nemelike verklaring hiervan is m.i. deze: in Kiliaen's tijd leefde nog in het volksbewustzijn de oorspronkelike betekenis van het meervoudige roeden = meerdere twijgen, al of niet tot een bundel verenigd.
Er blijft dus wel degelik twijfel bestaan, of vs. 749 roeyken, in enkelvoudige en letterlike zin, zonder meer met gesel vertaald mag worden.
2. Een ander bezwaar is het volgende. Stellig wordt met het ‘juweelken rene’ van vs. 524 hetzelfde bedoeld als ‘die gheesselen pure’ (let wel: meervoud) van vs. 528, maar dat is hier geen bundel twijgen. Zie vs. 538: Ende oerboert die harde knopen altijt; en vs. 545: Al sijn dese knopen strenghe ende hardt. Er is sprake van riemen of touwtjes met knopen, overeenkomstig Verdam's definitie van gesele = zweep of touw met knopen of prikkels. En nu is het ten enenmale onaannemelik dat het touw met knopen van vs. 525-543 in vs. 749 opeens door een bundel twijgen zou vervangen zijn. Er blijven dus slechts twee mogelikheden over: òf roeyken = gesel = touw met knopen, òf roeyken betekent in 't geheel niet: gesel. De eerste onderstelling zal wel niemand willen verdedigen.
3. P. Maximilianus acht de bedoelde versregel 749 meer tot het publiek gericht dan tot de spelers, in casu Duecht, Vroetschap, Cracht, Kennisse en nog anderen, want het heeft natuurlik geen zin, Duecht en de anderen tot boetvaardigheid aan te manen. Leest men echter de context, dan blijkt duidelik, dat Elckerlijcs gehele betoog ten doel heeft, de genoemden over te halen hem te vergezellen. En al is het in 't algemeen ook waar, dat een speler zich soms meer tot het publiek richt dan tot de medespelers, het gaat toch niet aan, één regel uit zijn verband te lichten en dan te zeggen: dat zal hier ook wel 't geval zijn.
't Komt mij voor, dat P. Maximilianus zichzelf heeft vastgewerkt in zijn dilemma: òf kruis, òf geselroede. Maar waarom geen derde mogelikheid aanvaard? Bijvoorbeeld: pelgrimstaf. Deze betekenis komt mij veel aannemeliker voor. Immers: stok, staf is de oorspronkelike betekenis van roede; en de zin van het vers zou dan zijn: neemt alle deze pelgrimsstaf; maakt u klaar voor de reis; komt, wij gaan op weg, wat in onmiddellik verband met de voorafgaande en volgende regels veel beter past dan de beide andere opvattingen.
Zr. Hildegarde van de Wijnpersse.