te roken’ tot: Het zich bevinden in 't Academiegebouw met brandende pijp, sigaar of sigarette is aan de studenten verbodenGa naar voetnoot1). En, met de overheid zelf vooraan: B. en W. moeten er tegen protesteren, dat... neen! ... moeten protesteren tegen het bij dit onderwerp uitsluiten van de gemeente van het genieten van subsidie voor door haar opgerichte bewaarscholen. En dan de officiële verantwoordingen! Hoe beter de honderden critici uit alle staten en standen te bevredigen dan met sterk kausale taal? dat motiveert dubbel! ‘Die eentonige huizenblokken zijn te wijten aan de sohoonheidskommissie!’ riep 'n ontevredene. Neen, antwoordde de wethouder, die eentonige bouwblokken zijn geen gevolg van het optreden derGa naar voetnoot2) schoonheidskommissie. En zo zien we, vooral bij akademies gevormde ambtenaren, de causa liefst afgewenteld op de aktie. Een winst van 't gemeentelik grondbedrijf is dan niet toe te schrijven aan voordelige straataanleg en aan weinig leningschuld maar aan het meevallen van straataanlegwerken en aan het bijna niet rusten van leeningschuld op de grondenGa naar voetnoot3). En zulke sneeuwballen, van de hoge bergen gerold, zijn nog niets in vergelijking met de planeten waartoe vonnissen aandikken. De Rotterdamse rechter was nog schappelik. 'k Heb 'n vonnis bewaard van de Amsterdamse rechter, één zin, die eerst na 138 regels met 'n punt eindigt. De vele alinea's deden 'r best, de nodige onderscheiding er in te houden. Met sukses? Helaas! regeren dat ook redeneren en reglementeren werd, | |||||||||
[pagina 304]
| |||||||||
werd 'n kruising van bondigheid en langdradigheid. En deze speling van de natuur is 't vooral, die met centratie decentratie geeft en met substantivering (in wezen duidelikheid) onduidelikheid. Geen wonder dat eens 'n MinisterGa naar voetnoot1) aan z'n ambtenaren 'n circulaire stuurde, om toch voortaan wat duideliker te zijn. Zal 't baten? De eeuwenoude klacht over ‘stadhuiswoorden’ formuleert slechts het meest uiterlike en oppervlakkige; 't meer innerlike, de struktuur- en de kernkwestie, is niet met 'n uiterlik verbod te regelen, 't vraagt begrip van des Pudels Kern. Wie zal de berg van wetten opruimen, waarvan, in elke officieel geschrift, deze en die artikels moeten worden aangehaald in-één en dezelfde zin? En wie zal de Schr. overtuigen dat in zo'n geval de éne-zin eer zwak dan sterk is omdat veel-onderschei-dingen-in-kort-bestek onduidelik maakt en onduidelikheid de grootste zwakte is tegenover 'n publiek, dat ondanks alle leerplicht toch graag oostindies dom blijft? Wat de ambtenaar zelf schreef zal ie waarschijnlik heel duidelik vinden! En ten slotte, is duidelikheid zo doorlopend 'n publieke eis? Doet Bestuur zelf niet mee aan exploitatie van de ‘gemoederen’? Ook dààrtegen had 't ministeriële schrijven kunnen waarschuwen. Erdmann waagt het, al jaren geleden, volksleiding die met gevoelswaarden werkt, soms misleiding te noemen. Maar ons raakt alleen de taalkwestie, o.a. 't feit dat in de Staatscourant en de Handelingen 't aantal gevoelssubstanties nog meer wast dan 't aantal kolommen. Wie schrijft nog over ‘de zorg voor het onderwijs’, nu ieder de pen vol heeft van ‘de zorg voor het peilGa naar voetnoot2) van het onderwijs,’ neen, van de ‘zorg voor de bevordering van het peil van het onderwijs’? ‘Het bevorderen’, ‘het bijdragen’, ‘het tot stand komen’, ‘de bloei’, ‘het peil’, ‘de bloei van het peil’ en ‘de bijdragen tot het bevorderen van den bloei’, 't getuigt alles van de goede wil, en van die wil getuigt ook het hamerend ritme van die ‘bloèi van de bevòrdering van het pèil van het ònderwijs’. Maar met wil en woord paait men alleen de Vader in den Hemel, het Vaderland wil 'n daad. ‘Bij de mannen van de straat’, zocht 'n dichterGa naar voetnoot3) die. Hij had ook grond voor de mening, dat het ongekunstelde woord in z'n sober bestek en z'n | |||||||||
[pagina 305]
| |||||||||
golvend ritme, met de demokratie z'n intree zou doen in parlement en departement en daar gedachte en daad zou kunnen saneren. Maar helaas, ook in onze tijd blijkt volksvertegenwoordiging geen volk, ambtenaar geen partikulier, schrijven geen spreken. Wij verheugen ons daar zelfs over; 't behoort tot 't wezen van kuituur, dat er velerlei tegenstellingen zijn. We willen geen terugkeer tot de Natuur, zo, dat de Kultuur de rug wordt toegekeerd; we willen juist de tegenstelling verzorgen, door de uitwassen te voorkomen en zo te beletten dat de een de ander dooddrukt. Als onze algemene taal het stempel gaat dragen van ijzeren bureautaal en papieren retoriek, dan zinnen we op verweer. Twee middelen schieten ons dan te binnen, 'n direkt en 'n indirekt. Het eerste gaven we al aan: de jeugd leren, eigen taal en die van anderen te onthameren en te ontkernen. Dat hoeft geen ‘verbeter’ zucht te kweken, 'n Louter objektieve vergelijking van zwaargecentreerd schrijven met natuurlik spreken is 'n syntaktiese transscriptie-oefening die niemand naast de fonetiese transscriptieGa naar voetnoot1) een plaatsje op 't schoolprogram zal weigeren. Zelfs niet als hier juist begrip, gehuwd aan goede smaak, tot ‘verbetering’ zou leidenGa naar voetnoot2). 't Indirekte middel is de lektuur van de geboren schrijvers, de belletristen; al schrijven ze niet allen naar het ideaal van A. Verwey alsof ze spraken, hun taal is toch meer klank dan letter en hun begrip meer natuurlike dan uiterste centratie. Geen gebroken lijn van hamerslagen richt hun beweging maar het elan van de vogel, de golving van het duin. Geen beter evenwicht tot officiële gewichtigheid dan de losse menselikheid van de | |||||||||
[pagina 306]
| |||||||||
taalkunstenaar! geen schoner harmonie tussen woord en daad dan in de taal van de belletrist! z'n verstand bepaalt de woordenkeus, z'n gevoel rijgt ze aaneen tot 'n daad, de zin, die daar staat als... niet als de loper in 'n zak; maar ook niet als 'n kommandant op 'n heuvel of als 'n chef op 't bureau. Zulk machtsvertoon was 't dat eens in de persoon van Rome's zwaarwapenden de Griekse kultuur plat trad. Uiterlik. Innerlik namen ze die kultuur met tere handenGa naar voetnoot1) op en brachten ze gedwee naar 't verre Westen over. In dienst van onze dichters en prozaïsten zullen we de dreunende gevoelswaarden van scribenten en debaters, die tot zo grove daden leiden, laten opwegen door de kracht van de bel esprit. Met schifting. Er was eens 'n taalkunstenaar die aan taal kunde ging doen. Hij meende - en terecht - dat als de Vereenvoudigde Spelling op de scholen werd ingevoerd, 't spellingonderwijs beter dan voorheen aan 't gezond verstand z'n deel zou kunnen geven. Maar zo zei ie 't niet. De stof was 'm nog wat machtig en, als de sekretaris van 'n Koninklijk Goedgekeurde Vereeniging schreef ie: Wij zijn overtuigd dat de invoering derGa naar voetnoot2) voorgestelde regels een grooten vooruitgang zou beteekenen in het meer logisch maken van het onderwijs in de schrijfwijze onzerGa naar voetnoot2) taalGa naar voetnoot3). Hoe haasten we ons na dat getik op onze mannenhoofden, het aangenaam geluid van zijn romans weer op te vangen en dat aan onze leerlingen voor te houden. Wie op school leerde, te schrijven met de klank en 't ritme van 't goede gesprek, geordend door 't goed verstand, geholpen door 'n goede smaak, die zal later als artiest niet verwaaien, als ambtenaar niet verstijven. Tenzij ie tot de al te middelmatigen behoort. In dat geval wens ik 'm 'n gezellige kout met mijn beste Ali. | |||||||||
[pagina 307]
| |||||||||
Samenvatting. Zoals de mens zelf is, denkt ie zich z'n wereld, uit ie zich ook in taal. Z'n egoïsme centreert alles om z'n eigen belang, z'n intellekt alles om z'n eigen ‘ik’Ga naar voetnoot1); zo denkt ie ook in alles wat niet hij zelf is, 'n soort ‘ik’, in de aarde 'n middelpunt, in 'n feit 'n subjekt. Zo komt 't dat 'n zin, uitdrukking van 'n feit, 'n onderworp heeft. Centrum en Subjekt zijn eenlieidskern, voorwaarden van krachtig zelfbestaan. Zoals 't middelpunt onzichtbaar is, is ook het onderwerp in wezen onstoffelik, maar doordat het meest onmiddelik is gebonden aan kwaliteiten, komt 't zelf moest niet in zuiveren toestand tot uiting, b.v. in die tafel is rond is 'n tafel: iets dat alle kwaliteiten van 'n tafel bezit. Dat die kwaliteiten niet, zoals daarna de kwaliteit rond, in 'n apart zinsdeel worden vermeld, is geen reden om ze onvermeld te achten. Meer zuiver is het subjekt geuit in het voornaamw. b.v. in: 'n tafel is iets dat alle kwali-teiten van 'n tafel bezit; zo ook in: hij is rond; dat ‘hij’ in de werke-likheid gelijk staat met ‘tafel’, is geen bewijs dat ook in de gedachte en dus ook in de taal die gelijkheid bestaat; juist de ongelijkheid in de taal is 'n feit. Volkomen zuiver komt 't subjekt tot uiting in 't Regent; daar is 't centrum zo echt als 't wiskunstig centrum van 'n bol. Wat syntakties van 't subjekt is gezegd, geldt uit etymologies oogpunt van de substantie. Als onstoffelike kernen zijn de substanties minder gekend dan gevoeld, vooral in de gevallen als 't spant 'm; maar de psychologiese kennis van taal en letteren vindt juist hier z'n basis; de kranigheid van sprekers uit 't volk, de kracht van belletristen schuilt dikwels in 't versterkte substantie-element. Dat veel wijsgeren de substantie niet als gevoels- maar enkel als denkzaak beschouwen, is te begrijpen. Filosofie konstateert niet, hoe iets volgens de bewuste of onbewuste uiting van de mensen is, maar hoe het in waarheid isGa naar voetnoot2); taalkunde heeft niet tot taak de waarheid zelf, onafhankelik van 't mensebestaan | |||||||||
[pagina 308]
| |||||||||
te achterhalen, ook niet de vondsten van de filosofen daaromtrent te toetsen aan ... de waarheid, maar de dingen te peilen zoals die in de ziel van de mensen leven en uit hun taal spreken. Wat de zelfstandigheid tegenover de hoedanigheid is, is de oorzaak tegenover de aktie, 'n kern, i.c. 'n aktieve kern, zoals ook ons aardcentrum losgelaten voorwerpen doet vallen; zelfstandigheid en oorzaak zijn twee vormen van de ene substantie; krachtige taal is niet alleen zeer substantief maar ook graag zeer kansaal. Een en ander brengt mee, dat we in elk substantief behalve z'n biezondere betekenis on gevoelswaarde nog 'n algemeen-substantieve gevoelswaarde aannemen, resp. behalve 'n lexiko-logiese 'n grarnrnatikale gevoelswaarde.Ga naar voetnoot1) Dit verklaart ook waarom geijkte uitdrukkingen met 'n substantief bv. in 't licht geven, zo geliefd blijven, hoewel 't substantief lexikologies sinds lang leeg is; men benut dan de grammatikale gevoelswaarde van de uitdrukking, 't zij om steun bij eigen denken, 't zij om de suggestie op de hoorder te versterkenGa naar voetnoot2). Bij de draaiing van de aarde om zich zelf, doet het Zelf, het centrum, niet mee, en als dit 'n steen doet vallen, beweegt 't zelf niet. Denken is in wezen dan ook ritmeloos. Dit volgt vanzelf ook reeds uit 't feit dat 't in wezen onstoffelik en dus ook klankloos is. Als 't toch in spreken geschiedt, zijn de meest wezenlike denkelementen, de substanties, altans onbetoond; toch - dua-listies raadsel! - komt de a-fonetiese aard van 't denken de fonetiese kracht van het voelen ten goede: 't down doet 't up vol kleur en lijn verschijnen, de klank wordt ritmies en melodies. Zo zijn ook de woorden waar 't denken - om wille van de mededeling - 't duidelikst aan de oppervlakte komt en waar de mens zich zijn denken dan ook 't meest bewust wordt, nl. de naamwoorden i.c. de substantieven, steeds min of meer betoond en dus klankrijker dan de zuivere denkwoorden zelf, de voornaam-w., lidwoorden en achtervoegsels; maar omdat ook in die klankrijke | |||||||||
[pagina 309]
| |||||||||
naamwoorden de substantieve kern iets van 't denken is, heeft 't denken - al is 't tegen z'n aard in - prakties voortdurend deel aan de melodie die de zin ook voor 't gevoel tot 'n eenheid maakt. Vooral bij de ongewoon sterke eentratie blijkt hoe de wezensstrijd tussen denken en voelen prakties juist een voorbeeldige samenwerking is; als dan nl. meer zinnen tot één zin worden, krijgt de geest niet alleen 'n gemakkeliker greep, de tong niet alleen 'n lichter taak, maar ook 't oor krijgt een kortere, geslo ener melodie te vangen: versterkte centratie blijkt foneties, oekonomies en intellektueel een werkelike taalverdienste. Bij het schrijven is hier nog, tot op zekere hoogte, 'n klimax te konstateren; vooral geboren auteurs (impressionisten als Ary Prins zonderen we uit; ze zijn liefst a-substantief) zien we onbewust gemelde verdienste nog verhogen. Maar voor de meeste mensen blijft schrijven iets onnatuurliks, 'n noodtoestand, waarbij ze zich door abnormale centratie op de been houden. Dat geeft dan geen harmoniese verhouding tussen centrum en sfeer zoals bij 't spreken, maar 'n overladenheid van substanti-vering in 't wilde weg, iets als 't krachtsvertoon van de zakloper: 't algemene schrijven lijdt aan substantie woeker, pen en inkt infekteren zwakke schrijvers met substantie kanker, 't Ritme wordt dan iets niet als de wisselende golving van 'n duin maar als 't monotoon beweegGa naar voetnoot1) van hamerslagen. Ook in andere opzichten heeft de wanhopige centratie bij 't schrijven 'n averechts gevolg: wie met substanties, -in beginsel 'n middel tot duidelik- heid -, zjjn éne-zin volstopt, wordt juist onduidelik; en ook is die éne-zin, die de samengestelde vervangt, langer in plaats van korter. En al die onbeholpenheid wordt nog pedant er bij: de geleerde kausaliteit gaat in de kring van substanties de boventoon voeren. Tegen een en ander helpt niet een berustend: ‘Analogie’. Zelfs in de taalkunde is die verklaring een dooddoener, zeker in de stijlkunde, waar verklaring nog moet gevolgd worden | |||||||||
[pagina 310]
| |||||||||
door uitverkiezing en, op pedagogies terrein, door propaganda voor 't beste. Dat laatste kan op twee manieren: door transscriptie en door goede lektuur. Tegenover niet begaafde leerlingen zij men intussen niet te optimisties; voor hen wordt, in tijden van goedkoop onderwijs, stijlonderwijs licht 'n distributie van imitatie-intellekt. Ph.J. Simons. |
|