De Nieuwe Taalgids. Jaargang 20
(1926)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |
Losse opmerkingen over het werkwoord.Imperss. zonder het worden, nu men de typus hem hongert wel als verouderd mag beschouwen, alleen erkend in de pseudo-pass. (Er wordt geroepen.) Intussen is, hoewel in min gewone taal, nog in vol gebruik Aldus (Alzo) geschiedde. Mij geschiede (naar ..., volgens ...) wordt gebezigd om aan de stijl enige wijding te geven. Wanneer er regen, storm of onweer is, regent, stormt, onweert het. Men hoort niet licht nieuwvormingen, en leest ze zelden, altans in gewone taal. Maar uit de N. Rotterd. Ct. (25 Aug. 1925, Ochtbl. A kol. 2) tekende ik op: Gisternacht heeft het ... gewolkbreukt. Wie op zulke gevallen wil letten, zou b.v. ook ev. kunnen optekenen het heeft geaardbeefd. Want ten onrechte beperkt men deze groep van imperss. tot ‘atmosferiese verschijnselen’; ze konstateren 'n natuurgebeuren. Dat is in de regel atmosferies; maar zogoed als het thalatties het ebt bestaat, is het géïes het aardbeeft mooglik.
Conjunctief. Tegenwoordig bestaat zekere neiging, -e te gebruiken in alle vormen, doordat dan duidlik de modus blijkt. Ter oriëntering enkele vrb. van ongelijke herkomst. R.N. Roland Holst, Overpeinzingen 55: opdat gij ervare. Verslag Toespraak tot de Prov. Staten van Gron. door de Kommissaris der Koningin, Juli 1925: Moge gij het mogelijk achten. H. Koch in Ndl. Ts. voor Geneesk. 1924, 2281: Intusschen leze gij vooral de brochure niet! - Uit 'n Indies dagblad: getuige de ± 100 bestaande Zendingscholen. Uit 'n Nederlands: getuige de glimmende kielen der schooljeugd. Algemeen bekend: Leve de koningin en de prins(es)! In 1918 vond ik als leus der bestreden Kalvinisten aangegeven: Geen tooneelstukjes, maar leve de samenspraken! (en adverteerde de Ekonomiese Bond: Leve de mannen van de daad!). Van -e voor -en herinner ik mij alleen deze 3e ps. leve en getuige. Er zullen allicht personen zijn die hier geen werkw. voelen, maar voor wie leve iets is als hoera en getuige znw., of = ‘men kan dat zien aan het volgende’; misschien hebben juist zij deze vorm als pl. ingevoerd. Velen gebruiken zelfs in wensende zinnen de ind.-vorm. Niet onbeperkt; voor ‘'t Mag je wél bekomen!’, ‘Dat 't maar gauw | |
[pagina 243]
| |
wat beter worden mag!’ is niet in gebruik ‘'t Bekomt je wél!’, ‘'t Wordt m.g.w.b.!’, terwijl ‘Dat 't m.g. wat b. wordt!’ omschreven conj. mag heten. Maar men hoort: ‘'t Gaat je goed!’, ‘Wie 't schoentje past, die trekt et aan’. Het mag opgekomen wezen in gevallen die twee opvattingen toelaten, zoals ‘Wie wil, die gaat mee’.
Imperat. naar de bet., ind. naar de vorm is b.v. Wezen jullie voorzichtig met mijn bont (Sinclair). Maar Den Hertog geeft (na de juiste vrb. Trekken jullie wat harder! Lopen jullie wat vooruit!) te onrechte ‘Scharen we ons om het vaandel!’, ‘Rapen we al onze moed bijeen!’; de zinnen bevatten conjunctieven, nl. (ad)hortatieven, en deze zijn - door kortheid wat krachtiger - aequivalenten van laten we + ínf. (welk laatste ook D.H. conj. acht; § 198, 3). - De ind. laat het subj. niet onuitgedrukt; vd. ‘Kijkt u [maar]’, ‘Komt u hier es zitten!’, ‘Vertelt u es ...’, niet ‘Kijkt [maar]’ enz. De woordorde is als bij imp. en hort.
Imprt. plqpfeti en imprt. impfeti. ‘Kom daar nu es om!’ heeft geabsorbeerd wat men zou kunnen uitdrukken door ‘dan doe je vergeefse moeite’; dientengevolge is het gaan betekenen ‘Daar hoef je nu niet om te komen’. Zo is deze nog slechts formale imprt. vatbaar geworden voor tempusverschil: ‘Kwam daar vroeger es om!’, en vooral ‘Was daar vroeger es om gekomen!’ - 'n Zin als ‘Zeg dat daadlik maar’ komt veelal neer op ‘Dat kun je gerust daadlik zeggen’ en dgl.; zodoende is mooglik ‘Had dat d.m. gezegd!’ - ‘Ga dan maar liever naar huis’ is vooreerst: ‘Ik heb dan m.l. dat je n.h. gaat’. Maar dat liever hebben berust veelal op betér achten; daardoor betekent de zin vaak ‘Het is dan maar beter dat je n.h. gaat’. Vd. vervolgens ‘Was dan m.l.n.h. gegaan’ = ‘Het was dan maar beter geweest dat je n.h. gegaan was’. ‘Ging dan m.l.n.h.’ klinkt mij altans nog wat ongewoon; als zodanig tekende ik (vóór misschien 20 jaar, uit 'n hoofdartikel) op: ‘Kwam er maar voor uit dat ge zelf 't bewind wilt voeren en de baas wilt spelen’ - maar van stonde af merkte ik 't vaker. Toen de imprt. plqpfeti niet ongewoon meer was, kon hij ook gebezigd waar geen gewone imprt. ernaast stond. ‘Had dat maar eerder gezegd!’ was van 't begin af ‘Het was beter geweest dat je dat dat eerder gezegd had’; ‘Zeg dat maar eerder!’ is zo onmooglik als ‘Het is beter dat je dat eerder zegt’ [tenzij in de hier | |
[pagina 244]
| |
niet afdoende bet. ‘dat je dat 'n volgende keer e.z.’]. Hier schijnt ‘Zei dat m.e.!’ mij ongebruiklik.
Imprt. hortativi. In aansluiting aan ‘Laat mij nu de uren goed gebruiken’ zegt H. Swarth (in Olivia; Nedl. 1910 III 33): ‘Stil! liet zij nu de uren goed gebruiken, genieten van den mooien morgen, waarin zij, vrij, weer werken mocht’. Hier zou ‘Ze wou nu de uren ...’ het in de oratio obliqua passend impf. geweest zijn naast ‘Ik wil nu ...’ van de or. recta. Dit tempusgebruik is door H.S. toegepast op 't (ad)hortatief laat, dus op 'n formale imprt.
Zwak impf. Ik weet niet of reeds 'n verklaring is gegeven van 't Westvlaams impf. op -dege (schuddege naast schuddede en schudde; ook de sterke ww. zijn daarnaast zwak, dus b.v. helptege naast helptede, helpte, hielp; z. Onze Volkstaal II 37). Zo niet, dan zou ik déze in overweging geven. Naast schud(de)de ‘schudt gij’, uit schud(de)di, stond met herhaling van 't pron. schudde-gi, verzwakt schudde-ge; doordat de fonemen -de, -dede en -dege nu als gelijkwaardig gevoeld werden, kwam naast gij schudde en gij schuddede op: gij schuddege. Men weet, dat veel vaker 'n zw. impf. naast 'n sterk opkomt dan omgekeerd: de zw. ww. zijn talrijker dan de st., en deze zijn verdeeld in 'n aantal groepen, zodat elke groep in ledental ver bij die der zw. achterblijft. Is 'n onoorspr. impf. weinig verbreid maar vroeg te vinden, dan zal het dikwels niet hebben voortgeleefd, maar opnieuw zijn ontstaan. Want de paraatheid die aan afzonderlik te onthouden vormen reproduktie waarborgt begeeft A 'n enkele keer, B meermalen. Dit hangt minder samen met algemeen verstand en levensgang dan men zou kunnen denken; bij 'n ook in 't buitenland met ere bekend hoogleeraar b.v. leest men telkens afwijkingen als ervaardeGa naar voetnoot1). Kijven is bij V. Nievelt herh. zw., en M. Esser schrijft bekijfde; het bleek mij dat sommigen hierin niets vreemds zien; leeft hier mnl. zw. (meestal st.) kiven voort? De zeldzaamheid in Lubach's Ww. der 16e E. tegenover de vele st. vormen doet onderstellen van niet. Maar zw. mijden is daar níet zeldzaam, het zal dus wel doorbestaan hebben; men | |
[pagina 245]
| |
hoort het; nog wel, en ik vind verwijdde bij P.v. Limburg Brouwer, Rom. W.I. 29b. Ontluikte bij Pierson, Is. da Costa, zou ik eer gevormd achten door de schrijver of z'n kring; ontlook zit minder vast dan keef omdat het minder gebruikt wordt; hierom echter is het niet-vóórkomen bij L. enz. geen argument. Verbergde, Silhouetten door L.E. 33, kwam mij vreemd aan; maar daar bergde meermalen bij L. te vinden en reeds mnl. is, zal het anderen allicht anders gaan. Wij naaiden en spinden, Het Leven 1908, 1449, schijnt mij door de begeleider uitgelokt. Aan deze zou ik bij zw. en st. worden in 't algemeen veel invloed toekennen, want ww. hebben vaak huns gelijke(n) op korte afstand, en sommige verkeren overwegend in bepaald gezelschap. Daarmee wil ik niet afdingen op de invloed van buiten de zin liggende associatie; waar men b.v. zei gesturven of gestorven, kon dat leiden tot geürven of georven, ev. tot verdwijnen der zw. vormen.
Impf. door zich-verplaatsen. In Groningerland - niet in de stad - wordt meermalen tot iemand het woord gericht met 'n impf. waar men prs. verwachten zou: Daar was ik weer, Daar kwam ik ook nog es weerom, Hij was 'n best hondje. Ik hoor dat dit ook gebeurt in N. Br. En 'n enkele keer in Holl., maar men is onzeker inhoever het daar thuis hoort. Toevallig vond ik bij Cremer, Daniël Sils 97: toen de bedrijvige wederhelft met de woorden: ‘Daar was ik’, het ontbijtvertrek binnenkwam. Naar mijn gevoel wordt de hoorder geacht iets te denken als ‘Daar is hij weer’; dat denken is er vóór de spreker het bevestigt; nu zegt deze, zich verplaatsend in de tijd van dat denken: ‘Daar was ik weer’. De brengster van 't kopje tee denkt dat de ander zich allicht afvraagt wat dat is; ze verplaatst zich in de tijd van die vraag. Zo ook in 't geval van 't hondje. Men stelt zich voor - zoals 'n kind bij 'n pop: zonder het te menen - dat het dier zich heeft afgevraagd wat voor hondje het was (gevonden werd); bij die tijd sluit de inlichting zich aan. Zó gingen de Grieken en meer nog de Romeinen in brieven in op de tijd van de lezer: Ik had niets wat ik van Titus kon melden. - Na ‘Wil je me even je mes lenen?’ voel ik ‘Daar was 't’ als bevestiging van bij de vrager opkomend ‘Daar is 't’; we zeggen dan ook niet licht ‘Daar had je 't’ voor ‘Daar heb je 't’, want dat zou bij de vrager 'n op het feit vooruitlopend ‘Daar heb ik 't’ onderstellen. - Algemeen ndl. schijnt mij de verplaatsing in ‘Bij wie moest u wezen?’, ‘Wou je daarmee aan de gang?’; in elk geval is ze zeer verbreid. | |
[pagina 246]
| |
Pf. inf. met zijn en met wezen. Wanneer de inf. vóór 't pte. staat, komt alleen zijn voor: b.v. wel ‘Dat kan veranderd wezen’, maar niet ‘Dat kan wezen veranderd’; evenmin ‘te wezen uitgesloten’.
Dubbel samengest. vl. t. In Holland en zuidwaarts bestaat, in gelijke bet. als 't gewoon pf. en pqpf., 'n dubbel samengesteld: Ik heb, had het verkocht gehad. 't Antwerps Idiot. vermeldt Ik heb en had daar geweest (gehad), en dan ook Ik zal en zou dat niet gezien (gehad) hebben. De zaak is niet nieuw; z. Stoett, Mnl. Synt. § 252, en vooral daar ook genoemd Kern, Verh. Ak. v.W. Afd. Lk. N.R. XII 2, alw. ook 'n vrb. uit Haaksbergen. De vormen worden niet in heel Holland even gereedlik gebruikt. Over Amsterdam licht Onze Volkst. II 133 in: ‘Ik heb dit boek gezien gehad’ zegt men niet. Wel: ‘Ik heb dat gekocht gehad’, waarmee dan bedoeld wordt, dat de koop later weer vernietigd is. ‘Ik heb dat verloren gehad’ = verloren en teruggevonden. ‘Ik heb dat gebroken gehad’ wil zeggen dat het breken een geruimen tijd geleden is. Onder de Joodsche bevolking komen deze vormen inzonderheid voor. - In Gron. is 't laatste geval onbekend, maar de beide eerste vrb. klinken er gewoon. Doch 'n dubbel samengest. tijd is niet aanwezig, want dit ik heb verloren is 'n schijn-pf.: ‘Ik heb die speld verloren gehad’ staat gelijk met ‘Ik heb die kamer schoon gehad’ (en toen was 't een 'n verloren(e) speld zoals 't ander 'n schone kamer). ‘Heb ik jou al ['n kopje koffie] ingeschonken gehad?’ vraagt of 't nu lege kopje gevuld is geweest, of of 't niet lege al vóór deze keer gevuld is geworden. Op dezelfde wijs komt het pqpf. voor: ‘Hij zei, hij had 'n week tevoren 't huis al verkocht gehad, maar de koper had z'n bod eenvoudig ontkend’. Evenzo pass.: ‘'t Huis is, was al verkocht geweest’ enz. Parallel met de besproken nutloze toevoeging van gehad kende en kent men die van geworden in 't pass. Kern acht de verbinding 'n geleerd produkt, geen volksvorm. Dit oordeel kan men onderschrijven en toch vrb. gelijk hij bijbrengt goed ndl. achten, mits men geworden als copula opvat. Kern betwijfelt of het in De Ndl. Taal van Talen e.a. § 260 in sommige verbindingen terecht minder zeldzaam wordt geacht, en vindt o.a. hun ‘Hij zal zeker ondervraagd zijn geworden’ ongewoon en gemaakt deftig. Ik voel er in: tot dat ondervragen zal het zijn gekomen; het zal plaats gehad hebben. Uit Boekenoogen, Zaansche Volkst. | |
[pagina 247]
| |
LXXXVII, haalt hij aan (ik vernederlands): Het werd water en was 'n meer, net zo lang dat het later weer drooggemaakt geworden is. Ik weet niet hoe 'n Zaankanter dit voelt; op mij maakt drooggemaakt de indruk van praedicatief attribuut, dus van prdetspte., zoals 'n droogmakerij prdetssubst. zou zijn. Voor het echte van de vorm in N.H. spreekt ook wat ik heel toevallig vind in V. Lennep's Drie Jongens bij het Beleg van Leiden: Niet lang na het gebeurde was Haarlem door de troepen van Alva belegerd geworden. Hier wordt, dunkt mij, gezegd: was het ertoe gekomen, was het gebeurd, dat H. belegerd werd. H. was geworden: belegerd [wordende] door de t. van A. En al is bij het vrb. uit Maastricht de gedachte aan hd. invloed niet onnatuurlik, op dat uit 's-Gravenmoer-Dongen hoeft geen verdenking te rusten. ‘Ze was tijdig bediend geworden’ (verndlst) zegt m.i.: dat was gebeurd; zó was ze geworden; - het komt immers maar aan op de toestand tijdig bediend. Ik neem dus aan dat het taalgevoel elders, zij het niet overal, met het gron. overeenstemt. Bij ons vraagt ‘Is de kachel van morgen niet gevuld geworden?’ of het er niet toe gekomen is. ‘Het huis is verkocht geworden’ stelt de zaak niet voor als handeling, maar zegt dat het zo ver kwam; het pte. is evenzo prdctsnomen als het prdcatief attr. is in ‘Hij achtte het huis verkocht’. Vgl. nog ‘De bloemkoolsoep is gebonden geworden’ met ‘is dik geworden’, waar gebonden niet noodzaaklik pte. is. § 53 slot vindt Kern geen verschil tussen ‘Het land is altijd goed geregoerd’ en ‘... geweest’; slechts bij ik ben bemind, bedacht enz., die praes. + adj. hebben, vormt geweest het pf. Mij zegt de zin mét geweest: het is altijd zó geweest dat het land goed geregeerd werd; het land is altijd geweest: goed geregeerd [wordende]. Geregeerd is prdetspte., en de zin is gebouwd als ‘Het land is altijd zeer welvarend geweest’. Natuurlik wil ik slechts konstateren hoe m.i. te onzent en elders het taalgevoel is, niet Kern weerspreken door te beweren dat het algemeen zo is.
Tempora die men niet pleegt te vermelden. ‘Te zullen gelezen hebben, te zullen gevallen zijn, zijn zuiver theoretisch’, zegt Den Hertog. Toch verstaat men ze ook zonder aandacht, doordat wél deze vorm, maar niet het gehele tempus ongebruiklik is. Men kan intussen ongebruiklike tempora vormen; zelfs worden ze 'n enkele maal gehoord. Futureren en perfecteren zijn gewone operaties: wie zulks verkiest kan tegen de gewoonte vormen er aan onderwerpen. Gebruiklik is geen fut. futuri; voor ‘Hij zal dan nog | |
[pagina 248]
| |
zullen vertrekken’ dient ‘Hij zal dan nog moeten vertrekken’, maar moeten drukt het fut. niet uit (wel: iets waaruit het toekomend-zijn is af te leiden). Wil men niets meer uitgedrukt hebben dan het temporale, dan zegt men b.v. ‘Hij zal pas na die tijd vertrekken’. Toch kan gezegd worden: ‘Hij zal zich nú beteren en over 'n maand zal hij zich nóg zúllen beteren’, en zelfs ‘Hij zal zich binnenkort gebeterd hebben en over 'n maand zal hij zich nóg binnenkort zúllen gebeterd hebben’. Hieruit volgt allerminst dat 'n fut. futuri en 'n fut. futuri exacti in 'n volledig paradigma moeten voorkomen; daarin staat wel wat niet van daagliks gebruik is, maar niet, wat, hoewel aan 't gebruik aansluitend, óngebruiklik is. - 't Pqpf. futuri bestaat: ‘die had zullen huwen met ...’ (Museum 1912, 260), ‘Hij had indertijd benoemd zullen worden’. 'n Imperat. kan het onmooglike gebieden, b.v. ‘Wees neger of sterf!’, ‘Leef duizend jaar!’ Daardoor is ook 'n pf. imprtvi mooglik als ‘Heb ten minste één vijand gedood of getroost u kleinachting’. Naast zulke óngebruiklike kan men geen gebruiklike plaatsen. ‘Wees gezegend!’, ‘Wees vervloekt!’ bevatten 'n prdetspte..; ‘Wees vervloekt door alle weldenkenden!’ vertegenwoordigt 'n typus dat men niet zo zelden ontmoet, maar waarin vervlockt even afzonderlik is als in ‘Hij stierf, vervlockt door a.w.’, en dus niet met wees 'n pf. vormt.
Attractie van tempus. Spraakgebruik is, dat b.v. voor ‘Ik dacht’, ‘heb gedacht, had gedacht: hij gaat mee’ en voor (soms door 't laatste uitgedrukt) ‘Ik zou gedacht hebben: hij gaat mee’ in oratio obliqua gezegd wordt: ‘Ik dacht dat hij meeging’, ‘mee zou gaan’, ‘meegegaan zou wezen’; na had en zou hebben ook ‘meegegaan was’. Behalve deze als consecutio temporum bekende invloed van de hoofdzin op de bijzin bestaat 'n tegengesteld gerichte. Bevat nl. 'n rectum 'n irrealis, dan kan 'n irrealisuitdrukkend tempus indringen in 't regens ingeval dit 'n pf. bevat of 'n in betekenis daartoe naderend impf. M.a.w., men zegt ook: ‘Ik had gedacht, gewenst dat hij meeging’, ‘mee zou gaan’, ‘meegegaan was’, ‘meegegaan zou wezen’, met had gedacht als irrealis - hoewel men bedoelt dacht, heb gedacht (of had gedacht als realis, met formaal onwaarneembare verschuiving). In 't Noorden kennen we niet het Holl. ‘Wou u meneer gesproken hebben?’, ‘Wat wou u gekocht hebben?’ Trekt wou mechanies de inf. van 't verl. aan, zonder dat de bet. iets verschilt? | |
[pagina 249]
| |
Persoonsuitgangen. Hoever de ook in eng. en fra. tongvallen aanwezige neiging om een uitgang te bezigen voor de s. en een voor de pl. te onzent verbreid is, is mij onbekend. In Delft hoorde ik o.a. ik komt, ik kant - de tegenhanger van jullie kome(n), dat de pl. eenvormig doet zijn. De 1 ps. s. prs. ind. gaat in 't mnl. bij uitzondering uit op -n, maar niet opvallend vaak bij doen, gaan, staan (over sta(e) tegenover gaen, dun in de Limburgse Sermoenen z. Kern § 222, '3), hoewel 't wgm. hier evenzo -m had als voor ik ben; ook bestaat wel mnl. bem, bim, maar geen doem, gaam, staam. In de 16e E. echter is juist bij de drie genoemde -n gewoon; z. Lubach § 106, '8. Maar dan tevens bij zien. Zo ook in hedendaagse tongvallen; in in 't gron. b.v. hebben alle vier facultatief -n (vd. ook de imprt., daar deze aan 1 s. prs. gelijk pleegt te zijn). De verklaring uit doen ik enz. is misschien voor 't ndl. in engere zin juist, of altans voor 'n deel van het taalgebied. Voor tongvallen als 't gron., die geen n-epenthesis kennen (geen woonden ik of dgl.), moet men aannemen, dat bij doen, gaan, staan evengoed -n steeds bewaard is als bij zijn. 1 Ps. sien is, zegt Mnl. Wb., geheel of bijna uitsluitend oostmnl.; o.a. in Maastricht is het nog steeds zên. Maar ook slaon (ik) sla. Houben heeft dit zên en slaon reeds verklaard als anal. naar gaon en staon; dôn heeft de analogievorm daon naast zich, ‘naar gaon’, zegt H., en staon, mag toegevoegd. De vocaal-Angleichung zal pas door de suffixgelijkheid mooglik zijn. Ze bewijst dat de eenlettergr. verba sterk als een groep gevoeld worden; genoemde vocaalontlening staat op een lijn met de suffixontlening in zên en slaon. Evenzo is ik zain en dgl. in 't N.O. te verklaren (maar gron. ik sloag bij sloagn).
Pte. pf. met Uml., dus oorspr. -in, is slechts in adj. geworden eigen gewoon. Maar voor Kampen en omstreken konstateert Gunnink het in de klassen bieden en breken; in Hellendoorn is zeunemelk gezoden melk, nl. pap van karne- en gruttenmelk (Driem. Bl. 7, 32); in Drent karnemelk met brood gekookt (Dr. Volksalm. 1839); in Staphorst is zeule melk gekookte karnemelk (Driem. Bl. 6, 94) - l voor n door melk. Alles dus uit Dr. en de noordhelft van Ov., evenals eupen open (Ts. ndl. Tl. en Lk. 38, 4), welks participiale oorsprong niet vaststaat. Groningen. W. de Vries. |
|