De Nieuwe Taalgids. Jaargang 20
(1926)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
Oude en nieuwe namen in leven en Wetenschap. (Vervolg van blz. 140).II.In 't reeds genoemde standaardwerk van Te Winkel wordt niet alleen gewaarschuwd tegen wijze namen als waf-waf, tuf-tuf, maar ook nuttige evolutie wordt er soms (in tegenstelling tot 't Etymol. Woordenb. van Franck-Van Wijk, dat i.v. paard van ‘verkorting’ spreekt) verbastering genoemdGa naar voetnoot1); uit hetzelfde oogpunt zal de Schr. (al prijst ie 't in 't Voorbericht dat ie sinds jaren meer oog kreeg ‘voor 't sociale geheel dan voor individueele eigenaardigheden’) woorden als zadd'k en nuzz'k wel schandelike dingen vinden. Men kan mij tegenwerpen dat verbasterd, wat z'n struktuur betreft, allang is leeggelopen en nu volmaakt synoniem is met verkort. Maar die evolutie liet de gevoelswaarde ongerept; deze doet nog altijd verachten wat vakkundig moet geprezen worden. Van Ginneken ging bij z'n onverpoosd zoeken naar wat eigenlik het onderwerp van 'n zin was, ook eens naar 't latijnse subjectum en van daar naar 't Griekse origineel. Hij vond toen, dat dat Latijn zo min als ons onderwerp een goede vertaling was; onderlaag moest 't luiden; dat was niet alleen ‘eigenlijk het oorspronkelijke’ maar ook ‘het eenig juiste begrip.’ ‘Een zin was voor de Grieksche grammatici een standbeeld dat voor het oog van den spreker wordt opgebouwd. Eerst (spatiëring van mij) wordt 't onderstuk gelegd met toepasselijke inscripties of emblemen er in en dan (spatiëring van mij) wordt 't eigenlik standbeeld er boven op gezet. Welnu, deze beschouwing is psychologies diep en schitterend van opvallende waarheid’Ga naar voetnoot2). 't Was te begrijpen dat Schr. in geestdrift raakte bij de vondst van 't oude Griekse ‘onderlaag’ met z'n sprekende plastiek. Zo kwam ook eens Rafael in vervoering bij de opgraving van antieke marmerbeelden; hij vergat er alles om, liet er zelfs z'n leven voor. Vanwaar die geestdrift bij een zo kalme man? Hij vond in de beelden z'n eigen kunstsmaak terug en was nu als de wilde die zich voor 't eerst in de spiegel ziet. 't Was er bij | |
[pagina 178]
| |
Van Ginneken diep ingegaan dat bij de opzet van 'n zin altijd eerst één helft er is en dan pas dan de andere helft; wie dat 't eerst zo zag, wilde hij met ere noemen; dus nam ie de pluim van Paul z'n hoofd en zette die op de hoed van Weil; deze was het, die, reeds in 1840, zag ‘dat er is een aanvangsnotie en een eindnotie, het eigenlijk bedoelde in elken bewust tweeledigen zin’Ga naar voetnoot1). En nu zag Van Ginneken bij de omwoeling van 'n oude bodem 'n marmer rijzen, eerst een voetstuk en toen het eigenlik bedoelde, het beeld! Dat beeld noemde hij ‘'t gezegde’, dat voetstuk ‘het onderwerp’, liever ‘onderlaag’. Wie bij de schittering van dat beeld zijn ogen uitwrijft en eens naar dat jaartal 1840 ziet, die weet zich verplaatst in de tijd van Darwin. De geest die op historiese verhoudingen zint, vulde toen de luchten: vóór C was er B, en vóór B was A.A was dan, op filologies terrein, de stamvader van 'n riddergeslacht; A was ook, op ander terrein, beginpunt van de ontwikkeling der soorten. In de lijn van zulke beschouwingen is zinsontleding een beschrijving van zinsgenesis, en 't lid dat dan in tijdsorde superieur is, heeft recht op de naam die vroeger bij de ontleding 't voornaamste zinsdeel, kreeg: onderwerp; ja, als biezonder blijk van respekt doet de ontleder ernog het adjektief psychologies bij; dat is in huidige terminologie het neusje van de zalm; wat bij de oude ontleding onderwerp heette, wordt als minderwaardig afgestempeld met 't antieke logies. Zo was 't, vóór Van Ginneken 't Griekse beeld opgroef; nadien heet 't psychologies onderwerp kortweg onderlaag. Of die Grieken werkelik de temporele verhouding in hun standbeeld-op-'n-voetstuk gezien hebben? Of ze zelfs die plastieke visie gehad hebben? 'k Kan me voorstellen dat dat iemand koud laat, als ie nl. geen romanticus of romantiese realist is. Na de romantiek, die zich verbeeldde wat was en werd, kwam de realist ter wereld die fingeerde wat komen zal. Maar behalve al dat bewegende kan men ook het rustende zien, het zijnde; behalve zin voor het uit en na elkaar, is er zin voor het naast en in en met elkaar. Jan, die na Piet kwam, had evenals Piet steeds 'n lichaam met 'n ziel, en aan eenzelfde lichaam ontwikkelden zich verschillende delen (b.v. hoofd en hals) tamelik wel terzelfder tijd, al kwamen ze na elkaar ter wereld. Al komen in 'n zin onderwerp en gezegde beslist na elkaar tot uiting, in 't ontstaan | |
[pagina 179]
| |
van de twee kan men zekere gelijktijdigheid veronderstellen, hersens zijn voor gedachten 'n moederschoot. Maar al was dat niet, na 't spreken van de zin is de zin er in z'n geheel, de ene helft tegelijk met de andere, en dan hoeft men zich niet door Locke te laten wijsmaken dat wie wil weten hoe iets is, moet nagaan hoe het geworden is. Men is vrij te menen dat iets is zoals het is. Is dat niet het meest reëel? Hoe nu in zulke toestand de verhouding tussen onderwerp en gezegde gedacht wordt (wat dan tegelijk elks wezen bepaalt) en hoe dan elk van de twee het best geplastiseerd wordt, kan hier onbesproken blijven; de mogelikheid van 'n andere dan de romantiese kijk is voldoende aangetoondGa naar voetnoot1). Daarom kan toch wel in beide mogelikheden 't verloop 't zelfde zijn: eerst 't begrip, dan de vastzetting in 'n beeld en 'n term, beiden sprekend als 'n leus die men op 'n vaandel door de wereld draagt. Zo is 't ook mij eens gegaan. Was 'k toen examinator geweest, schoolopziener of Minister, 'k had m'n term als kort begrip van m'n leer, er zeker ingewerkt. 'k Ben blij dat 'k toen niets te zeggen had. Wat zou er van andermans meningen zijn terecht gekomen! Vooral de plastiek in m'n term zou bij die officiële ruggesteun een verderfelike macht zijn geworden. Niets mortelt zich vaster in de hennering van de mensen dan wat te voren beeldende vorm aannam. Of die vormen modern of antiek zijn, maakt weinig verschil; of men als plastikus steeds nieuwe zaden strooit dan wel in elke oude term als onderwerp een Aäronstok ziet die men zo spoedig mogelik groen moet toveren, in beide gevallen wordt de theorie ten slotte als 'n bos van eikebomen. Hoe daar door heen te breken als later nieuw begrip zal moeten varen door de wereld van het denken! Of ook dan weer 'n volstrekt nieuwe terminologie te ontraden zal zijn? Zou er nooit 's 'n tijd komen waarin alles nieuw zal zijn, feit en begrip, systeem en term? Met meer zekerheid dan over die toekomst spreken we hier over wat sinds± 1900 gebeurde: | |
[pagina 180]
| |
een spraakkunsthervorming over de hele wereld waarbij voorlopig 't eerste werk een streep door heel de oude terminologie was.Ga naar voetnoot1) Omdat 't niets dan nieuwe taalfeiten gold? Of meestal nieuwe kijk op oude feiten? Toch begrijpen we ook in 't laatste geval die drang naar 't volledig nieuwe in alle scholen, tussen Parijs en Peking, Tokio en Londen. Men zie weer naar het jaartal. In 1840 was het Darwin, in 1900 was het Ozaar Nicolaas die de lucht ging doorademen. De Engelsman was nog 'n denker met duidelike lijnen, 'n Russiese ziener is idealist. Het internationalisme van Nicolaas was één trek van de psyche die toen alle volken ging beleven (‘voor altijd’!) in staatkunde, literatuur en..... wetenschap, 't Was iets als zo menig machtige golf die uit 't gemoed van edele mensen voortkomt en de wereld wil overstromen, meer Natuur dan Kultuur, ook krachtverspillend als de Natuur, donderend in tonen van Vulkaan en Storm, brekend het oude met lava en luchtdruk, 't Was ook iets als de grote golf die eens het kerkelik leven deed opspringen van vreugde en voorjaarsdrift Nova sint omnia, Corda, Voces et Opera! Vooral dat voces kan van belang zijn, de nieuwe terminologie! diè moet dan helemaal | |
[pagina 181]
| |
nieuw en...vreedzaam zijn: Alle Menschen werden Brüder. In dat Nieuwe Leven zijn goed en internationaal één, 't is voorlopig voldoende niet nationaal en niet histories te zijn om goed te wezen. We geloven in de voortgang van 't goede en 't internationale; we weten ook, dat van de tien slagen die 't nationale en 't histories gewordene moeten vellen, er maar drie raak en één effektvol zal zijn. We tolereerden die kwistigheid zolang we rijk waren, nu we arm zijn, bedenken we ons even. Wie vernielden onder 't zingen van lof op de Fraternité, het Valkhof te Nijmegen? Degenen die bij de onderscheiding oud en nieuw de tegenstelling goed en beter prijsgaven. Dat is werk van die wel heel vlug gaan maar niet ver zien. Kortzichtig lijken me op spraakkunstgebied leuzen van internationaliteit die juist wat door de Tijd zo internationaal mogelik werd gemaakt, het eerste neerhalen, de verstorven termen uit 't dode latijn. En dat,men daarvoor de medewerking van officiële bureau's inroept, lijkt ons àl te weinig Nederlands. In het land van Clovis en Karel de Grote, van ouds bekend om z'n centralisatiegeest, is 't begrijpelik dat ‘uit den schoot der Akadémie aanstonds een kommissie werd benoemd’ die inzake een heel nieuwe terminologie, geschikt voor alle talen, ‘een definitief rapport uitbrengt’, dat dan wetenschap en onderwijs zal richten met hulp van nieuwe ‘handboeken, examinatoren, inspecteurs en Ministeriële besluiten’.Ga naar voetnoot1) Maar als dat 'n model voor een aktie ten onzent moet worden, protesteren we. Juist dan ook zouden de gebreken van huidig bestuur zich duidelik openbaren. Financiën zou zelfs met vindingen als het rijwielbelastingmerk de kosten niet gedekt krijgen, en, - erger nog dan deze stoffelikheid -, nieuwe idees zouden in de toekomst behalve Traditie ook de meest onredelike Dwang als schijnrede tegen zich krijgen. Of daarom spraakkunst voor zover 't oude feiten betreft, volstrekt gebonden is aan de oude termen die we als zo oekono-mies, objektief en sociaal hebben geprezen? De volstrektheid die we in andermans werk veroordeelden, zullen we in eigen werk niet als dodende faktor binnenhalen. Leven en bloei vragen gevoelselementen; over 't hele terrein, tegenover nieuwe èn oude feiten, zal dat in de spraakkunst moeten blijken; overal zal de persoonlike geestdrift een kwistig tegenwicht moeten brengen in 'n wetenschap die door z'n sterke | |
[pagina 182]
| |
bezinning bij uitstek zuinig en objektief zal zijn. Al houwt de spraakkunst geen beelden uit onvergankelik marmer, 't mogen toch schitterende meteoren zijn in de sfeer van onze bespiegeling. Al werpt men z'n ouwe stok niet op 't vuur, men kan 'm toch bijwijlen thuis laten om ook 's met groene takken te zwaaien vol geurig loof. Objektief besef van z'n subjektiviteit hoeft niemand te weerhouden, ogenblikken te doorleven waarin ie met zijn beeld zijn term naar voren brengt, momenteel beter dan alle andere termen van kollega's en Antieken. Idealisme, al is 't geen werkelikheid, maakt toch mèt de werkelikheid, de Kultuur beter, d.i. mooier en sterker. De overtuiging dat wij 't zijn die 't eigenlik weten, is familie van de psychiese dichterkracht, en ook de kortzichtige naamgeving (rationeel of plasties) is een trek die ons met de Natuur en de zorgloze krekels verwant houdt. Gebrek aan oekonomie kan ons woord muziek, ons betoog elan geven; ook in het rijk der waarheden is schoonheid een kort-zichtigheidje waard! En laat dat ook gerust eens strijd van meningen baren, 'n strijd die niet met één woord is beslecht en vellen druks en uren diskussie zal kosten! Strijd blijft voorwaarde voor alle aardse leven, voor alle Natuur en Individualiteit die Kultuur en Gemeenschap tot krachtiger ziel zal zijn.
Samenvatting. Bewuste naamgeving is meestal rationeel: men verbindt oude woorden logies tot één nieuw, bv. zakdoekGa naar voetnoot1). Bij sterker bewustmaking blijkt die duidelikheid en doelmatigheid dikwels maar zeer betrekkelik; volstrekt effekt wordt pas door konkrete kennismaking of door omschrijving en definitie verkregen. Zo blijkt het voordeel van rationele namen zonder bezwaar op te offeren aan de praktiese bondigheid van kunstmatige namen, even enkelvoudig en struktuurlik dood als de oude woorden paard en laars, die langs natuurlike weg eenledig werden. In 't Leven ontmoet men zulke kunstmatige korte namen tegenwoordig veel bv. Not, al ligt jiüst omgekeerd een sterke natuur (rationele gekompliceerdheid) er aan ten grondslag. | |
[pagina 183]
| |
Meer nog dan in 't Leven zou men dergelike korte nieuwe namen in de Wetenschap verwachten, maar dan niet als produkt van een ‘Natuur die zich zelf redt’, doch als resultaat van ver strekkende overweging; wetenschap is sterke-bewustheidsarbeid en dit brengt groter zuinigheid en doelmatigheid mee, een Kunst die de Natuur overtreft. Maar die verwachtingen vinden we zelfs in de taalwetenschap (die uiteraard alle wetenschappen in taalbewustheid overtreft,) niet verwezenlikt, ja zelfs missen we er de praktiese verkortingen die andere wetenschappen in 'r rationele terminologie aanbrachten (parsec). In die toestand is te berusten; men kan er zich zelfs over verheugen. Volmaakt werk in één richting zou aan zich zelf doodgaan, onvakkundigheid kan 'n levensteken zijn, in ons geval de haastige denkkracht die genoegen schept in rationele naamgeving en nieuwe metaphoren. De laatste getuigen ook van geestdrift, een welkome faktor in elke wetenschap, vooral bij 't onderwijs. Maar die waardering hoeft niet zo ver te gaan dat van oude namen de grote verdiensten miskend worden. Als 't b.v. oude feiten geldt en nieuw begrip daaromtrent een nieuwe naam meebrengt, blijve die toch iets momenteels; de oude term, bv. subjekt, blijve de geijkte. Want die oude termen zijn 't, die, hoewel door de Evolutie niet zo verkort als oude namen in 't Leven (laars, paard), toch de goede kwaliteit er van bezitten, ja die overtreffen: uit de struktuur verdween niet alleen de logika, uit de betekenis viel ook de beeldspraak weg. Met 'r breed en abstrakt karakter waarborgen ze nu de veelzijdigheid en vakkundigheid van de beschouwing en door 'r algemene, materieloze houding staan ze de steeds nodige verjonging van 't begrip niet in de weg. Houdt die verjonging ook in ònze tijd z'n geestdrift binnen de grenzen, door de superioriteit van de oude termen gesteld, dan zal tegelijk het Onderwijs behoed blijven voor wat nu overal op prakties terrein de idealen als 'n schaduw volgt: bureaukratie en duurte. Maart 1925. Ph.J. Simons.
Naschrift. In De N. Taalgids XIX. 113 maakten de lezers kennis met de Spraakkunst van Jespersen, die de taalvorm kortweg O (= outward), de taalinhoud I (= inward) noemt. Er blijkt dus behalve Progress in Language ook nog steeds Vooruitgang in Taalkunde te zijn. G.S. Overdiep, die in D.N.T. XX, 11 c.n. de praktiese verhouding tussen Vorm en Inhoud zo alzijdig beschouwde, zou zeker ook omtrent de theoretiese kombinatie of scheiding van die twee (zie noot op blz. 180) voortreffelik werk kunnen leveren. Ph. J.S. |
|