Taal en Tongval. Jaargang 53
(2001)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jan Goossens
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De bokkesprongDe Nederlandse woorden doren, horen en koren hebben twee vormen. In Van Dale worden de eerste twee daarvan onder de spellingen doorn en hoorn - ik noem die gemakshalve eenlettergrepig - behandeld en wordt onder de spellingen doren en horen naar doorn en hoorn verwezen. Bij koren was het tot de laatste druk omgekeerd; bovendien stond in de tiende (1976) en elfde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
druk (1984) achter het lemma koorn de mededeling: ‘het is geen erkende vorm. In de twaalfde (1992) is die vorm als verouderd gekarakteriseerd en in de dertiende (1999) is hij geheel verdwenen. De meervoudsvorming van deze drie substantieven is vrij ingewikkeld. Bij doorn en hoorn geeft Van Dale twee mogelijkheden, op -en en op -s, bij doren en horen slechts één, die op -s. Maar daarmee is zeker niet alles gezegd, want in een spreekwoord als geen rozen zonder doornen lijkt mij alleen maar het -en-meervoud van de eenlettergrepige vorm en in een zegswijze als de koe bij de horens pakken alleen maar het -s-meervoud van de tweelettergrepige vorm mogelijk. Bij koren in de betekenis ‘graankorrel’ kent het woordenboek slechts het -s-meervoud; als collectieve benaming heeft koren geen meervoud. Onze drie woorden zijn in het Engels en Duits eenlettergrepig: thorn en Dorn, horn en Horn, corn en Korn. Dat geldt eveneens voor hun historische vormen, die ook duidelijk kort vocalisme vertonen. Wat is er met deze drie woorden aan de hand? Kennelijk heeft de finale medeklinkercombinatie -rn, een cluster van twee sonoranten, articulatorische moeilijkheden opgeleverd, zodat er zich een parasitaire doffe klinker tussen ontwikkelde, dus tweelettergrepigheid ontstond en deze woorden een fonologische opbouw gingen vertonen die aan die van keuken, leugen of molen herinnert, vandaar dat ze ook een -s-meervoud kregen. Vergelijken we daarmee nu eens woorden als kern en gern ‘gaarne’. Daar treffen we dezelfde finale medeklinkercombinatie in aan, maar hier is er geen spoor van een ontwikkeling van een tweelettergrepige variant. Dat dit bij doren, horen en koren wel het geval is, maakt duidelijk dat dit niet alleen aan de cluster -rn kan liggen: ook de voorafgaande klinker moet daar een rol bij gespeeld hebben. Dat bij gern een oude verdeling van de r en de n over twee lettergrepen (mnl. gerne) als rem gefungeerd zou hebben, lijkt weinig waarschijnlijk, aangezien kern evenals doren, horen en koren ook vroeger eenlettergrepig was. Van dit verschil tref ik nu in mijn moedertaal, het dialect van Genk Q 3, een mooie parallel aan, die zich echter anders manifesteert. Doren, horen en koren luiden in mijn dialect [du.ərə], [hu.əroə] en [ku.oərə]. Er heeft zich dus zoals in de Nederlandse tweelettergrepige vormen tussen de r en de n een parasitaire sjwa ontwikkeld. Achteraf is de finale -n afgevallen, behalve in verbindingen als [hət ku.ərən ɛs rəip] ‘het koren is rijp’. In woorden als kern en gern is de ontwikkeling anders geweest. Hier vormde, zoals in het Nederlands, de cluster rn een vastere eenheid, maar achteraf is wel de r gesyncopeerd, zodat die woorden in mijn dialect [kɛ:n] en [γɛ:n] luiden. Deze positie, volgend op een palatale klinker en tegelijk voorafgaand aan een n, is de enige waarin in mijn dialect r-syncope optreedt. Dat is in vergelijking met de onmiddellijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten zuiden aangrenzende dialecten, waar de r voor iedere dentaal uitvalt en het daarbij geen rol speelt welke klinker eraan voorafgaat, een uiterst strenge voorwaarde. Ze was bij mijn weten tot nog toe niet beschreven. Wel hebben De Schutter en Taeldeman gezien dat de wegval van een r voor n (evenals overigens voor l) in het geheel van de ontwikkeling voor dentalen op zichzelf dient te worden bekeken. Zij hebben dan ook in hun studie van 1994 juist van de woorden kern en doornen kaarten opgenomen en besproken. De Genkse regel van de r-syncope heeft interessante consequenties voor de morfologie. Mijn dialect kent in de meervouds- en diminutiefvorming van substantieven het verschijnsel umlaut. Het is bovendien een ontrondend dialect. Welnu, volkomen in overeenstemming met de geformuleerde regel luidt het meervoud van [du.ərə] er niet *[di.ərə], maar [di.ən], van [hu.əroə] niet *[hi.oərə], maar [hi.ən], en de verkleinvormen van onze drie substantieven zijn [di.ənkə], [hi.oənkə] en [ki.ənkə]. En theoretiserend fonoloog kan daar interessante beschouwingen aan vastknopen, maar daar is het mij hier niet om te doen, wel om de verspreiding van de r-syncope voor n en een paar daarmee verbonden problemen op het lexicale vlak. Kaart 1: Kern: RND, zin 36. Gaarne: RND, zinnen 31 en 66. Doornen: RND, zin 78. Koren: voor Belgisch Limburg eigen mondeling ingezamelde gegevens uit de jaren 1950, voor de aangrenzende gebieden ZND, lijst 1 en lijst 4, vraag 40.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blijkens de kaart van De Schutter en Taeldeman (zie kaart 1) heeft in kern verreweg het grootste deel van het Belgische Brabants samen met de zuidwestelijke helft van het Limburgs het type kVn, tussen Antwerpen en Mechelen gesuffigeerd kVning. Dit gebied met uitgevallen r maar bewaarde n wordt grotendeels omringd door vormen met bewaarde r maar verdwenen n. Helaas wordt het in het noorden begrensd door een ander woord, het heteroniem pit. De stippellijn die daar op onze kaart verschijnt, is dus geen klankgrens, maar een woordgrens. In andere grenszones komen ook wel heteroniemen voor, zoals steen en boontje, maar zij verhinderen, tenminste wanneer we het niet al te nauw nemen, het trekken van een klankgrens niet. Er is een opvallende afwijking op kleine schaal in het uiterste zuidoosten van het kVn-gebied: Eupen Q 284 heeft volgens Welter 1929: 24 [kɛ:rə] en het nabije Membach Q 282 volgens Welter 1933: 57 [keəroə]. Vergelijken we daarmee de ontwikkeling van de cluster -rn(-) in gern. We hebben nu een veel kleiner gVn-gebied, waarvan de westgrens ongeveer samenvalt met de Getelijn. Ten noorden van de Demer buigt ze af naar het oosten, draait dan om Genk heen naar het zuiden en loopt vlak onder Maastricht door naar een punt ten westen van Vaals. Voor het Belgische Land van Overmaas vullen de gegevens van de RND en Welter 1929: 24 en 1933: 5 elkaar aan; de r-vorm, die in ieder geval in Eupen vast ist, lijkt hier op de n-vorm veld te winnen, maar in de Voerdorpen en Aubel Q 249 is de -n vast (g(j)an of- in Moelingen Q 199 - gjen). Bij dit woord verstoort geen heteronymie de afbakening van het gVn-gebied. De Schutter en Taeldeman hebben ook de wegval van r voor n in doornen gekarteerd. Ook hier kunnen we in Limburg van een palataal vocalisme uitgaan, want dit meervoud wordt, zoals hierboven al geconstateerd, met umlaut (en zonder uitgang) gevormd. De grens van het type dVn valt er in de Belgische provincie grotendeels samen met die van gVn voor gern, in Nederlands Limburg is het gebied van dVn iets groter dan dat van gVn. Langs de westkant, in het oosten van Vlaams-Brabant, is het merkelijk groter: het omvat er het hele Brabantse mich-kwartier. Er zijn hier in het westen complicaties, die met de morfologie van dit meervoud samenhangen, waarvoor ik naar mijn bespreking van 1987 verwijs. Het meervoud heeft hier een uitgang -ə, het vocalisme is er palataal, maar of het om een umlaut of een jongere ontwikkeling gaat is onduidelijk. Dat impliceert wel dat we het type döörne(n) in het Zuidoostbrabants niet als een ondubbelzinnig voorbeeld van een ontwikkeling van de cluster rn na palataal vocalisme kunnen beschouwen. Tenslotte moeten we weer eens constateren dat Eupen in het zuidoosten met zijn enkelvoudsvorm [doərə] een speciale positie inneemt (Welter 1929: 24). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bespreken we tenslotte een geval met volstrekt zeker velaar vocalisme: koren. Het gebied met het type kVn is hier duidelijk het kleinst: het is Zuidlimburgs, en wel met een nog beperkter verspreiding dan die van gVn voor gern. De grens is in het westen de Getelijn, maar ze buigt al snel onder Hasselt en Genk door naar het oosten en draait dan onder Maastricht met een paar kronkels door tot in de buurt van Vaals. Weer eens is op de speciale positie van Eupen te wijzen, dat [koərə(n)] heeft.Ga naar voetnoot1 Samenvattend kunnen we zeggen dat in de postvocalische cluster rn de r-uitval de ruimste verspreiding heeft na palatale vocaal en dat die ruimere verspreiding dan in het westen, in het Brabants, is aan te treffen. Daarbij zijn echter bij de afzonderlijke woorden met dat vocalisme grote verschillen te constateren. In Belgisch Limburg vertonen hun grenzen een neiging tot samenval. Bij velaar vocalisme heeft de Vn-combinatie een geringere verspreiding, maar er is een gemeenschappelijke Haspengouwse kern zowel bij velaar als bij palataal vocalisme. In het zuiden van Nederlands Limburg leveren de grenzen bij de afzonderlijke woorden een vibreerzone op, waarbij Maastricht als voorbode van de overname van het type Vr blijkt te fungeren. Daarentegen lijkt Eupen in het Belgische Land van Overmaas een eigen ontwikkeling te hebben meegemaakt, waardoor het zich met zijn Vr van de landelijke omgeving, die meestal Vn heeft, onderscheidt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De woerdWat heeft de mannelijke eend met dat alles te maken? In 1935 publiceerde Kloeke een artikel waarbij hij een kaart met de Nederlandse benamingen van de woerd liet afdrukken, getekend door zijn leerlinge J. Chr. Kroes.Ga naar voetnoot2 Een van de heteroniemen op die kaart, dat in het tweede stuk van zijn fonologische opbouw nogal wat verschillen vertoont, heeft in het eerste stuk een combinatie wVn. We vinden het in het zuidoosten van het taalgebied, maar het reikt in het noorden wel tot aan de Zuiderzee. De kaart van Kroes vertoont wat ons woord betreft een aantal kleine lacunes, die ik met behulp van de latere kaart van Heeroma 1957 (kaart 8), die van Van Veen 1964: 90 en mijn eigen FSA-kaart (te verschijnen in de derde aflevering) heb kunnen opvullen. Dat geldt in de eerste plaats voor de buitengrenzen van het gebied, dat nu op onze kaart 2 volledig is afgegrensd, ook wat zijn uitlopers in Duitsland betreft. Het geldt in de tweede plaats voor sommige binnengrenzen, in die stukken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die op de kleurvlakkenkaart van Kroes wit waren gebleven. Een storende factor op haar kaart was dat het oosten van de provincie Antwerpen en het noordwesten van Belgisch Limburg niet met gegevens van het type wVn gevuld konden worden, omdat er het weinig specifieke woord haan voor in de plaats is gekomen. Ik ben erin geslaagd dat haan-gat wat te verkleinen, maar kon het niet wegcijferen. Voor de rest heb ik op kaart 2 de grenzen van de deelgebiedjes van het wVn-complex en ook de spelling van de woordvormen daarin van haar overgenomen, maar ze in Belgisch Limburg aan de hand van eigen gegevens wat bijgewerkt. Er is één speciaal geval: Kroes heeft het zuidoosten van Belgisch Limburg op haar kaart wit gelaten, hoewel zij blijkens daar aangebrachte tekentjes over voldoende materiaal beschikte om het in te kleuren. Kennelijk heeft ze geen raad geweten met de woordvormen
Kaart 2: De kaart van Kroes 1935; ZND, lijst 1, lijst 3, vraag 3 en lijst 14, vraag 18; voor Belgisch Limburg ook eigen mondeling ingezamelde gegevens uit de jaren 1950.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit dat gebied. Hier is het voorlopig voldoende te constateren dat ze voor het grootste deel samenhangen met die van de noordelijk aangrenzende streek, waar ze de vorm wenderik heeft ingevuld, voor een kleiner deel met het aangrenzende westelijke wendel- (en wender-)gebied.Ga naar voetnoot3 Door de gehanteerde vlakkenkaart-techniek heeft Kroes ongetwijfeld de taalgeografische werkelijkheid een stuk vereenvoudigd. Dat geldt wellicht in nog sterkere mate voor de spelling van de woordvormen in de deelgebieden. Er is meer diversiteit in het vocalisme en ook in het intervocalische consonantisme, waarvoor Kroes altijd een combinatie van n + een andere consonant gebruikt, maar dat ook als -n- alleen en als -ŋ- kan zijn gerealiseerd. Toch zijn deze eenvoudige procédé's waarschijnlijk beter geschikt dan een zeer gediversifieerde puntsymbolenkaart-techniek om het probleem waar het om gaat te behandelen, vandaar dat ik ze heb overgenomen. De -d- in de intervocalische cluster -nd- kan in principe oorspronkelijk zijn, maar ook het resultaat van een -d-insertie, zoals b.v. in donder of kelder. Omgekeerd is het denkbaar dat het ontbreken van de -d- in andere realisaties zoals in mijn Genkse [wɛ:nərɪk] oorspronkelijk is, maar ook dat het het resultaat van een assimilatie van de intervocalische cluster -nd- is, zoals in [vɛnə] ‘vinden’ of [zɔnər] ‘zonder’ in mijn dialect. In het Noordlimburgse wenjer, wienjer treffen we mouillering en in het Zuidwestbrabantse wenger velarisering van de consonantengroep -nd- aan. Overigens blijkt dat in de omgeving van Leuven in dit laatste gebied de realisatie eveneens vaak wenjer is. Opvallend is de vorm wiel(d)er in Venlo en verder noordelijk in de Nederlands-Duitse grensstreek tot en met Kleef. Hij berust op een contaminatie met de lokroep voor eenden wiele, wiele, wiele in deze streek (v.d. Voort 1973: 329; Schols-Linssen 1991: 540). In drie deelgebieden eindigt het woord niet op -er, maar op -el (de grenzen hiertussen zijn overigens minder scherp dan uit de kaart blijkt): in de provincie Antwerpen, in het Getelands bij Tienen en Sint-Truiden en in de Duitse Selfkant. In een klein gebiedje ten zuiden van dit laatste vinden we een verlengde vorm met nieuw -er-suffix wendelen In het type wendel schuilt wel niet historisch een ander suffix dan in wender; eerder zullen we met een r/l-wisseling te maken hebben, die in tweesyllabige woorden op ə + likwied wel vaker voorkomt (Zuidlimburgs hamel voor hamer, ouder en ruimer verspreid donkel naast donker). Er zijn twee verlengde vormen: het al genoemde wendeler en het Zuidlimburgse wenderik. Dit laatste lijkt op het Duitse Enterich, waarin de etymologische woordenboeken een historische samenstelling zien: wegens ohd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anutrehho en mnd. antdrake zou het samengesteld zijn uit eend plus draak, wat op zichzelf al ‘mannelijke eend’ betekent en als zodanig nog voortleeft in Nederduitse dialecten ten oosten van de Weser (DWA 7, kaart 5) en ook in het Engels (drake). Zopas heeft echter Maak 2001: 74 betoogd dat Enterich ‘steht mit zusätzlichem, zweitem Suffix neben Enter wie Fähnrich neben Fähner.’Ga naar voetnoot4 Parallelle formaties als ganzerik en duiverik voor ‘mannelijke gans’ en ‘mannelijke duif’ lijken die opvatting te ondersteunen, hoewel Kluge-Seebold Gänserich voor een jongere formatie juist naar het model van Enterich houden. Op grond van het kaartbeeld mogen we in ieder geval stellen dat het Zuidlimburgse woord dat op de kaart als wenderik is weergegeven, door nieuwe suffigering uit wender is ontstaan.Ga naar voetnoot5 In verband met de etymologie van wender refereert het WNT 25, 1299 een hypothese van Pauwels 1958: 174, 181 en een van Heeroma 1957: 68. Pauwels had de Aarschotse vorm wenger voor een mogelijke afleiding van waard ‘woerd’ gehouden. De ontwikkeling zou dan zijn geweest: ‘wardel > (a/e-wisseling voor r + cons.) werdel > (assimilatie) *werder > (dissimilatie) wender (> dial. wenger).’ De gepostuleerde assimilatie en dissimilatie lijken daarin weinig plausibel.Ga naar voetnoot6 Minder geloof lijkt het WNT te hechten aan de mening van Heeroma. Deze ‘gaat uit van een basisvorm winder, waarbij ‘de qualiteit van de vocaal kan variëren van e tot ie’, dit evenwel zonder etym. motiveering (vgl. nog a.w. 71, waar vragenderwijs een mogelijk verband met winnen wordt geopperd).’ Heeroma's vraag luidde: ‘Mag men er een nomen agentis bij het werkwoord winnen in zien?’ De redacteur van het artikel wender in het WNT heeft niet gezien dat Heeroma's veronderstelling kort daarna is uitgewerkt door Foerste 1958: 57. Die wil winder ‘mit ahd. winnan ‘liebestoll, unzüchtig sein’, österreichisch winnig sein ‘geil sein’ und mnl. winnen ‘zeugen (von Menschen und Tieren)’, winner ‘genitor’ verbinden. Das Benennungsmotiv wäre also wiederum die beim Stockerpel (von dem ja der domestizierte abstammt) ‘so sehr ausgesprochene Neigung, zur eigentlichen Fortpflanzungszeit fremde Weibchen zu vergewaltigen’... oder sein starker Geschlechtstrieb überhaupt.’ Deze etymologie is ten aanzien | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de noordelijke vormen op de kaart plausibel.Ga naar voetnoot7 De gesloten vocaal van de lokroep kan daarbij sluiting van de klinker in de soortnaam bevorderd of opening daarvan tegengewerkt hebben. Maar in de zuidelijke deelgebieden geeft Kroes het hoofdtonige vocalisme met een e aan, wat gezien de dubbele medeklinker die erop volgt, een korte klinker zou moeten zijn. Een controle van het zuidelijke materiaal waar zij mee heeft gewerkt, aangevuld met mijn eigen Belgisch-Limburgse gegevens, maakte duidelijk dat dit voor het Belgische Brabants in de regel wel klopt, maar dat in het wenderik- en in het Getelandse wendel-gebied het vocalisme bijna steeds lang of diftongisch is. Ook aan de oostrand van het Antwerpse wendel-gebied komen enkele lange noteringen voor. Wat voor een historisch vocalisme representeren deze lange en diftongische realiseringen? We kunnen daarvoor een onderscheid maken tussen het zuidelijke Belgisch-Limburgse gebied binnen de stippellijn die o.a. Hasselt en Tongeren omvat en het gebied daarbuiten. In dit laatste blijkt het vocalisme overeen te stemmen met dat van de gerekte wg. e in open lettergreep (FAND II-III, kaarten 21 week [subst.], 22 scheel, 23 eten, 24 peer) of voor r + dentaal (FAND I, kaart 59 paard). In het eerste vinden we echter stijgende of zwevende diftongen, die niet bij de representanten van wg. e in open lettergreep, maar wel voor r + stemhebbende dentaal (dus ook n en l) voorkomen. Enkele voorbeelden: Zonhoven Q 1 [wiænorik], Guigoven Q 79 [wjɔndərɪk], Gutshoven P 195 [wjo:dəl], Herk-de-Stad P 50 [wjɑndər]. Er kan dus voor beide gebieden een protovorm *wern(d)er(ik) gepostuleerd worden. Zo heeft het ook Stevens 1986: 676 begrepen, wiens etymologie van Tongers wièndërik door de WNT-redacteur niet is opgemerkt. Ze luidt als volgt: ‘verholen samenstelling: weer = man (als in weerwolf) + eend + aar (mann. vogel) of drake = mannetjeseend (??!).’ De sceptische toevoeging van twee vraagtekens en een uitroepteken kunnen we op het laatste deel van deze verklaring laten slaan, dat blijkbaar door de traditionele etymologie van hd. Enterich is beïnvloed. Ook aar ‘mann. vogel’ hebben we niet nodig, wel het -er-suffix waarmee mannelijke persoons- en ook diernamen worden gevormd. Zoals bekend is germ. *wera- ‘man’ in het ohd., os., oe. als wër, in het ono. als vërr en in het got. als waír overgeleverd.Ga naar voetnoot8 Als de besproken etymologie ook in Brabants wender en wendel steekt, moet in deze vormen vocaalverkorting plaatsgevonden hebben, een verschijnsel dat voor -er en -el niet ongewoon is (Weijnen 1991: 96-97). In de variant | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van kern zonder r en met bewaarde n, die behalve in de gesuffigeerde vorm op -ing aan zijn westrand in de provincie Antwerpen geen tweede lettergreep heeft, treedt slechts systematisch verkorting op in de Antwerpse Noorderkempen. Het grootste deel van de provincie heeft een stijgende tweeklank [jɛ], [jɛ:]. Verder zuidelijk vinden we meestal een lange klinker [ɛ:], die een naslag kan vertonen: [ɛ.ə]. Korte [ɛ], [æ] gaat hier in de regel gepaard met de diminutiefvorm. Het zuidelijk Belgisch-Limburgse gebied dat in wenderik en wendel een stijgende diftong heeft, vertoont ook in kern een stijgende diftong. Als tweede element daarvan domineert nu echter een a-achtige vocaal: [jɑ], [jɑ:]. Het zuiden van Nederlands Limburg en Belgisch Overmaas hebben in de regel een halfopen e met een naslag: [ɛ.ə]. Bij gern vallen de grenzen van de stijgende diftong (meestal [jɑ], [jɑ:]) in het zuiden van Belgisch Limburg samen met die van zijn tegenhanger in wenderik en wendel; een gebiedje rond Tongeren heeft hem echter verkort: [̂ɑn]. Deze verkorting komt naast diftongen ([ɛ.ə], [iɛ], [jɑ]) ook voor in het zuiden van Nederlands Limburg en de Voerstreek. Alles samengenomen kunnen we stellen dat de zuidelijke vormen die op de kaart met een e verschijnen, in hun geheel op *wernder kunnen teruggaan; zekerheid hebben we echter voor het Brabantse wendel en wenger niet verkregen. Toch lijkt mij deze oplossing te verkiezen boven een identificatie met winner, die voor de meer noordelijke vormen de voorkeur verdient. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Het strontjeEen acuut optredende ontsteking van een talgkliertje van het ooglid heeft in het Nederlands twee namen: strontje en gerstekorrel. De tweede is een (min of meer geleerde) vertaling van het Latijnse hordeolum, de eerste dankt zijn ontstaan aan uitspraken (‘volksgeloof’ is wat veel gezegd) over de manier waarop men zo'n zweertje oploopt. Jean Haust heeft in 1928 een mooie verzameling van zulke uitspraken in Waalse dialecten gepubliceerd.Ga naar voetnoot9 Ze komen erop neer dat de lijder aan dat ongemak zijn kleine of grote behoefte heeft gedaan op een plaats waar dat niet past, b.v. op een weg, tegen de muur van de kerk, in de tuin van de pastoor. Haust ziet daarin ‘le souvenir d'une tradition vénérable. Sous les altérations diverses du dicton gaulois, le folkloriste reconnaîtra sans doute le débris d'une prescription religieuse qui, aux temps anciens, défendait de souiller les chemins, les murs des habitations et des cimetières, l'eau des sources ou même la lumière du soleil’ (Haust | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1928: 300). Hij wijst erop dat in sommige Duitse dialecten het zweertje namen krijgt als wegendrieter (Elberfeld) en wéschösser (Luxemburg). Zulke volkse gezegden en zulke benamingen zijn blijkens het materiaal van de z.g. ‘gemeenschappelijke vragenlijst’ (1935) ook ruim verspreid in het Nederlandse taalgebied. Heestermans heeft er zopas (2001) een stukje aan gewijd. Een van die benamingen is dus strontje. Een andere benaming is verspreid in het Belgische Brabants en in het Limburgs, maar ze is wel in de verdrukking gekomen door het succes van woorden als wegeschijter, wegescheet, padzeiker. Ze vertoont de intussen vertrouwde historische combinatie e + r + n. In het WNT moet men ze onder drie verschillende lemmata zoeken: war (II), weer (IV) en weern. Door deze opsplitsing, door een gedeeltelijke identificatie met andere woorden en door een overbodige aanname van een ablaut lopen hier wat dingen door elkaar. De juiste informatie staat in het Deutsches Wörterbuch van Grimm (deel XIV, I, 2, 442) onder 2werre: ‘gerstenkorn, geschwulst am augenlid. Das wort ist mundartlich im westmd. und obd. Gebiet verbreitet; aus altdt. Zeit finden sich einige glossenbelege... werre, wern ist zurückzuführen auf die idg. wurzel ṷer- ‘erhöhte stelle’, von der auch warze...abgeleitet ist. Mit n-suffix stehen neben ahd. uuerna schwed. (mundartl.) verna, dän. verne, engl. (mundartl.)
Kaart 3: ZND, lijst B, vraag 15, lijst 16, vraag 27 en lijst 18 (= Gemeenschappelijke vragenlijst), vraag 4 van Grootaers.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
warnel...’ En dus ook de zuidoostelijke Nederlandse dialectvormen die we nu gaan bekijken (kaart 3)Ga naar voetnoot10. We kunnen ze volgens het al bekende procédé opsplitsen in vormen met bewaarde r en weggevallen n (wVr: ronde en vierkante symbolen) en vormen met bewaarde n en weggevallen r (wVn: verticale symbolen): zie het schema en kaart 3. De eerste mogelijkheid vinden we rondom de stad Antwerpen, maar ook langs de westelijke kant in het Zuidbrabants tot Leuven toe en verder in het Oostlimburgs, de tweede in het gebied daartussen, dat dus een sterke overeenkomst vertoont met de verspreiding van kVn voor kern (het is wel in oostelijk Limburg kleiner). Het type wVr vinden we als zodanig in Nederlands Limburg en in Eupen; het vertoont in het zuiden van Nederlands | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Limburg kort a-, in de buurt van Weert L 289 kort e-vocalisme. Eupen heeft [weərə]. Met -el-suffix kan dit type een nieuwe combinatie r + dentaal opleveren: wVr(e)l, waarin de r gesyncopeerd kan worden. De vorm wal, wel treffen we aan in het uiterste zuidoosten.Ga naar voetnoot11 Met bewaarde r komt het type ook in het Brabantse zuidwesten voor, maar hier vinden we andere anlautende consonanten: werel ist tot [mɛ:rəl] geworden in Leuven P 88 en Heverlee P 89 (volksetymologische aanleuning bij de vogelnaam) en tot pi:rəl in Tervuren P 127. Het type wVr heeft niet alleen aanleiding gegeven tot afleiding, maar ook tot samenstelling: in en rondom Antwerpen vinden we weeroog. Deze vorm is de westelijke voortzetting van de variant met uitgevallen r en bewaarde n, weenoog, die een aanzienlijk deel van de provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant inneemt. Verder oostelijk verschijnt het simplex, in de vorm wèè(ë)n, wieën of (in het Zuidlimburgse gebied met stijgende diftong) wja(a)n, maar er verschijnen ook afleidingen. Deze laatste zijn bijzonder interessant, omdat zij in dezelfde streken dezelfde suffixen bevatten als de boven besproken benamingen van de mannelijke eend: -el, -er, -erik. Dat betekent dus, dat bij identiek hoofdtonig vocalisme de namen van de woerd en het strontje hier homoniem zijn. Dat is in het grootste deel van Limburgs Haspengouw en het aangrenzende Brabantse Westgetelands inderdaad het geval, met in het oosten de stijgende diftong en in het westen ee-achtig vocalisme met naslag. De grens tussen homonymie en polysemie is niet scherp, zodat beide woorden er met elkaar geïdentificeerd kunnen worden. Een voorbeeld daarvan levert de informant van Wellen Q 78, een van de plaatsen waar voor het strontje zowel het simplex als de -erik-afleiding werd opgegeven. Hij neemt betekenisverschil aan tussen een wjonderik ‘zweertje op het bovenste ooglid’, met de toevoeging ‘fr. canard’, en jeën ‘zweertje op het onderste ooglid’, met de toevoeging ‘fr. cane’. Een geleerde identificatie van beide woorden vinden we bij Stevens 1986: 676, die onder wiènd(ë)rik ‘strontje’ schrijft: ‘Et. vermoed, hetzelfde woord als wièndër, wiènd(ë)rik (woerd) (z. ald.).’ Nu zijn er wel meer vogelnamen die tevens de betekenis ‘strontje’ kunnen hebben: naast het Leuvense [mɛ:rəl] ‘merel’ is er het veel ruimer verspreide Franse (compère-) loriot ‘wielewaal’, dat een opvallende parallel heeft in het Catalaanse mussol. Zoals gezegd gaat het bij merel om een secundair tot stand | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gekomen homonymie. Dat heeft men vroeger van loriot ook gedacht: in de betekenis ‘strontje’ zou het op lat. hordeolus ‘gerstekorrel’ en in de betekenis ‘wielewaal’ op aureolus ‘goudkleurig’ teruggaan. De toevoeging van compère in de ene betekenis zou dan die in de andere betekenis met zich mee hebben gesleept. Maar volgens de huidige stand van de discussie, samengevat in de ALW 15: 265, gaat loriot in beide betekenissen terug op aureolus. Daarnaast is er de Catalaanse parallel, die tot het zoeken van een tertium comparationis aanzet. Remacle 1979: 116 zoekt die in navolging van een studie van Sainéan 1935, die in de discussie tot dan toe uit het oog was verloren, in de kleur (‘L'image intermédiaire est “jaune”, couleur commune à l'oiseau et à la tumeur’) en in het daarmee verbonden volksgeloof. Zo zou de wielewaal door zijn blik alleen al geelzucht kunnen genezen.Ga naar voetnoot12 En ‘D'après Aristote... ‘les Grecs ont nommé le loriot icterus, à cause de sa couleur jaulne, et - si un homme ictérique, ayant la jaulnisse, le regarde, l'oyseau meurt et l'homme en guérit”.’ Nu is kijken en een strontje hebben nog niet hetzelfde, maar ze zitten wel in elkaars buurt, en het element kleur is bij dat alles niet te ontkennen. Om tot onze weendels en weenderiken terug te keren, een mannelijke eend kan wel mooie kleuren hebben, maar een goudgele woerd heb ik nog nooit gezien. De homoniemenclash die Franse etymologen lange tijd bij een naam van het strontje met de naam van een vogel hebben aangenomen,Ga naar voetnoot13 vond dus niet plaats in het Franse taalgebied, maar wel bij de naam voor dat ongemak met de naam voor een andere vogel in het Nederlandse taalgebied. Er is wel parallellisme in de uitbreiding van de telkens voorhanden gemeenschappelijke naam, maar dan met verschillende middelen: in compère-loriot door een voorvoeging die tot een samenstelling aanleiding gaf, in weenderik en weendel door een suffigering die afleidingen opleverde. Van het ogenblik af dat er een gemeenschappelijke woordvorm voor twee onderscheiden lexicale inhouden voorhanden is, kan de formele ontwikkeling ook parallel verlopen. Als afronding kan aan dit alles nog worden toegevoegd dat ween, weenoog en weeroog in de Brabantse dialecten in de regel met een halfopen lange èè gerealiseerd worden. Dat vormt een opvallend contrast met de korte e in wendel en wenger voor ‘woerd’, waarin zoals gezegd verkorting kan worden aangenomen, maar ook met de stijgende diftongen in keen ‘kern’. Het laat zien dat in de ontwikkeling van de e voor de historische combinatie rn nogal wat idiosyncrasie zit. Een streng vasthouden aan een gepostuleerde parallelle | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontwikkeling van het vocalisme bij afzonderlijke woorden in deze speciale omgeving zou als onvruchtbare ‘Prinzipienreiterei’ bestempeld dienen te worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. BesluitDe Fonologische Atlas van de Nederlandse Dialecten (FAND) verschaft in principe het becommentarieerde geografisch geordende materiaal voor een systematische vergelijkende klankleer van die dialecten. Dat betekent echter niet dat daarmee ook alle kleine bouwstenen voor die constructie worden geleverd. Het tekort ligt niet zozeer aan een onvoldoende oplettendheid van de samenstellers van de vragenlijst waarop de atlas berust en ook niet aan een te geringe alertheid van de redacteurs bij de keuze van hun kaarten. Het is integendeel inherent aan een zodanige onderneming. Naarmate het aantal woorden dat voor het onderzoek van een bepaalde klankontwikkeling in aanmerking komt, geringer is, wat daarom nog niet betekent dat die ontwikkeling rechtstreeks evenredig daarmee aan belang zou afnemen, groeit de kans dat ze geen geschikt materiaal opleveren om het verschijnsel voor het hele taalgebied te onderzoeken. Die kans wordt nog groter wanneer die beschikbare woorden een lage gebruiksfrequentie vertonen en zeker wanneer hun klankgeografie door het verschijnsel woordgeografie doorkruist wordt. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat in de behandeling van het vocalisme in de FAND geen voorbeelden van de ontwikkeling van een klinker voor r + n of r + l te vinden zijn. Bij het consonantisme zal dat in het onderzoek van de combinatie rn ten hoogste na o wel, maar na e zeker niet lukken. In zulke gevallen kunnen kleine studies als deze voor de nodige aanvulling zorgen. Ze kunnen bovendien extraatjes van woordgeografische en etymologische aard opleveren. Overigens is het behandelde onderwerp met de bespreking van de woorden die hier aan bod zijn gekomen, niet uitgeput. De besproken klankontwikkelingen zijn m.i. zeker niet ouder dan de late middeleeuwen, als ze al zo oud zijn. Maar het Duits kent van ster en ver de vormen Stern en fern, waarvan de eerste de oude combinatie e + r + n vertoont, die in het Mnl. al meestal tot -rr- (sterre) is geassimileerd, maar zich in Groningse en Drentse dialecten (steern) tot vandaag heeft kunnen handhaven. In fern is de cluster rn het resultaat van de uitval van een tussenvocaal (ohd. ferrana). Of hij in het Nederlands ergens bestaan heeft, is mij niet bekend, maar beide gevallen laten zien dat verder onderzoek hier mogelijk en zinvol is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|