De Nieuwe Taalgids. Jaargang 20
(1926)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
Oude en nieuwe namen in leven en wetenshap.Zaddoek, zo besloten we eensGa naar voetnoot1), is socialer dan zakdoek, en zadd'k is 't meest sociaal van de drie. Die klimax loopt met een steeds groter eenvond van vorm parallel. De Evolutie is 't, die beide bewerkt. Wie deze theorie heeft doordacht, zal prakties de vraag stellen: Waarom nn niet aan nieuwe dingen direkt een enkelvoudige naam gegeven! dan hoefde 't resultaat van de Evolutie niet te worden afgewacht! Een neusdoek hadden de Brabanders van begin af aan 'n nuzz'k of buzz'k of buk kunnen noemen, Linnebank had zijn PuntletterwoordGa naar voetnoot2) met 'n naam zo simpel als 'n kruisje kunnen dopen on de Fiscus had zijn greep om 't rijwiel met 'n paar letters in 't wetboek kunnen vastleggen. En zo zouden overal, in de geleerde en ongeleerde wereld, nieuwe namen van stonde af aan werkelik tekensGa naar voetnoot3) zijn waarvan de handige vorm beantwoordt aan de neutraliteit van het begrip. Te kunstmatig! zal men zeggen, te oekonomies! Maar het Leven gaat ons daarbij voor, zoals zal blijken. Een vergelijking tussen Natuur en Leven enerzijds, Kunst en Wetenschap anderzijds, zal 't begrip omtrent Naamgeving kunnen klaren en de Nieuwe Spraakkunst bij z'n terminologie 'n richtsnoer zijnGa naar voetnoot4).
Kunst, in de richting van kunstmatigheid, is sterke bewustheid, en deze is zuinig; intellekt streeft naar veel effekt in weinig tijd met weinig middelen. Maar dit soort kultuur werd niet steeds betracht. In konkrete dingen werkte Eord z'n geest al eeuwen, op abstrakt terrein zijn we nog steeds als de gaai die | |
[pagina 130]
| |
tien eikels heeft aangepikt eer ie zoveel op heeft als één hele; de rest van al die aangepikte vruchten verrot, doelloos, altans voor 't ogenblik. De natuur van de sprekende mens wil tien woorden voor één, en, naarmate de techniek van schrift en druk zich vervolmaakt, kan de natuur in groter omvang z'n ver-kwistingslust vieren. Geen wonder dat nu en dan mannen opstaan die 'n tegenwicht stellen. Vroeger werkten ïacitus en Hooft, nu gaan romanschrijvers zich aan novellen wijden. Maar die bondigheidskunst betreft meest het aantal woorden, niet de bouw van het enkele woord. Ik geloof dat ook verwanten van Hooft en Staring een naam als Tim of Uro voor rijwiel-belastingmerk: op de eerste plaats niet zuinig maar onzinnig zouden vinden; naamgeving moet nu eenmaal logies zijn. - Maar de voetbekleding die vroeger zo logies een lederhoos heette, noemen we nu kortweg laars, en dat vinden we toch niet onzinnig! - Neen, want we hebben dit sinds lang zo gedaan. Traditie, is altijd een reden van bestaan, zelfs als het onredelik is; een oude, enkolvoudige naam (laars, zadd'k) die niet ir-, maar a- rationeel is, zal ons zeker geen protest ontlokken. Meestal zien we de tweeling Traditie en Rede bij de vorming van 'n nieuwe naam samenwerken; de woorden rijwiel, belasting en plaatje, toen die in de geest gingen samenhangen, werden niet alleen de raggegraat van een logies oordeel (zo'n plaatje bewijst dat men de belasting voor s'n rijwiel heeft betaald), die drie oude woorden werden samen ook één nieuw woord: rijwielbelasting-plaatje. En vooral hier blijkt 't met de zuinigheid slecht gesteld; het woord sleept als een staatsiejapon, en behalve deze kwistig heid wat 't volume betreft, staat ook 't gehalte allerduidelikst in 't teken van wat ten allen tijde de doorsnee-intellektueel typeerde: onbedwongen lust in logiese komplexen. Alleen 't kind vertoonde steeds 'n meer naïeve zin en men vergaf het steeds graag vindingen als waf-ioaf. In heel oude tijden mochten ook volwassenen zo doen (koe, koekoek); enkele leukerds mochten in die richting werkzaam blijven (tuf-Mif, fiets), aan Leukheid gaf Verstandigheid altijd graag 'n kansje. Dat zo'n korte, a- rationele naam 'n uiting is van onbewuste hoge wijsheid, rijpste taalkundigheid, heeft men met al z'n verstand nooit ingezien. Vooral heden is men daarvoor te ontwikkeld d.w.z. van jongs af aan geschoold in logiese komplicering. De eikeboom kan niet kwistiger met eikels strooien ten gerieve van speelse gaaien | |
[pagina 131]
| |
dan de school het; doet met duizenden kausaliteitjes, ten behoeve van kinderen die in twaalf vakken twaalf keer opnieuw ‘gevormd’ worden, naar 't model van de redeneerder. Een Minister die zuinigheidshalve driekwart van de waarom's uit 't onderwijs zou bannen, zou zeker geacht worden ‘het peil te drukken’, en een Minister die aan nieuwe dingen een naam zou geven waarvan 't waarom niet te verantwoorden zou zijn, zou door ontwikkelde koerantenlezers allerminst voor vol worden aangezien, ja een Colijn die zijn schepping kortweg Tim of Uro zou gedoopt hebben, had men voor krankzinnig gehouden of voor 'n onuitstaanbare despoot; 'n pijl van Oharivarius had 'm zeker geveld. Of wij dat alles betreuren? De mensheid zou er slecht bij varen als alles even oekonomies geschiedde. Ook kultuurmensen zitten voor 't grootste deel in de Natuur vast en deze, - we zagen 't al -, wil verkwisting. Levenslust tiert niet in absolute zuinigheid maar in 'n goede verhouding tussen berekening en onbezorgdheid, tussen de ernstige bewustheid zoals wij die nu betrachten, en de meer vlotte bewustheid die al prat gaat op de ontdekking dat 'n zakdoek 'n doek is die men in de zak draagt. Bij die goede verhouding zal in 't dageliks leven aan zakdoek-bewustheden (zó gewoon, dat we ze meer Natuur dan Kultuur kunnen noemen) altijd wel een grote speelruimte moeten gegund blijven. En als 't spel te druk wordt? Dan redt de. Natuur zich zelf; we zien 't dageliks. Nu het Leven zich steeds meer detailleert, neemt onder de sprekende mensen ook het aantal onderscheidingen geweldig toe, en, bij de behoefte aan rationeel zo volledig mogelike namen, leidde dit tot langgesleepte termen als Meer Uitgebreid Lager Onderwijs. Deze schijnvolmaaktheid nu heeft (zoals alle volmaaktheid naar slechts één zijde) al gauw z'n eigen graf gegraven. Wat is MULO anders dan 'n handjevol ontvleesde knookjes? En wat is 't nog anders dan Tim of Uro? Maar de schijn is gered; ‘eigenlik is Mulo toch Meer Uitg. Lag. Onderio!’ zegt men, en aksentueert zo schrander mogelik. Dat de wetgever die lange naam toch nog met 'n ellenlange definitie moet goedmaken, vergeet men graag, en dat aan de hand van die omschrijving 'n direkt korte naam als Mulo, Muul of Ruul even doeltreffend was geweest, ziet de raisonneur graag over 't hoofd. Handige zakenlui hebben van dit staaltje moderne taalevolutie | |
[pagina 132]
| |
geleerd, hoe de wereld op voordelige wijze te foppen. Een nieuwe autobus beschilderen ze kortweg met ELEK of ALIM, wat feitelik even diktatoriaal of gek is als Uro. Maar in schijn bleven ze logies opgevoede mensen, want ze verlden tussen de letters punten, 't Publiek weet nu, dat 't toch eigenlik initialen van logies verbonden woorden zijn. Hoe die logika nu in al die biezondere gevallen in mekaar zit, dat is in de steeds toenemende stroom van nieuwe vindingen, ondernemingen, instellingen, niet meer na te gaanGa naar voetnoot1). Wel wordt 'n enkele maal de rijke zin tussen haakjes ontvouwd: Rids (= radikaal insekten dodende straal); dat is dan om z'n sensationeel karakter tegelijk een aanbeveling, en de initialen worden nu geacht, die reklame ten eeuwigen dage te herhalen. Maar voor andere artikelen zorgen novellistiese voorstellingen op muren en biljetten in voldoende mate; de naam zelf hoeft niets meer te zeggen. Vooral niet, waar het stoffelike dingen betreft. Door akademies gevormde technici die hun uitvindingen met 'n Griekse naam doopten, waren de mensen sinds lang op voor hen zinlooze termen voorbereid. De initialenwoede deed de rest, en Rids, Mids, Rim en Vim, 't is nu alles even ad rem. Van de geboorte af zijn die namen zo vlak en sociaal mogelik; de Evolutie hoeft er niets meer aan te vijlen; als 'n Ford-auto komen ze in 'n minimum tijd gaaf en klaar de wereld in gerold, a.h.w. traditieloos.
In de Wetenschap is het zeker anders gesteld dan in het Leven? Wetenschapsmensen geven zich meer rekenschap van wat ze doen. Erg spontane namen als waf-waf, die 'n geleerde uit z'n humeur brengen zodat ie de gebruikers er van als ‘holenmensen’ scheldtGa naar voetnoot2), zal men in wetenschappelike terminologie niet licht vinden; een vakterm als parseo is heel wat anders! Vooral bij nader informatie. Par, zegt de astronoom, is de eerste lettergreep van parallaxe en seo van seconde; en bij de verdere uitleg blijkt, dat er tussen de twee woorden logies verband bestaat evenals tussen de delen van rijwielbelastingmerk. Minstens zo logies dus | |
[pagina 133]
| |
als de wetgever, blijkt de geleerde de bewindsman in praktiese zin te overtreffen: hij koepeert de samenstellende delen van z'n term. Maar zo kultuurlik was ook reeds de O.W.-er die zijn Woningburo Wobu noemde, en nóg praktieser deden reeds zij die Mulo en Alam bedachten. Intussen, al zouden ook de laatsten weer door vakmannen (wiskundigen of chemici) overtroffen worden, dan blijft 't nog de vraag of hier alleenmaar Kultuur-door-'t-Bewustzijn werkt of ten dele ook Natuur-die-zich-zelf-redt. 't Kan de spraak-kunstige als psycholoog weinig schelen of de mensen in en buiten de wetenschap meer of minder prakties doen; hoofdzaak is hem de kategorisatie van al die doelmatige en ondoelmatige akten onder de hoofden Bewust of Onhewusi. En dan twijfelen we, of de naamgeving onder de mannen van de Wetenschap, méér dan die in het dageliks Leven, berust op begrip van naamgeving'. De wetenschapsman zit tot over de oren in de beschouwing van z'n objekt. Hel; zamelen van feiten, het vergelijken, het sorteren, vulling of verandering van z'n systeem, 't vergt bijna al z'n energie. Wordt 't dan zaak, z'n feitenwerk onder woorden te brengen, dan zal bij dat denken in taal, z'n denken over taal nog maar zeer gering kunnen zijn; liefst zal ie daarbij steunen op schoolhcrinneringen. Als ie bv. buiten het dierlik lichaam van ‘voet’ of ‘tand’ spreekt, zal ie dat als 'n metaphora voldoende gemotiveerd achten; dichterlike naamgeving werd steeds op de taal- en stijlles besproken en deze alleen; taal- en letterkunde was één! maar z'n rationele naamgevingen zal ie niet zo bevredigend verantwoorden. Hij zal er niet altijd aan denken, dat een naam zelden de definitie of analyse kan vervangen en dat omgekeerd de analyse en de definitie het rationeel vernuft bij de naamgeving meestal overbodig maakt. Als bv. de motivering van de samenstelling parsec toch nog moet gevolgd worden door de mededeling dat het de naam is van de heelal-meter, zijnde 30.000.000.000.000 K.M., dan had de naam parsec even goed pac of rac of rik kunnen luiden. Met de 20 letters van 't alfabet, zouden heel wat van die kleinere woorden gevormd kunnen wordenGa naar voetnoot1). En nu dat niet gebeurt? Ook in de Wetenschap zon volstrekte zuinigheid bedrogen uitkomen, ook daar zal aan de zakdoek-bewustheid wat speling | |
[pagina 134]
| |
moeten gelaten worden tussen al de sterkere bewustheden door. 't Gaat er hier tronwens niet om, de praktijk van anderen te richten. We vieren hier voorlopig een spel van de geest, waarbij bemachtiging van het begrip naamgeving doel op zich zelf is. Van 'n definitieve verovering zal natuurlik pas sprake kunnen zijn, als we op eigen terrein treden, waar eigen praktijk tot doelmatige ontplooiing van alle krachten dwingt.
Hoe het met de naamgeving op spraakkunstterrein is gesteld? Dat hoeft niet gezegd. Al moge de onderzoelier daar nog zo in z'n onderwerp zitten, de helft van z'n kracht blijft paraat voor de uiting. Met alleen z'n literaire vorming brengt dat mee, ook het psychologies element in z'n vak. Mensenpsyohologie keert zich ten slotte van 't objekt tot 't subjekt; die inkeer richt zich ook op eigen taal, i.c. op eigen terminologie. Dan verandert de houding. Naamgeving in 't algemeen wordt spraakkunstig waargenomen en gesystematiseerd, niet geschapen of vervormd; maar de naamgeving waarin zich dat systematiseren uit, wordt door de spraakkunstige zelf verzonnen; daar is ie in de sfeer waar zijn ‘geest opzettelijkiets uitdenkt en tot standbrengt’Ga naar voetnoot1). Op de wijze van zakdoek? Die taalkundige schranderheid is te algemeen om vakkundig te zijn en te vlug om wijs te zijn. Trage gaan en verre zien, Is het werk van wijze lien, zong Guido Gezelle. Die levenswijsheid specialiseert zich onder de mensen op verschillend terrein, ieder doet in zijn vak momenteel dom om later heel slim te blijken; die opzettelike domheid is hoogste bewustheid. Het meest treft ons dat in de regeringskunde, waar de uitgestrektheid van 't terrein en de talrijkheid van de faktoren de vakman al sterk doen verschillen van de leek. Als deze van ‘hogere politiek’ spreekt, kan dat slechts in verouderde, korrupte toestanden een volstrekt ongunstige betekenis hebben; van goede politici stonden veel ‘verkeerde’ daden workelik op 'n hoog plan. Als in de taalkunde niet alleen de feiten onder bewustheid worden gebracht maar ook nog die bewustmakingen zelf, clan staat men niet laag; te verwachten is, dat ook op dat plan menigmaal ‘dom’ zal worden gedaan, ook daar kan 'n uiterste van bezinning 'n tegengesteld uiterste naderen en a-rationele enkelvoudige namen naar het model van zadd'k, fiets en vim | |
[pagina 135]
| |
als hoogste wijsheid benutten, de verdediging van die namen als hoger onderwijs betrachten. Gebeurt dat? Welke algemene naam is er b.v. onlangs bedacht voor de namen Vim, Mulo? Puntletters en Puntletterwoorden heeft men ze genoemdGa naar voetnoot1). De eerste naam is het kortst, de tweede 't duidelikst; nog duideliker zon 'k de term Initialenwoord vinden. Maar nu betrap 'k me op 'n zeer alledaagse redenoerkunst, de zakdoek-bewustheid heeft ook mij te pakken. Bij nader inzien vind 'k dat nog niet zo kwaad. Mijn term is van 'n beter soort dan rijwiel of zakdoek, 't Woord rijwiel zegt iemand die nooit van 't betroffen ding zag of hoorde, niets; de hele redenering van het woord brengt 'm niet verder dan tol; de verwarring met elk wiel dat rijdt. Maar voor wie eenmaal de stilzwijgende bedoeling van rijwiel uit 't verband heeft leren kennen, zegt de kombinatie herenrijwiel alles; ook zo de samenstelling initialenwoord voor Wie de samenstellende delen begrijpt; in al die termen werkt de rationaliteit heel wat meer afdoende dan in rijwiel of zakdoek. Alleen staat dan tegenover al die doelmatigheid van de logicse struktuur nog altijd de ondoelmatigheid van 't groot voluum; initialenwoord zou men nog moeten koeperen naar het model van Wobu en Parsee bv. Iniwo; maar dan verdwijnt ineens alle duidelikheid voor wie er nog niet in zit. Maar nu betrap 'k me weer op 'n zeer alledaagse doelmatigheid, heel verschillend van de wijsheid die trago gaat en verre ziet; zó kortzichtig was 'k, dat 'k helemaal niet aan de vorming van 'n willekeurige eenvoud als Vim of Vum dacht, 'n naam die alle verband met de punten tussen de letters en met de letters zeil' over boord zou werpen, maar met z'n schijnbaar brute optreden toch het produkt zou zijn van een langzaam gerijpte taalkundigheid. Maar op dat produkt scheen 'k niet te kunnen wachten, zomin als dat in de andere wetenschappen en in het dageliks leven gebeurt. Daar gaat 't er trouwens niet om, over 'n ding en z'n naam lang te denken, maar om 't ding zelf gauw te hebben; de naam is dan maar bijzaak, soms géén zaak. Toen het ding zakdoek pas in de mode kwam, lag er 'n stapeltje, op 'n tafel en de heer die zich kleedde om uit te gaan, zei tegen de vrouw die tussen hem en het stapeltje in stond: ‘Zoek er eens 'n mooie voor me uit’. Een naam vond ie heel niet nodig, 't betroffen ding was ook aanwezig. In 't tegengestelde | |
[pagina 136]
| |
geval had ie misschien gezegd: ‘Haal 's 'n zakdoek uit de kast’ en dan was hij misschien de eerste geweest die die synecdoche verzon, in de haast, maar prakties genoeg, want de vrouw had 'm gewis begrepen d.w.z. begrepen wat ie hebben moest. Dat de naam als definitie slecht was, interesseert alleen de man die als belangeloos waarnemer op z'n kamer gaat zitten denken of schrijven, niet de lieer die uitgaat 'tzij om 'n winstje te maken, 'tzij om iets anders maar in elk geval om 'n gewoon mens te zijn. Of de andere dan steeds ongewoon doet? Dan zou ie aan z'n werk doodgaan. Ook in het leven van wijze liên blijft de meer gewone daad een onmisbaar element. Gladstone zaagde hout of kapte bomen en de apostel Paulus deed aan tenten maken. Zo kan ieder die als denker z'n doel maar langzaam nadert, voor afwisseling timmeren of naaien: elke spijker die men op de kop raakt, elke steek die men door 't linnen jaagt, is 'n sukses dat de harteklop versterkt en de levensvreugd verhoogt. En zou die lust naar kleine, onmiddellike effekten 't eigen vak niet tekenen? Hebben niet grote politici aan kleine politiek gedaan en grote wijsgeren aan kleine begrippen? Natuur is geen pak om aan en iiit te trekken. Voor de taalkundige zal ‘doelmatige’ naamgeving wel iets aantrekkeliks blijven, elke rationele naamgeving 'n druppel honing in de mond van onze menselildieid. Een druppeltje logika, tegelijk een term, zo iets is voor de wetenschapsman een even behoorlik bezit als voor de man die uitgaat een mooie zakdoek, al betreft in beide gevallen 't bezit iets zeer voorbijgaands. Van Hulzen zei eens tegen 'n letterkundige: ‘Je moet ook 's 'n boek schrijven dat niet voor de eeuwigheid is bestemd; dat houdt je in 't Leven’. Menig taalkundige zou op zich zeil wijzende, kunnen zeggen: ‘Zorg voor genoeg levenselementen in je wetenschappeh'k werk; 't zal je jong houden. Wees dus onlogies in de lange lijn van je gedachten, niemand merkt 't; wees zeer logies op 't punt van naamgeving, ieder prijst 't!’ Blijft onze beschouwing nu staan bij 'n verdediging van 't leke-element in de taalkunde? Er zijn behalve initiaalwoorden, - dat zijn nieuwe dingen, die nieuwe begrippen eisen -, ook oude dingen, waaromtrent oud en nieuw begrip kan heersen. Die laatste tegenstrijdigheid brengt ook nieuwe termen tegenover oude termen en dan zien we de deskundige niet graag met de leek aan één zij. Een oud taalfeit is bv. de tweeledigheid van de zin 'k Ben blij, waaraan twee algemeen gangbare termen beantwoorden. Die | |
[pagina 137]
| |
oude termen nu hebben in hoofdzaak de kwaliteiten van kunstmatige namen als Tim en Uro, van oude namen als laars en nuzz'k. De spraakkunstige houdt daarom die oude stukjes in ere, om ze te benutten bij z'n praktijk, om ze bij z'n theorie te vermelden met lof, te beschermen tegen pluislust en letterknechterij. Als ie bv. door een leerling voor de vraag wordt gesteld: ‘Waarom, noemt men 't onderwerp van 'n zin nu eigenlik onder-werp?’ dan antwoordt ie: Dat hoef je niet te weten. Je vraagt toch ook niet, waarom 'n schoen 'n schoen heet en 'n bij 'n bij. Als je meer wil weten, bekijk dan de bij-zelf nauwkeuriger, de bij als ie vliegt, als ie loopt, als ie werkt, in en buiten de korf. Wil je meer van het ‘onderwerp’ weten, kijk dan naar verschillende onderwerpen in deze en in die zin, genoemd in dit en in dat woord, aangeduid door dit of door dat voornaamwoord; zö raak je er enigzins achter wat eigenlik de term ‘onderwerp’ betekent. En als dan de leerling 'n onbevredigd gezicht trekt, dan kan de meester er aan toevoegen: Er is wel verschil tussen 't woord bij on het woord onderwerp. Bij is niet samengesteld, mist in z'n vorm logiese voeging; onderwerp wil door z'n struktmir 'n beetje redeneren over iets dat ‘onder’ iets anders is ‘geworpen’. Maar dat is schijn: dat woord is, wat z'n samenstelling betreft, allang 'n vorm zonder inhoud. Als de vorm laars nu nog lederhoos was, zou niet gauw iemand aan 'n lederen hoos denken; daarvoor is 't woord hoos te weinig gebruikelik. 't Was daarom niets jammer dat de oude vorm sleet tot laars, 'n Voordeel is dit zelfs.. Want men draagt ook wel laarzen van laken, binnenkort misschien ook van kunstzij of fluweel; gekibbel als over 'n ‘gouden oorijzer’ zal dan ten aanzien van 'n ‘zijden laars’ niet kunnen voorkomen. Wat 'n tijds- en papierbesparing! Zo zou ook het woord onderwerp, als dit door 't handboek en de les niet zo stereotiep was geworden, allang zijn samengetrokken tot onn'p. Dan had dus de strijd over wat eigenlik het onderwerp van 'n zin is, niet kunnen uitgaan van antieke woordstruktuur. Waar dat nu tòch gebeurt, vergeet men, dat onderwerp de naam is van 't zinsdeel zoals 't eens door de mensen werd begrepenGa naar voetnoot1), zonder dat 't daarom 'n begrip aan ons heeft voor te schrijven. In dit geval evenwel heeft goed taalonderwijs een harde dobber, | |
[pagina 138]
| |
steeds zal de gemiddelde mens voor de struktnurlike zin van samengestelde termen als onderwerp blijven voelen, omdat die termen deel uitmaken van 'n eigen, levende taal, waarin men bij eerste bewustmaking graag alles levend ziet, ook verstorven struktuur. Termen uit 'n vreemde taal bv. sulrjekt kunnen met meer sukses dood gehouden worden. Jonge mensen zijn nog niet besmeurd niet 't dogma dat Latijn in elk opzicht ‘gestolde logika’ is, als 'n lelie drinkt hun ziel 't licht van waarheid en verstand, verstand ook van oude namen. Als men hun dus heeft geleerd de Evolutie te prijzen die zulke sobere vormen als laars en paard schiep en als men hun dan de diepte van zulke woorden heeft leren peilen, die diepte waarin voor geraasmakende elementen geen plaats is maar alle biezonderheden, uit de verste oorden, verdwijnen in de ene, donkere algemeenheid, en als men clan verder 't feit heeft betreurd dat 't eeuwenoude woord sukjekt nooit kon slijten tot sjekt of zo iets, zodat 't woord nu nooit z'n grootste kortheid, de beste vorm voor diepste algemeenheid, verkreeg, dan zal later, tegenover die in oorsprong vreemde taal, de behoefte aan 'n levend, logies verband tussen sub en jekt zich niet zo opdringen om 't effekt van vroeger onderwijs te niet te doen. Vooral als bij dat onderwijs de vergelijking tussen subjekt en laars tot 't einde is doorgevoerd. Dan toch zal gebleken zijn, dat in het woord sukjekt nog minder dan in 't wood laars de oorspronkelike betekenis per se de authentieke is. Minder nog dan op stoffelik terrein meubilering of klederdracht, zijn op geestelik terrein de begrippen konstant. Mode of Konventie dekreteren minstens binnen zekere tijd 'n stoel of laars tot het ding, bij intellektueel onderwijs - voor zover dat niet kiest maar onderscheidt - is nooit één mening de mening; intellektueel leven is in eerste instantie met weifeling en veelvuldige koerswijziging gebaat, met logies scherp gelede, eeuwig levende termen geschaad. Hoe gelukkig dus, dat vreemde woorden als subjekt, dood kind van dode taal, in elke natie voor beginnende, leerlingen totaal zinloos zijn, voor oudere leerlingen - bij goed onderwijs - naar de struktuur zinloos blijven, dood in historiese en in logiese zin, totaal levenloos als . . 'n stok. Is zulle naambegrip niet in strijd met de geest van dit tijdschrift? 'k Ken 'n gids, die zich bij voorkeur op nieuwe wegen waagt, juist omdat ie zo'n beproefde ouwe stok heeft. Eens was die stok 'n tak en schoot elk jaar nieuwe twijgen, werd dikker, langer; nu is ie dood en de verandering gaat in tegengestelde zin, hij | |
[pagina 139]
| |
slijt. De groeiende tak ging z'n eigen richting, trachtte anderen in z'n omgeving weg te duwen, dood te drukken; de slijtende stok akkomodeert zich naar de vuist van de gids en deze vuist sluit na jaren van gebruik al maar vaster en passender om de stok als 'n spier om de gebogen knook. Dat is de verdienste van gesleten woorden als laars, zadd'k: ze passen zich aan aan de veelzijdige en veranderende wereld; 't is ook de verdienste van de latijnse termen in onze spraakkunst: ze zijn passief tegenover alle persoonlike, plaatselike en tijdelike variatie, en groei. En dat niet alleen doordat de struktuur a-logies werd, maar ool doordat de beeldspraak is verstomd. Dit tweede resultaat van de Evolutie werd in mijn vorig opstel niet vermeld; bij konkreetheden als zadd'k en laars is beeldspraak ook geen regel; maar abstraktheden als begrijpen, indruk behoren tot de talloze voorbeelden, hoe ‘beeldspraak zelfs 't dorre denken gloed en leven bijzet’. Deze lofspraak dateert uit de tijd toen belletristiese verdienste tegelijk taalkundigheid was; tans weet men artisticiteit en wetenschappelikheid, al sluit 't een het ander niet uit, toch te onderscheiden. Wie, dat betreurt, omdat nu z'n liefde voor metaforiese taal hem geen taalkundige roem verzekert, wordt door niemand belet, zich aan de Kunst alleen te wijden. Hij kan dan de mensen mee optrekken in de verruktheid waarbij Fiktie en Werkelikheid één zijn, als ie dan ook maar bedenkt dat zijn werk een schoon element in de Kultuur is, een Natuurlik element; als zijn Natuur de kultuur-zelf zou willen zijn, zou hij nok en fundament van de mensheid samenbrengen in 'n ruïne; 't Verstand, faktor van wetenschappelikheid, blijft ook basis van kultuur, tegengesteld aan wat in hoger sferen als Gevoel op z'n schoonst uitkomtGa naar voetnoot1). Voor de nivellering van die tegenstelling ook op wetenschappelik terrein bestaat meer dan ooit gevaar, nu op de meest praktiese gebieden bij zo menig volk 't ideaal de werkelikheid verkrachtte, om samen te storten tot 'n puinhoop. Woorden als indruk, begrijpen, zijn in oorsprong verkrachtingen van de abstraktie en danook voor de wetenschappelike abstraktie niets meer dan huis-en-tuin-termen, produkt | |
[pagina 140]
| |
van de spraakmakende gemeente. In die gemeente zijn ‘alle mensen voor God gelijk’, ook alle mensesoorten; de algemene taal doet in zekere mate aan poëtiese verheffing èn aan vorsende exaktheid; die twee gaan samen bij 'n vorming als begrijpen: men doet er aan psychologie en aan beeldspraak. Maar dat verraadt juist de leek; in hem is 't verscheidene niet gespecialiseerd. Waar dat wel gebeurt, zijn natuurlik ook andere termen nodig. Toch werden steeds in de wetenschappen de meeste woorden klakkeloos overgenomen uit 't dageliks leven of naar 'tzelfde model gevormd; de vorming onderwerp was door z'n plastiek even weinig taalkundig als begrijpen zielkundigGa naar voetnoot1). Vandaar het wederzijds misverstand, zelfs tussen grote denkers. Hun gedachtenstrijd is 'n woordenstrijd, alleen te beslechten door voorafgaande scherpe omgrenzing van begrippen, in algemene taal geuit, vooral vaag in woorden als begrijpen, te vager, sinds met de abstraktie-zelf ook de plastiek versleet. Maar ook hier kan het kwaad het grootste voordeel brengen: op onbebouwd terrein is de architekt 't vrijst; in a-logiese en a-plastiese termen ontmoet de ontginnende denker de minste tegenstand, de terminologiese vaagheid wordt voor hem akademiese breedheid. Boer en edelman, monniken en Chinezen zagen we eens broederlik samenkomen in de woorden zadd'k en nuzz'k; in de plasties lege termen begrijpen, sukjekt en substantie zitten Griek en Romein, Fransman en Duitser, Hollander en Brabander, gezellig bijeen, luisteren met graagte naar elkaars mening, wisselend ook met de persoon of de tijd; één vorm bergt velerlei inhoud; Communist en Individualist ze zijn beide bevredigd; vrede is er in de rustige sfeer waar gedacht en bespiegeld wordt. 't Bovenstaande gaven we als de gangbare mening; na deze retoriese figuur vraagt de werkelikheid - mèt kritiek - 'n ruime plaats. (Wordt vervolgd). Ph.J. Simons. |
|