Bedrijvende en lijdende vorm.
Tegen het misbruik dat van den lijdenden vorm vaak gemaakt wordt, is meermalen gewaarschuwd. En te recht. Kan de lijdende vorm echter wel altijd in de plaats treden van den bedrijvenden? Tusschen Mr. Van Lennep en Prof. Van Assen bestond indertijd daarover verschil van meening. De Grondwet van 1840 bepaalde in art. 48: ‘Wanneer de Prins van Oranje zijn achttiende jaar niet heeft vervuld, “gelijk mede in de gevallen bij art. 26 en 43 voorzien, wordt het ”Koninklijk gezag uitgeoefend door den Raad van State’ (enz.). Van Lennep wenschte, in zijne Proeve eener verduitsching der grondwet van het Koningrijk der Nederland (Amsterdam, P. Meyer Warnars, 1844 bk. 26), de laatst aangehaalde woorden aldus gelezen te hebben: ‘oefent de Raad van State het Koninklijk gezag uit.’ Dit lijkt eene verbetering, maar Van Assen schreef in zijn geschrift De taal der Grondwet en eenige aanteekeningen (Leiden, H.W. Hazenberg & Comp., 1048 I blz. 60): ‘De Verduitsching luidt: Oefent de Raad van State het “gezag uit. Waartoe dit? In het bedrijvende werkwoord ligt eene besten- ”digheid en voortduring, die niet in het lijdelijke ligt, dat slechts de “daad uitdrukt, die wegens plaats hebbende, omstandigheden moet ”verrigt worden.’ Wie van beide taalkenners had gelijk?
Mr. C. Bake.