Taal en Tongval. Jaargang 57
(2005)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mirjam Ernestus en R. Harald Baayen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. IntroductieDe Moderne Nederlandse dialecten laten grote variatie zien in hun keuze van het meervoudssuffix voor een zelfstandig naamwoord. De Morfologische Atlas van de Nederlandse Dialecten (afgekort als MAND, De Schutter e.a. 2005) noemt bijvoorbeeld niet minder dan zes mogelijke suffixen voor het woord blad (kaart 29b): e/n/en, s, (e)r, (e)re/n/en, (e)rs, en zero. Niet alle nomina laten even grote interdialectale variatie zien. Het nomen voet (kaart 23b) komt er bekaaid vanaf, met alleen het suffix e/n/en en het zero-affix. Alle dialecten met s, (e)r, (e)re/n/en of (e)rs als meervoudssuffix voor blad, vertonen variatie in het meervoudssuffix tussen blad en voet. Verschillen tussen woorden in interdialectale variatie gaat gepaard met variatie binnenin dialecten. Deze intradialectale variatie kan net zo groot zijn als de interdialectale variatie. In de omgeving van Goor, bijvoorbeeld, gebruikt men het meervoudssuffix s voor trein, er voor tak, n voor oog, ns voor taart, en en voor rib, terwijl het Standaard Nederlands al deze woorden met -en verbuigt. Zowel inter- als intradialectale variatie heeft een historische oorsprong, waarvan de MAND een goed overzicht geeft (pagina's 6-32). Zo hebben woorden met van oorsprong een ‘sterke’ (consonantische) verbuiging meestal e(n) als meervoudssuffix, terwijl woorden met oorspronkelijk een ‘zwakke’ (vocalische) verbuiging vaker geen verschil tussen het enkelvoud en meervoud laten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zien (zero-suffix). Ook sociolinguïstische factoren spelen een rol, zoals onder meer blijkt uit studies naar de Hollandse expansie. Vanaf de veertiende eeuw werd de oostelijke uitspraak [u] in een groot aantal woorden vervangen door westelijk [y], ten gevolge van taalcontact. Met name hoog-frequente woorden, die men vaak in gesprekken -- ook met vreemdelingen -- gebruikt, werden aangetast: [hus] werd [hys], terwijl [mus] [mus] bleef (Kloeke 1927; Van Reenen 1991). Dit gebeurde echter alleen in dialecten waarin men, op politieke of religieuze gronden, waardering had voor de uitspraak van de vreemdelingen (Van Reenen 1997). Grote intra- en interdialectale variatie in verbuiging vraagt om veel lexicale opslag. Onregelmatige meervouden, die binnen een dialect niet zo maar voorspeld kunnen worden op basis van andere eigenschappen van het woord (zoals geslacht, aantal syllaben of positie van klemtoon), moeten lexicaal gerepresenteerd zijn. Daarnaast kent een dialectspreker vaak de vormen van naburige dialecten, hetgeen nog meer opslag impliceert. Variatie is echter niet noodzakelijk voor lexicale opslag. Recent psycholinguïstisch onderzoek suggereert dat sprekers (bijna) alle vormen van hun taal lexicaal gerepresenteerd hebben, niet alleen de onregelmatige maar ook de regelmatige. In lexicale-decisie-experimenten, waarin proefpersonen aangeven of een woord wel of niet bestaat in hun taal, reageren proefpersonen sneller op verbogen regelmatige en onregelmatige vormen naarmate deze vormen een hogere gebruiksfrequentie hebben (bijvoorbeeld Baayen, Dijkstra en Schreuder 1997 voor het Nederlands; Taft 1997 voor het Engels; Bertram e.a. 1999 voor het Fins). Bovendien maken sprekers minder fouten met hoogfrequente dan met laagfrequente vormen (Stemberger en MacWhinney 1988). Deze frequentie-effecten wijzen op een belangrijke rol van gebruiksfrequentie bij lexicale opslag en verwerking. Daarnaast laten ze zien dat ook regelmatig verbogen vormen opgeslagen zijn (hoe zou de frequentie van deze vormen anders een effect kunnen hebben?). De lexicale opslag van grote aantallen vormen, regelmatig en onregelmatig, lijkt een vrijbrief te zijn voor grote inter- en intradialectale variatie. Toch laten talen en dialecten de tendens zien de variatie te beperken. In het hedendaags Nederlands en Engels blijkt dit bijvoorbeeld uit de onregelmatige werkwoorden waaien en to weep, to leap en to creep, die zich in de spreektaal steeds vaker conformeren aan de regelmatige werkwoorden (leidend tot waaide, weeped, leaped, creeped; zie bijvoorbeeld Bybee 2001). Tijdelijk leidt dit wel tot meer variatie (waaide en woei bestaan naast elkaar), maar uiteindelijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt de variatie binnen deze werkwoordparadigma's (intraparadigmatische variatie) waarschijnlijk opgeheven. Op basis van het Fries beargumenteert Tiersma (1982) dat bij een onregelmatig paradigma die vorm wordt regulariseerd die het minst frequent is (zie ook Bijbee 2001). In het algemeen beschermt een hoge gebruiksfrequentie een vorm tegen verandering en daardoor ook tegen paradigmanivellering en -regularisering (bijvoorbeeld Bybee 2001). De grote intra- en interdialectale variatie in de Nederlandse dialecten biedt een uitgelezen mogelijkheid om te onderzoeken of ook andere veronderstelde eigenschappen van het mentale lexicon een effect hebben op taalvariatie en taalverandering. In dit artikel presenteren wij een verkennend onderzoek naar het belang van lexicale inbedding. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De rol van lexicale inbeddingDe aanname dat (bijna) alle woorden van een taal lexicaal gerepresenteerd zijn, heeft belangrijke gevolgen voor onze modellen van het mentale lexicon en de grammatica. Het maakt de veronderstelling overbodig dat enkelvouds- en meervoudsvormen afgeleid worden van één en dezelfde onderliggende vorm en dat het lexicon daarom abstracte vormen bevat. Er is geen reden meer om te veronderstellen dat de onderliggende representatie voor woorden zoals land eindigt op een /d/: Het enkelvoud land is, conform de uitspraak, opgeslagen met een /t/ en het meervoud landen met een /d/. In het model van Bybee (2001) vormen de woorden in het mentale lexicon complexe netwerken, schema's genoemd. Een woord is verbonden met alle woorden waarmee het vorm- of betekenisaspecten deelt. Een woord als kranten is verbonden met het enkelvoud krant, met samenstellingen als krantenjongen, en met andere meervoudsvormen, met name die meervoudsvormen die ook op -en eindigen. Woorden verschillen onderling in hun lexicale inbedding. De inbedding van compleet regelmatige meervouden is hechter dan die van afwijkende meervouden. Terwijl in het geval van krant, het meervoud (kranten) en het enkelvoud (krant) dezelfde stam bevatten, is dit niet het geval voor land. De stemalternantie in het paradigma van land (lan[t] - lan[d]en) zorgt voor een minder hecht netwerk. Wel vormen de stammen die op dezelfde manier alterneren samen ook weer een schema. Het paradigma land-landen zal sterk verbonden zijn met de paradigma's mand-manden, strand-stranden, wand-wanden, etc. Op basis van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dit schema, kan stemalternantie voor nieuwe woorden voorspeld worden. Dit blijkt onder andere uit ons eerder onderzoek (Ernestus en Baayen 2003), waarin we proefpersonen auditief met niet-bestaande stammen confronteerden. Meer proefpersonen classificeerden een pseudowoord als van het type land (in plaats van krant), naarmate er meer bestaande woorden waren die fonologisch gezien op het pseudowoord leken en de +stem/-stem alternantie vertoonden. Dit betekent dat voor bestaande woorden de alternantie beter voorspeld kan worden als meer gelijkende woorden een schema vormen dat de alternantie ondersteunt. Schema's die door veel paradigma's ondersteund worden, hebben een aantrekkingskracht op andere paradigma's, wat kan leiden tot taalvariatie en taalverandering. Een voorbeeld is het hierboven genoemde woei dat waaide lijkt te worden onder invloed van het schema voor regelmatige werkwoorden. Een ander voorbeeld betreft sommige regelmatige verledentijdsvormen, waaronder dubde en lachte, die zich aan een ander schema lijken te conformeren dan die in de spelling verdisconteerd wordt ('t kofschip). De verleden tijd van dubben wordt vaak uitgesproken en geschreven als dubte, in plaats van standaard dubde, onder invloed van het schema waarin werkwoordsstammen eindigend op een bilabiale plosief het verledentijdssuffix - te nemen (stop - stopte, step- stepte, nip - nipte, etc.). De verleden tijd van lachen, daarentegen, wordt soms uitgesproken en gespeld als lachde, in plaats van standaard lachte, onder invloed van het schema zaag - zaagde, klaag- klaagde, wieg - wiegde, zoog - zoogde, etc (Ernestus en Baayen 2004). Vooral laag-frequente woorden en woorden die zelf tot kleine schema's behoren conformeren zich aan grotere schema's. Bybee's model doet een interessante voorspelling over taalvariatie en taalverandering. De kans dat een onregelmatige vorm zich zal aanpassen aan een groter schema is groter naarmate deze vorm meer eigenschappen met de leden van dat schema deelt. Vormen die in meerdere opzichten onregelmatig zijn, wijken in meerdere opzichten af van de leden van andere schema's en zullen zich minder snel aanpassen. Onregelmatige vormen bieden meer weerstand tegen regularisering als ze meer onregelmatige eigenschappen hebben. We voorspellen daarom dat onregelmatige eigenschappen clusteren. Wij hebben deze hypothese getest op basis van de interdialectale variatie opgenomen in de MAND voor de meervoudssuffixen voor nomina. De voorspelling is dat nomina met alternantie in hun stam, klinkeralternantie (dak - daken) of stemalternantie van de finale obstruent (gans - ganzen), meer interdialectale variatie voor het meervoudssuffix laten zien dan woorden zonder alternantie in de stam (boom - bomen en taart - taarten). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. MateriaalDe MAND bevat dialectkaarten voor de meervoudssuffixen van 44 nomina. Al deze nomina vertonen regionale variatie en gezamenlijk vertegenwoordigen zij de belangrijkste opposities in de Oudwestgermaanse stam- en suffixklassen. De dialectkaarten zijn gebaseerd op de data verzameld in het Goeman-Taeldeman-Van Reenen-project (Goeman & Taeldeman 1996). Voor dit project zijn dialect-opnamen gemaakt in meer dan 600 plaatsen in Nederland en Vlaanderen. In dit onderzoek hebben wij ons beperkt tot de monosyllabische nomina eindigend op een consonant, die zowel in het Standaard Nederlands als in de meeste dialecten het meervoudssuffix -e/n/en kunnen nemen. We hebben alleen het woord oog buiten beschouwing gelaten. De stam van dit woord eindigt altijd op een stemloze fricatief in de noordelijke Nederlandse dialecten, maar laat stemalternantie zien in de zuidelijke dialecten en is dus niet eenduidig te classificeren als wel of niet alternerend. Van de 34 geselecteerde nomina laten 22 geen alternantie zien in de stam tussen het enkelvoud en het meervoud. Deze stammen eindigen op een sonorante consonant (bijvoorbeeld steen) of op een stemloze obstruent (bijvoorbeeld taart). De stammen van de 12 andere nomina laten alternantie zien in de stemhebbendheid van de stam-finale obstruent (bijvoorbeeld gans - ganzen) of in kwaliteit van de klinker (bijvoorbeeld dag - dagen). De indeling van de stammen als wel of niet alternerend is gebaseerd op de uitspraak van de woorden in de meeste dialecten. We merken op dat vooral de classificatie van de nomina als woorden met klinkeralternantie door een groot aantal dialecten niet wordt ondersteund, aangezien in veel Oost-Vlaamse dialecten het verschil tussen de korte klinker in het enkelvoud en de lange klinker in het meervoud (bijna) afwezig is (Goeman 2000). De geselecteerde nomina zijn opgenomen in de Appendix. Deze appendix vermeldt ook hun classificatie en de frequenties van hun enkelvoud en meervoud in de CELEX lexicale database, die gebaseerd zijn op een corpus van 42 miljoen woorden (Baayen, Piepenbrock en Gullikers 1995). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. TellingenBij onze tellingen van het aantal suffixen waarmee elk meervoud in de Nederlandse dialecten voorkomt, hebben wij ons beperkt tot de vier zogenaamde hoofdtypen beschreven in de MAND (1) en de stapelvormen (2). Alle andere suffixen hebben we beschouwd als varianten van deze typen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Merk op dat het aantal getelde suffixen voor een nomen onafhankelijk is van de interdialectale variatie in de stam. De meervoudsvormen van nomina met klinkeralternantie bevatten in sommige dialecten een lange en in andere dialecten een halflange klinker. Hoewel de verschillende suffixen kunnen voorkomen in combinatie met beide klinkerlengtes (lang en halflang), hebben we elk suffix maar één keer geteld. Verder hebben we onze tellingen van de suffixen alleen gebaseerd op dialecten waarin, volgens de legenda's van de kaarten, het enkelvoud eindigt op een consonant en de alternantie in de stam zich beperkt tot de stemhebbendheid van de finale consonant of de lengte van de klinker. Wij hebben onder meer die dialecten buiten beschouwing gelaten waarin het enkelvoud op een sjwa eindigt of de klinker in het meervoud gepalataliseerd is. Voor de meeste nomina heeft deze beslissing echter geen effect gehad op het totale aantal getelde suffixen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. ResultatenDe alternerende stammen komen in het Nederlandse taalgebied met gemiddeld 4,2 verschillende meervoudssuffixen voor en de stammen zonder alternantie met gemiddeld 3,4 suffixen. Dit verschil is statistisch significant volgens een éénzijdige Wilcoxontest (W = 184, p = 0.04) en ondersteunt dus onze hypothese over de rol van lexicale inbedding in taalvariatie en taalverandering. Onze analyses laten geen effecten zien van de gebruiksfrequenties van de enkelvouds- en meervoudsvormen. Ook de ratio van deze frequenties heeft geen voorspellende waarde voor de mate van interdialectale variatie. Dit is onverwacht omdat onregelmatige vormen met een hogere frequentie beter tegen paradigmatische nivellering bestand zijn (bijvoorbeeld Bybee 2001). Mogelijk is onze dataset te klein om de effecten van gebruiksfrequentie aan te tonen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. ConclusiesDe dialectkaarten in het eerste deel van de MAND suggereren dat het meervoudssuffix meer interdialectale variatie vertoont voor nomina met alternerende stammen dan voor nomina zonder alternantie in de stam. Deze observatie ondersteunt het idee dat vormen die in meerdere opzichten onregelmatig zijn minder dwang vanuit het systeem ondervinden om regelmatig te worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onze data set bestond uit 34 woorden, waarvan slechts 12 met een alternerende stam. De telling van de suffixen was conservatief aangezien we veel suffixen als varianten van elkaar hebben beschouwd. Als gevolg hiervan was de interdialectale variatie tussen de woorden klein. Het minimale aantal suffixen was 2 (woorden met slechts één suffix zijn niet in de MAND opgenomen). Het maximale aantal suffixen was theoretisch gezien 11, maar de nomina in onze data kwamen slechts met maximaal 6 verschillende suffixen voor. Gegeven de kleine dataset en de kleine variatie in het aantal suffixen is het verwonderlijk dat we toch een verschil tussen de stammen met en zonder alternantie gevonden hebben. Het verschil is echter klein (gemiddeld 4,2 versus 3,4 suffixen) en uitgebreidere vervolgstudies zijn daarom noodzakelijk om vast te stellen of onze observatie ook geldt voor grotere datasets en als de suffixen op een andere manier geteld worden. Het onderzoek kan gemakkelijk uitgebreid worden naar alle meervoudsvormen die in het Goeman-Taeldeman-Van Reenen project zijn opgenomen. Daarnaast moet het onderzoek verfijnd worden door alleen die nomina te bestuderen die in alle dialecten óf wel óf geen stamalternantie laten zien of door afwijkende dialecten (bijvoorbeeld Oost-Vlaanderen) volledig buiten beschouwing te laten. Ten slotte, hoewel interdialectale variatie gecorreleerd is met intradialectale variatie is het wenselijk om onze hypothese over de rol van lexicale inbedding ook direct binnenin dialecten te toetsen. De veranderende inzichten in het mentale lexicon en de grammatica leiden tot nieuwe hypotheses over taalvariatie en taalverandering. Deze studie is een eerste aanzet om te onderzoeken of deze hypothesen patronen in de Moderne Nederlandse dialecten kunnen verklaren. De kaarten in de MAND ondersteunen het idee dat een grotere lexicale inbedding van de stam in het meervoud gepaard gaat met minder interdialectale variatie in het meervoudssuffix. Stamalternantie, daarentegen, onderhoudt suffixvariatie.Ga naar voetnoot* | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AppendixDe nomina in onze dataset, hun aantal meervoudssuffixen, hun type, en de gebruiksfrequenties van het enkelvoud en het meervoud.
|
|