De Nieuwe Taalgids. Jaargang 20
(1926)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAankondigingen en mededelingen.Studie van de fonetiek. Wie aan het begin van zijn taalstudieën, de onontbeerlike inleiding in de phonetiek zoekt, vindt geen. ruime keus in Nederlandse handboeken, die hem hierbij van dienst kunnen zijn. Naast deze boeken zal men aan ieder, die tot wat diepere studie geraken wil, steeds een werk als dat van Jespersen ten gebruike moeten aanraden. Bij deze stand van zaken is het wellicht niet overbodig de aandacht te vestigen op A Handbook of Present-Day English, Part I: English Sounds van Dr. E. Kruisinga (4e druk, Utrecht 1925). Zoals de titel aangeeft, is dit boek berekend op Engels-studerenden. De eerste afdeling echter, ‘General Phonetics’, is een algemene inleiding tot de phonetiek, die het Nederlands als uitgangspunt neemt en voortdurend de toelichtende voorbeelden uit het Nederlands kiest. Als enige handleiding voor beginners kan het niet dienen: daarvoor is het niet elementair genoeg. Maar wie met andere hulpmiddelen enige vertrouwdheid met de stof en de behandeling daarvan heeft verkregen, vindt hier tal van verhelderende beschouwingen over algemene phonetiek, en vooral verscheiden interessante opmerkingen over phonetiese eigenaardigheden van het Nederlands, die men in de bestaande Nederlandse boeken mist. C.B.v.H.
Handelingen en Levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. In de openingsrede stelt de voorzitter Ph. S. van Ronkel de vraag ‘wat in de Asiatische machtssferen en vestigingen der Nederlanders aan Nederlandsche litteratuur | |
[pagina 57]
| |
werd gedaan’ en geeft daarover aardige biezonderbeden. - De voordracht van Aug. Vermeylen over Het wezen van de Romantiek is in deze bundel geheel afgedrukt. - Onder de Levensberichten is er een van E.T. Kuiper, door J.W. Bierma, van Arij Prins, door Herman Robbers, van de Zeeuwse schrijver H.E. Beunke door H.C.M. Ghijsen en van H.F. Oberman door J.R. Callenbach.
Twee Zweedse studieën, van belang voor het Middelnederlands. In 1925 verschenen in Zweden twee tekstuitgaven, die de aandacht verdienen van de beoefenaars van het Middelnederlands. De eerste geldt ‘Eine Mittelniederfränkische Übertragung des-Bestiaire d'amour, sprachlich untersucht und mit altfranzösischen Paralleltext herausgegeben’ von John HolmbergGa naar voetnoot1). Het handschrift, te Hannover bewaard, dagtekent uit het einde van de-13de eeuw. Op grond van een zeer uitvoerig en degelik onderzoek, waarbij de uitkomsten van de hedendaagse dialektgeografie goed te pas kwamen, toont de uitgever aan, dat het handschrift zeer waarschijnlik geschreven is in de omtrek van het tegenwoordige Duitse Geldern, dus dicht bij de Limburgse grens, al doet de orthografie aan Zuideliker streken denken. Eigenlik bestaat het handschrift uit twee stukken, die samengevoegd zijn: een spreukenverzameling (vertaling van Moralium dogma van Guillaume de Conches, waarschijnlik door bemiddeling van het Frans) en de Bestiaire d'amour van Richard de Fournival († ongeveer 1260). Terwijl in de Physiologus de dierverhalen meestal als symbolen van christelik geloof en levenswijsheid opgevat werden, geeft deze Franse geestelike een vaak gewrongen toepassing op het gebied van de liefde. Van deze Bestiaire heeft een Vlaamse berijmde vertaling bestaan, waarvan Bormans in 1869 twee fragmenten terugvond en uitgafGa naar voetnoot2). Nu bezitten we dus een volledige Dietse prozavertaling uit de-dertiende eeuw. De konsekwente Limburgse taalvormen brachten Holmberg tot de gevolgtrekking, dat er geen sprake kan zijn van dialektmenging, en dat men evenmin te denken heeft aan ‘einwirkung einer in anderer mundart abgefassten vorlage’ (blz. 128). Deze stellige uitspraak heeft ons nog niet overtuigd. Zekerheid zon eerst te verkrijgen zijn, als de tekst ook woord-geografies onderzocht was. Door deze zeer nauwkeurige tekstuitgave, | |
[pagina 58]
| |
parallel met de Franse tekst en gevolgd door een woordenlijst, biedt de uitgever het volledige materiaal voor een voortgezet onderzoek. Zijn beschrijving van het dialekt, die alle lof verdient, vult een leemte aan en heeft naast Edda Tille's grammatika van de Gelderse oorkondentaal blijvende waarde. De tweede studie is eveneens de brede inleiding tot een tekstuitgave, nl. ‘Dat boec van der ioncfrouscap, sprachlich untersucht und lokalisiert’ door Erik BergkvistGa naar voetnoot1). Het handschrift van deze tekst, afkomstig uit een zusterklooster te Schutterpe, is geen unicum: in Nederlandse bibliotheken (Den Haag en Deventer) worden nog vier andere bewaard. Het origineel is een dertiendeeeuws Latijns traktaat Liber de sancta virginitate van Hendrik van Gent of Hendrik Goethals. Dr. Bergkvist bepaalde zich tot de nauwkeurige uitgave van dit ene handschrift. Zijn doel was niet, vast te stellen waar de vertaler te zoeken is, maar alleen waar het afschrift gelokaliseerd kan worden. Daarbij paste hij de dialektgeografiese methode toe, met behulp van het materiaal, hem door de Deutsche Sprachatlas verschaft, en van 15de-eeuwse schriftelike bronnen uit dezelfde streek. Dit maakt zijn studie zeer belangwekkend, ook voor Neerlandici, omdat de bestudeerde taal onmiddellik grenst aan Twente en de Gelderse achterhoek. Aan zijn resultaat: dat het handschrift inderdaad in de Westelike streek van het Münster-gebied, dus dicht bij de tegenwoordige grens geschreven is, valt niet te twijfelen. Toch moet men voorzichtig zijn bij een dergelijk afschrift, waar de kans op mengtaal zo groot is: al is de taalvorm vrij konsekwent. aangepast aan het taalgebruik van de afschrijver, voor de woordvoorraad zal dit in veel mindere mate gelden. Het gaat dus niet aan, de taal van een dergelijke tekst kortweg voor Middelnederduits te houden. Deze fout begingen Schiller en Lübben, toen ze dit handschrift als bron voor hun Mnd. Wörterbuch gebruiktenGa naar voetnoot2). In elk geval ligt in deze studie van de Saksiese grensdialekten een aansporing om ook de vele handschriften uit Overijselse en Gelderse kloosters volgens dezelfde methode eens grondig te onderzoeken. Ge- | |
[pagina 59]
| |
makkelik is deze taak niet, omdat de verhouding tussen gesproken en geschreven taal, door litteraire invloeden en door de gemengde bevolking van kloosters, frater- en zusterhuizen, zeer ingewikkeld is, en voor de ontwarring kennis van de hedendaagse dialekten alleen niet voldoende zal blijken. Studieboeken voor de hoofdakte. Van het reeds besproken boek Enige belangrijke verschijnselen uit het leven der taal, door P. Gertenbach en H. van Slooten Jr., verscheen een tweede druk. ‘Het hoofdstuk Veranderingen in de Klanken is geheel omgewerkt’, maar het voornaamste verschil met de eerste druk is de toevoeging van twee nieuwe hoofdstukken: Groeptalen en Kindertaal. In het eerste is in hoofdzaak Van Ginneken's Handboek gevolgd; het tweede is geschikt als aansporing tot eigen waarneming. De Literatuurlijst aan het slot is bijgewerkt. De Verschijnselen uit het Leven der Nederlandsche Taal door M.F.J. Wolters (Rotterdam - Nijgh en Van Ditmar - 1925) omvatten zoveel stof, dat een degelike behandeling binnen de gewone studietijd vrijwel onmogelik wordt. Bovendien werkt de behandeling zelf ook een oppervlakkigheid in de hand, die slechts tot schijnkennis voeren kan. Op de eerste bladzijde treffen ons al zonderlinge definities als: ‘onder taal verstaat men de woordenschat etc.’ of ‘beschouwt men een taal als jongere vorm van een oudere, dan noemt men die jongste vorm een dialect van de oudere taal’. Waarom zulke boeken geschreven, wanneer er reeds betere bestaan? De Taalverschijnselen van E. Rijpma en F.G. Schuringa (Groningen - J.B. Wolters - 1925) zijn blijkens de titel en de inhoud voor hetzelfde doel bestemd, al worden ze slechts aangekondigd als ‘Aanteekeningen en oefeningen bij de Nederlandsche spraakkunst.’ De behandeling van de beperkter stof is degeliker dan in het vorige boek; de voorbeelden en oefeningen zijn met praktiese zin gekozen. Dat in deze drie boeken het spellingontwerp Kluyver-Muller, dat de regering ter zijde gelegd heeft, behandeld wordt, lijkt ons overbodig. Of de hoofdaktestudie, in deze nieuwe banen geleid, levenwekkende kennis aan zal brengen, moet de toekomst leren. Wij herhalen onze waarschuwing, nu zich een zekere praktijk gaat vastzetten, om het niet te veel in de breedte te zoeken. Ging man langzamerhand vragen wat in alle handleidingen ter sprake komt, dan was dit gevaar verre van denkbeeldig. C.d.V. |
|