De Nieuwe Taalgids. Jaargang 20
(1926)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
gedeelte is gewijd aan ‘Haar jeugd, haar vriendschappen en roem.’ - M. Nijhoff beschouwt Dirk Coster als criticus, naar aanleiding van zijn Verzameld Prosa. - A. Cornette schrijft over De Wonderlijke Mei van H. Teirlinck. April. Het slot van Mej. Ghijsen's studie behandelt Anna Maria van Schurman als ‘feministe en humaniste, als theologe en bekeerlinge van Labadie.’
De Nieuwe Gids. Maart. J.B. Schepers levert een betoog, gegrond op een onderzoek van taal en stijl, dat inderdaad Bredero Van Manders levensbeschrijver geweest is. - Verder bevat deze aflevering enige brieven van Potgieter aan Kneppelhout, van 1844. April. De volgende korrespondentie van Potgieter met Kneppelhout loopt over de jaren 1846-1855. - W. Kloos schrijft Over Gerard van Hulzen en nog iets anders.
Groot-Nederland. April. Waldie van Eck oordeelt zeer gunstig Over ‘Kleine Inez’.
De Stem. April. Dirk Coster beoordeelt in de rubriek Nederlandsche Litteratuur het jongste werk van J. van Oudshoorn: Tobias en de Dood.
Elseviers Maandschrift. April. H. Robbers beoordeelt Is. Querido's De Jordaan III en IV.
Nederland. April. Henrik Scholte belastte zich met een Kroniek der poëzie, waarin een reeks van hedendaagse dichters besproken worden.
Vragen des tijds. April. Ph. J. Simons bespreekt in een artikel Ommekeer de reeks Taalbelangen van Jac. van Ginneken en de Verzamelde Taalkundige Opstellen van C.G.N. de Vooys.
Stemmen des tijds. Maart. P.J. Molenaar haalt Een paar oude boeken voor den dag, nl. De Nederlanden (1841) en Het Servetje (1878), waaruit hij een en ander mededeelt.
Opwaartsche Wegen. Maart. W. Kramer geeft een opstel over Het leven van Francesco Campana door de Scharten's. - Van Ham beoordeelt De Hollandsche Natie voor een Vlaamsche Spiegel, door Karel van den Oever. - Een bibliografie van Johan de Meester's geschriften besluit de aflevering. April. W. Kramer geeft het tweede gedeelte van bovengenoemd opstel. - W.A.P. Smit schrijft over De moderne mensch en de traditionalist, naar aanleiding van J.R. Th. Campert's Verzen. | |
[pagina 158]
| |
- M.J. Leendertse beoordeelt de bundel Langs den Weg van Fred. van Eeden. - Ten slotte een bibliografie van Herman Gorter's werk.
Roeping. Maart. Karel van den Oever toont zich, in een artikel Over Frederik van Eeden en Eduard Brom, ingenomen met Van Eeden's laatste bundel (Langs den weg), maar betreurt dat Van Eeden ‘niet klaar-ziende staat voor de jonge Muze’, evenals hij het betreurt dat Brom ‘op z'n weg het sonnet tegenkwam’. - Th. de Jager trekt te velde tegen de Gevleugelde spreuken van C.S. Adama van Scheltema (Jenseits de afgrond). - H. Moller schrijft over Onze Katholieke Nederlandse kultuur. April. Henri Bruning besluit zijn studie over Kunst en Kunstenaar.
Boekzaal der geheele wereld. Maart. Leo Fens beoordeelt Prinsen's boek over De Roman in de 18de eeuw in West-Europa; Vincent Oleerdin de biografie van Aug. Cuppens door M.E. Belpaire. April. H. van der Mark (Katholieke Spiek in Nederland) beoordeelt de debuutroman Wendende Wegen van Jan Nieuwenhuis; Ed. Serrarens Het Wassende Water van Herman de Man.
Den Gulden Winckel. Maart. Het vraaggesprek van G.H. Pannekoek is gericht tot de romanschrijver J.W. de Boer. - In de Kroniek van het Proza behandelt Gerard van Eckeren de schets Maria door Roel Houwink; in de Kroniek der poëzie Hendrik Scholte de verzamelde gedichten (Weerlichten) van Marie Oremers. April. Jan de Vries schrijft over de studie Het Platonische denken bij P.C. Boutens door Anton Reichling. - De Kroniek der Poëzie handelt over de Gedichten van Firmin van Hecke.
De Vlaamsche Gids. Maart. In de Vlaamsche Kroniek prijst Lode Monteyne de Liederen voor Maria van Aug. van Oauwelaert. April. Eranz de Backer beoordeelt gunstig De Roman in de 18de eeuw in West-Europa van J. Prinsen.
Vlaamsche Arbeid. April. Paul van Ostayen geeft in de rubriek Nederlandse Poëzie een afbrekende kritiek van Karel van den Oever's bundel Schaduw der Vleugelen.
Dietsche Warande. Maart. Gerard Walschap schrijft een artikel Katholieke literatuur en de jongeren, waarin hij betoogt dat een eigenlike Katholieke literatuur eerst in wording is. - Jan Hammenecker schetst het beeld van zijn vereerde, jong gestorven vriend Lodewijk Dosfel. April. In de Tooneelkroniek schrijft Gerard Walschap over Tijl, door Anton van de Velde, en over toneelwerk van Amter. | |
[pagina 159]
| |
Tijdschrift voor Ned. taal- en letterkunde XLV, afl. 1. A. Hallema ontdekte het manuscript van Het oudste ontwerp van Dirck Volckertszoon Coornherts Boeventucht, dat hij volledig afdrukt. - J.W. Muller vergelijkt de werkwoorden ze(e)rden, scheren en sarren, die wel in betekenis overeenkomen, maar niet vereenzelvigd mogen worden. - A.A. Verdenius schrijft Over de aanspreekvorm ie (i- j) in onze Oostelike provinciën. - A. Goslinga stelt een emendatie voor op Reinaert I, 3006-3007. - P.J.J. Diermanse betoogt dat Het ‘spel’ van de vier Aimonskinderen geen spel, maar een vertoning en een ommegang geweest zal zijn. - W. de Vries en G.G. Kloeke wisselen nog eens van gedachten over de diminutiefvorm Ponstghen. - J.W. Muller gaat de oorsprong na van de eigennaam Majombe. - R. van der Meulen toont aan dat vóór bont en blauw, behalve de oudere verbinding blond en blauw, een nog oudere, germaanse rechtsterm bloed(ig) en blauw bestaan heeft. - Achter de uitdrukkingen Em staan hebben en Em om hebben schuilt, volgens dezelfde schrijver, een objekt staart. - De Russische scheepsterm Bryzgas verklaart hij uit het Hollandse breeuwersgast.
Tijdschrift voor Taal en Letteren, XIV, afl. 1-2. P. Maximilianus betoogt dat het Roeyken in Elckerlijc vs. 749 een geselroede is en geen kruis. - J. Moormann bespreekt het proefschrift van S.J. du Toit over Zuid-Afrikaanse Volkspoëzie. - Gerard Knuvelder beoordeelt uitvoerig Een nieuwe literatuurgeschiedenis, nl. die van J. Greshoff en J. de Vries.
Neophilologus XI, afl. 3. Het vervolg van A. Borgeld's artikel Verbreiding en verbinding van eenige anecdoten en vertellingen gaat over het sprookjesmotief: het eten van de soep zonder lepel. - Sigmund Feist geeft in een artikel Sprachliches Neuland een helder overzicht van de nieuwe problemen die de ontdekking van het Tocharies en het Hethities aan de Indogermanisten gesteld heeft. - Een brede fonetiese studie van L.P.H. Eijkman, met tekeningen verduidelikt, gaat over The soft palate and, nasality.
Mededeelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen, afdeeling Letterkunde. Deel LXI A, No. 1. G.G. Kloeke behandelt Reflexen van Hollandsche expansie in de huidige Nederlandsche Dialecten; naar aanleiding van een kaart, waarop de dialektiese uitspraak van het woord muis met kleuren aangeduid is. Uit de verbreiding van de Hollandse 17de-eeuwse ü langs maritieme wegen, in Friesland en later van de gediftongeerde uitspraak | |
[pagina 160]
| |
door toongevende Brabants-Hollandse beschaafden toont hij aan hoe ‘de brandpunten der cultuur hun vernieuwingen op taalgebied golfsgewijze over het omringende land uitzenden’.
Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie. Des. Een gehele zitting was gewijd aan de nagedachtenis van Hugo de Groot: M.J. Salsman sprak over Grotius ‘de fenix der geleerdheid onzer eeuw’, Maurits Sabbe over Hugo Grotius en de Antwerpsche Humanisten, J. Huizinga over Grotius plaats in de geschiedenis van den menschelijken geest. Verder bevat deze aflevering het Vervolg over den driejaarlijkschen wedstrijd in de Nederlandsche tooneelletterkunde. Jan. J. Mansion bestrijdt in zijn voordracht Tweetalig Vlaanderen in de Xe eeuw? de mening van Jac. van Ginneken, dat er in de 9de en 10de eeuw te Gent al een Franskiljons-geslacht geweest zou zijn, dat een verfranst Diets sprak, waarmee, als ‘reëele Gentsche taal’ ook bij de naamkunde rekening te houden zou zijn. - Minister O. Huysmans onthult Het Geheim van een Mysteriespel: het door hem ontdekte, door Van Veerdeghem uitgegeven 17de-eeuwse spel van De Menschwording blijkt nl. het werk te zijn van de Duinkerkse dichter Michiel de Swaen. - J. van Mierlo schetst de persoonlikheid van Beatrijs van Nazareth, de tijdgenote van Hadewijch, aan wie onlangs het geschrift Van seven maniren van minnen (in de Limburgse Sermoenen bewaard) met recht toegeschreven is.
Germanisch-Romanische Monatsschrift. März-April. A. Walter publiceert zijn ‘Habilitationsvorlesung’ over Sprache, Sprachen und Völker.
Berichten en Mededelingen van de Vereniging van Leraren in levende talen. Maart. J.B. Schepers beoordeelt het tweede deel van de Verzamelde Taalkundige Opstellen van C.G.N. de Vooys.
Museum. Maart. J.B. Schepers beoordeelt het proefschrift van Malherbe over Humor in die algemeen en sy uiting in die Afrikaanse letterkunde. April. J.W. Muller beoordeelt de Ferguut-uitgave van Overdiep, waarin hij veel mist dat in de inleiding op zijn plaats geweest zou zijn, maar die hij zeer waardeert om de grondige syntaktiese studie. - D.C. Tinbergen acht De Kleine Gids van J.B. Schepers en H.J. Scholten minder geschikt voor de leerling, wegens gebrek aan helderheid en nauwkeurigheid. C.d.V. |
|