Taal en Tongval. Jaargang 51
(1999)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Godfried Croenen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tions already had fixed Latin traditions and, generally speaking, did not make the switch to the vernacular until the very end of the Middle Ages, at least not for the traditional formats of deeds or charters recording real estate transactions. Newer forms of writing, such as urban accounts or registers of annuities, were often in Dutch. The only notable exception was Antwerp, where the aldermen used Dutch for their charters from the last decade of the 13th century in ever-increasing numbers. In the urban administration of Antwerp, Latin had gone almost completely out of use by the middle of the 14th century.
De vervanging van de traditionele oorkondentaal, het Latijn, door de volkstaal als oorkondentaal, heeft reeds menig historicus en historisch-taalkundige beziggehouden (Du Mortier 1844; Bresslau 1958: 381-392; Merkel 1930; Prims 1933; Obreen 1935; Gysseling 1949 en 1971; Kirchhoff 1957; Arnould 1965; Escudier & Monfrin 1973; De Meyer 1977; Hoffmann 1980; Clanchy 1993; Burgers 1995 en 1996; Frank & Hartmann 1997). Het fenomeen was niet beperkt tot de Nederlanden, maar betrof gans middeleeuws West-Europa. Het kaderde bovendien in een algemene verschriftelijking van de Westeuropese maatschappij en in de verschriftelijking van de volkstalen (Clanchy 1993, 197-223; Henkel & Palmer 1992; Frank & Hartmann 1997: i 9-10, 16-24). De fixering van het Latijn tijdens de zogenaamde Karolingische renaissance had als gevolg dat in Romaanstalig Europa de gesproken taal onderscheiden werd van de geschreven taal en dat de Romaanse volkstalen aldus bijna exclusief werden verwezen naar de sfeer van de oraliteit (Wright 1991), op dezelfde manier waarop in Germaanstalig West-Europa de volkstaal bijna uitsluitend oraal was. Schriftcultuur werd dus equivalent aan Latijnse cultuur. Deze Latijnse cultuur was bovendien een schoolse cultuur en de taal was een aangeleerde taal. De hernieuwde studie van het antieke geschreven erfgoed, vooral van het Romeins recht, aan de middeleeuwse universiteiten vanaf de twaalfde eeuw is van fundamentele betekenis geweest voor de verdere ontwikkeling van de laatmiddeleeuwse samenleving. De studie van het Romeinse recht heeft slechts in een beperkt gebied onmiddellijke invloed gehad op het vigerende rechtssysteem, maar het Romeinse juridische en staatsrechtelijke begrippenapparaat heeft wel het mentale referentiekader van regeerders en hun medewerkers grondig beïnvloed. De zogenaamde renaissance van de twaalfde eeuw heeft ook bijgedragen tot het ontstaan van een verschriftelijkte cultuur buiten de monastieke sfeer, en zelfs buiten de kerkelijke sfeer om. Vorming of scholing bleef evenwel lange tijd synoniem met vorming in de antieke, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Latijnse cultuur: ‘litteratus’, ‘geletterde’, was niet iemand die kon lezen en schrijven maar iemand die gevormd was in de Latijnse, schoolse kennis. Het is pas vanaf ca. 1300 dat men erin slaagde om scholing, geletterdheid en de praktische vaardigheden van lezen en schrijven los te zien van vorming in de Latijnse kennis (Clanchy 1993: 224-252). Eén van de belangrijkste directe invloeden van het Romeinse recht op het middeleeuwse gewoonterecht was de assimilatie van het geschreven bewijs, met de oorkonde als geschreven rechtstitel bij uitstek (Godding 1987: 435-440; Bresslau 1958: 635-738). Op verschillende tijdstippen in de verschillende delen van West-Europa begonnen andere instanties dan keizer, koning en paus oorkonden uit te vaardigen (Giry 1894: 813-862). Deze oorkonden werden in het begin steeds opgesteld in de traditionele geschreven taal, het Latijn. Maar vanaf de twaalfde eeuw begonnen scribenten ook de volkstaal te gebruiken bij het opstellen van dokumenten. De oudste bewaarde niet-literaire volkstalige teksten zijn evenwel geen oorkonden, maar vrij informele aantekeningen: vertalingen van of glossen bij Latijnse teksten. Vanaf het einde van twaalfde eeuw, voor wat het Oudfrans, de ‘langue d'oïl’ betreft, en vanaf het midden van de dertiende eeuw, voor wat het Duits en het Nederlands betreft, begonnen scribenten echter ook werkelijke oorkonden, originele rechtstitels, in de volkstaal te produceren. Het gebruik van de volkstaal in oorkonden nam vanaf de tweede helft van de dertiende eeuw toe en zou op lange termijn uiteindelijk het Latijn nagenoeg geheel verdringen. De grote lijnen van de evolutie zijn gekend, maar de precieze ontwikkeling van de verhoudingen tussen Latijn en volkstaal, de verschillende ontwikkelingen in de onderscheiden regio's, en de fundamentele maatschappelijke oorzaken voor het gebruik van de volkstalen zijn nog maar in beperkte mate bestudeerd. H. Obreen publiceerde in 1935 een artikel over de ‘Invoering van de volkstaal in de oorkonden in de Nederlanden’. In werkelijkheid echter behandelde hij alleen de Middelnederlandse oorkonden, waarvan hij kort tevoren samen met Van Loey de oudste specimina had uitgegeven. Obreen stelde zich de vraag welke maatschappelijke groep het voortouw nam bij het gebruik van het Nederlands. Volgens hem kwam de oorspronkelijke impuls niet van de lagere adel, zoals Merkel (1930) voor Duitsland had beweerd, maar van de steden en de burgerij. Obreen beriep zich op een psychologische factor, een behoefte aan volkstalige dokumenten: hoe meer de oorkonden zich richtten tot de massa, hoe groter de behoefte om ze te schrijven in de volkstaal. Gysseling, die in Reeks i van zijn onvolprezen Corpus van Middelnederlandse teksten, bijna alle originele Middelnederlandse oorkonden uit de dertiende eeuw had samengebracht, publiceerde in 1971 op basis hiervan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een overzicht van ‘De invoering van het Nederlands in de ambtelijke bescheiden in de 13de eeuw’. Ondanks de grote hoeveelheid gegevens waarover hij beschikte - vooral de talrijke identificaties van handen en scribenten -, liet Gysseling zich niet verleiden tot enige fundamentele uitspraken over het hoe en waarom van het gebruik van het Middelnederlands in de niet-literaire teksten en beperkte hij zich voornamelijk tot de feitelijke gegevens. Een belangrijke stap vooruit in het onderzoek zijn de recente publicaties van Burgers (1995 en 1996), die voor de graafschappen Holland en Zeeland zeer gedetailleerd en met kennis van zaken het vroegste gebruik van de volkstaal in de documentaire bronnen heeft beschreven. Burgers (1996) kwam tot de conclusie dat het vroegste gebruik van de volkstaal te situeren is in Zeeland (Middelburg), van waaruit het zich verspreidde naar de dichtstbijzijnde Hollandse stad, Dordrecht. De grafelijke kanselarij nam het gebruik van de volkstaal over van de Zeeuwse en Hollandse steden. Op het einde van de dertiende eeuw was het gebruik van het Middelnederlands vrijwel algemeen en werd nog slechts een kleine minderheid van de oorkonden, vooral die opgesteld in kerkelijke instellingen, in het Latijn geschreven. Burgers' bijdrage is uiterst belangwekkend voor de kennis van het taalgebruik in de oorkonden in Holland en Zeeland, maar op verscheidene punten is zij ook van methodologisch belang voor gelijkaardige studies van andere regio's. Vooreerst blijkt dat paleografisch onderzoek van de oorkonden en schrijfcentra direct relevant is voor de studie van het taalgebruik. Maar nog belangrijker blijkt het om de bewaarde originele volkstalige oorkonden te plaatsen in een veel ruimere context dan meestal gebeurt: zowel de volkstalige oorkonden die niet in origineel zijn bewaard, als de totale oorkonden-produktie, dus ook de Latijnse, moet in het onderzoek betrokken worden. Burgers heeft met zijn studie een standaard gezet die moeilijk onmiddellijk na te volgen is voor andere gebieden en perioden. De verklaring ligt in de grote hoeveelheid kennis die reeds voorhanden is over het oorkondenwezen van de dertiende-eeuwse graafschappen Holland en Zeeland. Alle relevante teksten zijn verzameld, kritische uitgaven zijn voorhanden of in voorbereiding (Van den Bergh 1861-72; Obreen 1913, 1922, 1926, 1929, 1937; Koch & Kruisheer 1970-1997), en dankzij studies van Kruisheer (1971), Gysseling (1977), Burgers (1993) en Dijkhof (1997) is er zeer veel bekend over de kanselarijen en schrijfactiviteit in Holland en Zeeland. De situatie ligt geheel anders voor de andere Nederlandse vorstendommen, waar er dikwijls veel meer oorkonden bewaard zijn, maar waar de ontsluiting en de diplomatische en paleografische studie van de bronnen veel minder ver gevorderd is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit is zeker zo voor het hertogdom Brabant, waar de hoeveelheid materiaal een veelvoud bedraagt van wat voor Holland en Zeeland bewaard is en waar kritische oorkondenedities en diplomatische en paleografische voorstudies nauwelijks voorhanden zijn. Een bijkomende moeilijkheid voor Brabant is dat men hier rekening moet houden met niet één maar twee volkstalen, Middelnederlands en Oudfrans. Dezelfde moeilijkheid speelt ook in de context van het graafschap Vlaanderen, waar echter de oorkondelijke bronnen veel beter ontsloten zijn en waar bovendien, naast de studies van het Middelnederlands materiaal, ook de Franstalige stukken, specifiek de documenten geschreven in het Nederlandstalig gedeelte van het graafschap, reeds grondig zijn geanalyseerd (Mantou 1972, 1976-85, 1987 en 1989).
Wanneer men het oudste gebruik van de volkstalen in de oorkonden bestudeert, dient men er echter rekening mee te houden dat de oudste volkstalige documentaire teksten geen integrale volkstalige teksten zijn, maar volkstalige woorden of fragmenten in Latijnse oorkonden. Het belang van deze tekstfragmenten is evident, aangezien de oudste dateren uit een periode waarvoor er geen Oudnederlandse en nauwelijks Oudfranse niet-literaire teksten bewaard zijn gebleven. Ook voor de periodes waarvoor wel volledige volkstalige teksten bewaard zijn, bevatten de Latijnse teksten vaak de vroegste attestatie van talrijke woorden. Bovendien bevatten de Latijnse teksten dikwijls ook Latijnse omschrijvingen of definities. Om al die redenen zijn de volkstalige woorden en zinsnedes in de Latijnse oorkonden van groot belang voor de vroege lexicografie van de volkstalen. Het is niet mogelijk om in elk geval precies vast te stellen waarom de oorkondenopstellers het nodig vonden om bepaalde termen of uitdrukkingen in de volkstaal weer te geven. Over het algemeen was het waarschijnlijk zo dat men volkstalige woorden gebruikte wanneer er voor specifiek middeleeuwse begrippen geen eenduidige Latijnse benaming bestond of wanneer de opsteller van de oorkonde de juiste Latijnse benaming niet kende. Volkstalige woorden in Latijnse oorkonden werden gebruikt in allerlei contexten: voor technische termen in verband met visserij,Ga naar voetnoot1 waterhuishouding en het dijkwezen,Ga naar voetnoot2 voor typische termen uit het middeleeuwse gewoonterecht of | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
feodale recht,Ga naar voetnoot3 voor de terminologie in verband met landbouw en gemene gebruiksrechten,Ga naar voetnoot4 voor de benamingen van heerlijke rechten en heffingen,Ga naar voetnoot5 inzake begrippen uit de stedelijke handel en nijverheid,Ga naar voetnoot6 en tenslotte voor het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
refereren naar talrijke voorwerpen of begrippen uit de dagelijkse werkelijkheid.Ga naar voetnoot7 Dikwijls gaf de opsteller expliciet aan dat hij zijn toevlucht nam tot volkstalige woorden en leidde hij deze in met zinsnedes als ‘qui/que/quod vulgariter/vulgaliter dicitur/appellatur’. Deze uitdrukkingen vindt men ook in verband met onomastisch materiaal, dat in zijn oorspronkelijke, nietvertaalde vorm dus ook als volkstalig werd ervaren.Ga naar voetnoot8
De oudste volledige volkstalige Brabantse teksten zijn in het Oudfrans en dateren uit de eerste helft van de dertiende eeuw. Uit 1233Ga naar voetnoot9 is een oorkonde bewaard van de Henegouwse edelman Nikolaas, heer van Naast, voor de abdij van Wautier-Braine in Waals-Brabant (Brouette 1947). Deze oorkonde werd echter waarschijnlijk geschreven in het Henegouwse Zinnik (Frank & Hartmann 1997: iv 186). Uit hetzelfde jaar dateert een oorkonde gezamenlijk uitgevaardigd door de Luikse bisschop en de Brabantse edelman Wouter Berthout. Dit stuk is geschreven te Mechelen, maar waarschijnlijk door iemand uit de Luikse bissschoppelijke kanselarij (Frank & Hartmann 1997: iv 185). Het oudste echt Brabantse charter in het Oudfrans is een oorkonde van de abt van Affligem voor de van Affligem afhankelijke priorij van Frasnes uit 1237 (de Marneffe 1894-1901: 547-548). Uit hetzelfde jaar zijn nog twee Affligemse Franstalige oorkonden bewaard (de Marneffe 1894-1901: 549-551, 560-561). Het archief van de Affligemse priorij van Frasnes bevat voor de dertiende eeuw trouwens nog meer volkstalige oorkonden (Coppens 1968: 10-12, 30; Coppens 1977: 22, 62, 66, 189). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de archieven van andere kerkelijke instellingen in Waals-Brabant zijn eveneens talrijke Oudfranse oorkonden bewaard gebleven. In het cartularium van de abdij van Villers zijn de oudste Franstalige stukken een verklaring van de schepenen van het hof van de abdij van Florennes te Rosière-Saint-Nicolas uit 1232 en een oorkonde van de edelen Dirk van Bierbeek en Gerard van Huppaye uit 1251.Ga naar voetnoot10 De priorij van Oignies, gevestigd in het betwiste grensgebied tussen Namen en Brabant, had in haar archief niet minder dan 87 Oudfranse oorkonden uit de dertiende eeuw, met de oudste daterend uit 1240.Ga naar voetnoot11 In de archieven van de abdijen van Heylissem, Nijvel en La Ramée dateren de oudste Franstalige stukken uit de tweede helft van de dertiende eeuw. Uit die periode zijn er dikwijls ook Franstalige oorkonden bewaard in de archieven van kerkelijke instellingen uit het Nederlandstalig gedeelte van het hertogom, maar meestal betreffende bezittingen gelegen in Waals-Brabant of in de naburige vorstendommen. Uit 1254 dateert de oudste hertogelijke Franstalige oorkonde, uitgevaardigd door hertog Hendrik iii en bestemd voor de abdij van Nijvel (Henry 1948: 107-109).Ga naar voetnoot12 In 1255 vaardigde hertog Hendrik iii een tweede Franstalige oorkonde uit, ditmaal bestemd voor de Naamse abdij van Floreffe.Ga naar voetnoot13 Een oorkonde uit 1252 van de oom van de hertog, Godfried van Brabant, voor de Luikse abdij van Vivegnies was eveneens in het Frans gesteld.Ga naar voetnoot14 Verdere volkstalige oorkonden opgesteld in naam van hertog Hendrik iii zijn niet bekend, maar deze hertog was wel de destinataris van verscheidene Franstalige stukken.Ga naar voetnoot15 Uit 1258 dateert een Franstalige oorkonde van een Brabantse ridder, Reinier van Waver, bestemd voor de niet-Brabantse abdij van Val-Dieu (Ruwet 1955: 110-111). Van het eind van de jaren vijftig van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dertiende eeuw dateren ook de eerste Franstalige oorkonden uitgevaardigd in naam van Brabantse edelen. Het ging hierbij dikwijls om edelen uit het Dietstalig gedeelte van Brabant, maar in deze gevallen betrof het meestal ook edelen die nauwe banden hadden met Vlaanderen, waar in het algemeen, en onder edelen in het bijzonder, reeds een lange traditie bestond om Franstalige oorkonden uit te vaardigen (Gysseling 1949).Ga naar voetnoot16 De edelen uit Waals-Brabant vaardigden vanaf de jaren '60 van de dertiende eeuw ook geregeld oorkonden uit in de volkstaal.Ga naar voetnoot17 In dezelfde periode begonnen ook de Brabantse hertogen meer en meer Franstalige stukken in hun naam te laten opstellen. Uit 1264 dateert een oorkonde uitgevaardigd door hertogin Aleid, betreffende een zoen tussen Jakob van Clermont en Arnulf van Velp en hun verwanten, en de verantwoordelijken van de moord op Godfried en Jakob van Velp, met name de Brabantse ridders Willem en Boudewijn van Bergen, Iwein van Velp en Nikolaas van Udekem.Ga naar voetnoot18 Uit de regeringsperiode van hertog Hendrik iv van Brabant (1261-1267) is verder nog een Franstalige oorkonde overgeleverd die in 1266 door het hertogelijk leenhof werd uitgevaardigd in naam van de hertog.Ga naar voetnoot19 Het aantreden van hertog Jan i van Brabant, in 1267, luidt echter een periode in waaruit een aanzienlijk aantal volkstalige hertogelijke oorkonden bewaard zijn, niet alleen meer Oudfranse teksten, maar ook Middelnederlandse. Niettemin blijven de Franse oorkonden veruit de meerderheid vor- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men van de volkstalige hertogelijke oorkonden. Uit een totaal van 803 bewaarde dertiende-eeuwse oorkondenGa naar voetnoot20 uitgevaardigd door de hertogen Jan i en Jan ii, is nog 70% in het Latijn gesteld, terwijl voor 25% Frans werd gebruikt en slechts 5% in het Nederlands werd opgesteld.Ga naar voetnoot21 Uit dezelfde periode zijn er 197 ingekomen oorkonden bewaard in het hertogelijk archief.Ga naar voetnoot22 Het taalgebruik van deze oorkonden weerspiegelt dezelfde verhoudingen, met een nog duidelijker aandeel van Frans (29%) ten nadele van Nederlands (2%). De Ridder (1980) heeft er terecht op gewezen dat veel van de Franstalige hertogelijke oorkonden te maken hadden met de hertogelijke buitenlandse politiek en/of bestemd waren voor partijen die vermoedelijk of waarschijnlijk Franstalig waren. Hetzelfde gaat mutatis mutandis op voor de Franstalige stukken in het hertogelijk archief. Een frappant kenmerk van het taalgebruik in de Brabantse oorkonden in de tweede helft van de dertiende eeuw is de uitgesproken voorkeur die de inheemse adel tentoonspreidde voor het gebruik van het Frans als oorkondentaal. De Ridder (1980: 6-7) vermeldt dat ongeveer 30% procent van alle hertogelijke oorkonden van Jan i en Jan ii bestemd voor edelen in het Frans was gesteld, tegenover 12% in het Nederlands. Merkwaardig is daarbij dat veel destinatarissen van de Franstalige oorkonden in het Nederlandstalig gedeelte van Brabant te situeren zijn. Ook de algemene privileges voor de adel zijn in het Frans gesteld, terwijl het hertogdom grotendeels Nederlandstalig was. Dit algemene beeld wordt bevestigd door het onderzoek van de oorkonden uitgevaardigd door de Brabantse edelen. Het geval van de familie Berthout, die haar bezittingen had in en rond Mechelen en in het markgraafschap Antwerpen, is tekenend. Van Wouter v Berthout, heer van Mechelen (1243-1287), zijn 69 oorkonden bewaard. Hiervan zijn 59 in het Latijn, 10 in het FransGa naar voetnoot23 en geen enkeleGa naar voetnoot24 in het Nederlands. Van zijn oudste zoon Wouter vi zijn uit de jaren 1276-1288 20 oorkonden bewaard gebleven, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarvan 14 in het Latijn en 6 in het Frans.Ga naar voetnoot25 Van de 54 bewaard gebleven dertiende-eeuwse oorkonden uit het archief van de heren van Mechelen is de helft volkstalig, met een groot aandeel van Franse oorkonden (43% van het totaal; Croenen, De oorkonden). Pas vanaf het einde van de dertiende eeuw breekt het Nederlands door in de oorkonden uitgevaardigd door de heren van Mechelen. Van de 26 bewaarde oorkonden van Jan Berthout, heer van Mechelen (1298-1304), is reeds de helft in de volkstaal gesteld, en wel. overwegend in het Middelnederlands (12 oorkonden). Van Jans broer Gillis Berthout, zijn opvolger als heer van Mechelen (1304-1310), zijn 21 oorkonden bewaard, waarvan eveneens ongeveer de helft in de volkstaal. Het overwicht van de Nederlandstalige stukken is echter minder uitgesproken met 7 Nederlandse oorkonden tegenover 3 Franse. De moeder van Jan en Gillis, Adelize van Guines, weduwe van Wouter v Berthout, liet in de periode 1298-1324 minstens 11 oorkonden in haar naam opstellen, waarvan 6 in het Latijn, 4 in het Nederlands en één - haar testament - in het Frans. De familieleden van de heren van Mechelen gebruikten in dezelfde periode eveneens de beide volkstalen en het Latijn voor hun oorkonden. Jan i Berthout van Berlaar vaardigde in de periode 1275-1304 een groot aantal oorkonden uit waarvan er 34 bewaard zijn, 26 Latijnse, 5 Nederlandse en 3 Franse. Van zijn zoon Jan ii van Berlaar zijn er uit de periode 1290-1325 35 oorkonden bewaard, waaronder 13 Nederlandse en 1 Franse. Van de heren van Duffel uit de familie Berthout zijn 45 dertiende-eeuwse oorkonden bewaard, waaronder 5 Nederlandse en 3 Franse. Ook bij andere Brabantse edelen van wie meer dan een paar oorkonden bewaard zijn gebleven, blijkt het belang van de volkstalen als oorkondentaal. Isabel van Breda en haar man Arnold van Gaasbeek (of van Leuven) zijn een ander goed voorbeeld. Van hen zijn niet minder dan 82 oorkonden bewaard gebleven, waaronder één van de oudste Brabantse Middelnederlandse charters, een oorkonde uit 1269 voor het begijnhof van Breda (cg-i 75). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naast een reeks van 71 Latijnse oorkondenGa naar voetnoot26 lieten Isabel en Arnold ook 7 NederlandseGa naar voetnoot27 en 2 FranseGa naar voetnoot28 oorkonden uitvaardigen op hun naam. Deze gegevens betreffende het taalgebruik in de dertiende-eeuwse oorkonden van de hertogen en de edelen relativeren in grote mate de vaststelling van Gysseling dat ‘de heren van Breda en de Bertouts van Mechelen (...) een zeer belangrijke rol hebben (...) gespeeld’ in de verspreiding van het Middelnederlands als oorkondentaal (Gysseling 1971: 33). Bij het ontbreken van paleografische studies naar de schrijfactiviteit in de omgeving van de adelGa naar voetnoot29 is het moeilijk om het relatieve belang van de drie talen in de verschillende schrijfcentra te bepalen. Ondanks deze onzekerheid over de precieze herkomst van veel oorkonden kan het moeilijk worden ontkend dat de Brabantse adel in de dertiende eeuw duidelijk Franstalige oorkonden verkoos. Samen met de Brabantse hertogen staan de edelen in voor het overgrote deel van de Oudfranse Brabantse oorkonden die bewaard zijn uit deze periode.Ga naar voetnoot30 Hoewel niet zonder meer kan worden aangenomen dat de oorkondentaal het dagelijkse taalgebruik weerspiegelde, zijn er aanwijzingen dat de Brabantse edelen en hun entourages in de tweede helft van de dertiende eeuw Frans gebruikten als omgangstaal. Dit blijkt vooral uit die gevallen waarin | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brabantse edelen Franstalige oorkonden uitvaardigden voor destinatarissen in het Nederlandstalig deel van BrabantGa naar voetnoot31 of wanneer zij Franstalige oorkonden ontvingen van oorkonders die daarnaast ook in het NederlandsGa naar voetnoot32 oorkonden schreven. Ook het in het Frans laten opstellen van documenten ‘voor eigen gebruik’, zoals testamenten, huwelijkscontracten en beleningsoorkonden voor de eigen familieleden, en het laten vervaardigen van zegelstempels met Franstalige legendes reflecteren een bewuste keuze. Dit alles kan moeilijk anders worden geïnterpreteerd dan dat het Frans tenminste één van de talen was die gesproken en goed beheerst werd in de adellijke milieus. Daarnaast zullen de edelen ook wel het Nederlands gesproken hebben. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een beroemde passage over de Guldensporenslag bij Lodewijk van Velthem, waarin deze verhaalt hoe de Brabantse ridders aan Franse zijde de Vlaamse milities in verwarring brachten door hun Franse strijdkreten te verwisselen voor Vlaamse op het moment dat het duidelijk werd dat het Vlaamse leger de overhand kreeg (Waterschoot 1979: 100-101).Ga naar voetnoot33 De redenen voor het succes van het Frans als communicatiemiddel van de adel waren van verscheidene aard. Frans was in de dertiende eeuw een taal met internationale uitstraling (Clanchy 1993: 214), zowel op cultureel als op politiek vlak, die bovendien in de naburige vorstendommen Henegouwen en Vlaanderen een vrij lange traditie van verschriftelijking had (Arnould 1965; Gysseling 1949; Bouwman 1991). In de internationale politiek, waarin de meest vooraanstaande Brabantse edelen ongetwijfeld een rol speelden, was Frans vermoedelijk de ‘lingua franca’, die zowel aan het hof van de Capetingen als aan dat van de Plantagenets werd gesproken, terwijl vanaf 1308 tot 1313 er bovendien een Franstalige Rooms koning was in de persoon van Hendrik vii van Luxemburg.Ga naar voetnoot34 De Brabantse hertogelijke familie was in deze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
periode waarschijnlijk ook Franstalig (De Ridder 1980: 5-6), terwijl talrijke Brabantse adellijke families door huwelijksbanden nauw verbonden waren met Franssprekende gebieden. Het voorbeeld van de heren van Mechelen is opnieuw sprekend: Wouter iv Berthout (1220-1243) was gehuwd met een dochter van de Henegouwse heer van Edingen, zijn zoon Wouter v (1243-1287) met een dochter van de graaf van Auvergne, terwijl de echtgenote van Wouter vi (1287-1288) een dochter was van de graaf van Guines. Andere huwelijken verbonden de familie met adellijke families in Vlaanderen, Henegouwen, Chiny, Anjou en Maine.
De verfransing van de Brabantse adel was echter verre van compleet, voor zover te oordelen naar de oorkondenproductie. Van sommige families die een groot aantal Franstalige stukken lieten uitvaardigden, zijn ook Nederlandstalige stukken bekend, zoals van de Mechelse Berthouts. Andere edelen gebruikten in hun oorkonden bijna uitsluitend het Middelnederlands, zoals de heren van Grimbergen. De Middelnederlandse beoorkondingsactiviteit van heren van Grimbergen zou trouwens erg invloedrijk blijken vooral omwille van het zogenaamde Landcharter van Grimbergen, uitgevaardigd in 1275 door de beide heren van Grimbergen uit de families van Aa en Vianden (cg-i 178). Inhoudelijk gezien bevat het landcharter een groot aantal juridische bepalingen, meestal van strafrechtelijke aard. Deze oorkonde is erg belangrijk in de vroege geschiedenis van het Middelnederlands als oorkondentaai in Brabant omdat het fungeerde als vooroorkonde voor een aantal andere landcharters met identieke tekst maar uitgevaardigd door andere oorkonders. Dit gebeurde voor het eerst in 1284 toen Hendrik van Leuven het charter verleende aan het Land van Gaasbeek (Vandormael 1986). In 1292 verleende Filips van Vianden, heer van Rumst, samen met de abt van de St.-Bernardsabdij het landcharter aan Puurs (Strubbe & Spillemaeckers 1956). Vanaf 1291 volgde de hertog hetzelfde voorbeeld en kende hij hetzelfde charter minstens vijf maal toe aan inwoners van het hertogdom: in 1291 in een algemeen landcharter,Ga naar voetnoot35 en in 1292 in aparte charters voor de inwoners van de meierij Tienen,Ga naar voetnoot36 de ammanie van Brussel (Willems 1836: 541-548) en het markgraafschap Antwerpen (cg-i 1226).Ga naar voetnoot37 In 1312 werd bovendien | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een Franse versie uitgevaardigd voor de inwoners van het baljuwschap Nijvel (Willems 1836: 549-554). In dezelfde periode ontvingen andere landelijke gemeenschappen gelijkaardige charters, die echter niet rechtstreeks gebaseerd waren op het Grimbergse landcharter, maar wel in de volkstaal waren opgesteld, zoals het charter voor St.-Martens-Bodegem uit 1279 (Strubbe 1962), het charter voor de inwoners van Steil, Liesele, Houte, Oosterlo, Zammel en Eindhout uit 1300Ga naar voetnoot38 en het charter voor de heerlijkheid Geel uit 1308.Ga naar voetnoot39 De meeste Brabantse steden ontvingen in de jaren negentig van de dertiende eeuw ook privilegeoorkonden, van hun stadsheer respectievelijk de hertog. Verscheidene van deze privilegeoorkonden zijn eveneens in het Nederlands gesteld. Kwantitatief het belangrijkst in de dertiende-eeuwse Brabantse Middelnederlandse oorkondenproductie waren echter niet de edelen (met een aandeel van 28% of 91 oorkonden) of de hertogen (met een aandeel van 11,7% of 38 oorkonden) maar de niet-adellijke lekenoorkonders, voor het overgrote deel schepenbanken, die goed waren voor 172 oorkonden of 52,9% van het totaal van 325 bewaarde oorkonden.Ga naar voetnoot40 De schepenbanken waren trouwens ook verantwoordelijk voor de oudsteGa naar voetnoot41 bekende Brabantse Middelnederlandse oorkonden, met name de schepenoorkonden van Lubbeek uit 1267 en van ErpsGa naar voetnoot42 uit 1266/67 (cg-i 41 en 42). De schepenbank van Lubbeek was met de Middelnederlandse oorkonde van 1266 aan zijn proefstuk, niet alleen in het gebruik van de volkstaal, maar tevens inzake oorkondingsactiviteit zelf. Geen oudere schepenbrieven van Lubbeek zijn bekend. Opvallend is dat bijna alle latere schepenbrieven in het Nederlands zijn gesteld (cg-i 1052 en 1053; de Troostembergh 1905-1911: passim). Het geval van de schepenen van Erps is vergelijkbaar: er zijn 8 Latijnse oorkonden bekend uit de periode 1286-1291, maar vanaf 1291 werd er te Erps steeds in het Nederlands geoorkond. Hetzelfde patroon kan bij herhaling worden vastgesteld bij talrijke andere, vooral landelijke, schepenbanken waar vroeg gebruik van de landstaal is geattesteerd: ofwel startte de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrijfactiviteit meteen in de volkstaal, ofwel schakelde men na enkele jaren het Latijn te hebben gebruikt, over op de landstaal. Keuze voor de volkstaal werd in al deze gevallen voornamelijk beïnvloed door twee factoren: 1) het relatieve gemak van mundering in de volkstaal, waarbij rechtshandeling en de schriftelijke neerslag ervan dichter bij elkaar liggen (Kirchhoff 1957: 307-325); 2) de afwezigheid van een traditie van schrijfactiviteit in het Latijn (Hoffmann 1980: 144-145). Onkunde op het vlak van Latijn is niet geheel uit te sluiten, maar lijkt zeker niet een primaire factor (De Meyer 1977: 3). Gysseling (1971: 33-34) merkte reeds op dat het in Brabant vooral de rurale schepenbanken waren die Middelnederlands gebruikten voor oorkonden, terwijl de grote stedelijke schepenbanken veel langer vasthielden aan het Latijn. Dit had niet zozeer te maken met bezwaren tegen de volkstaal als administratieve taal alsdusdanig, dan wel met het bestaan van relatief oude en gefixeerde schrijftradities in het Latijn voor bepaalde categorieën documenten, vooral de schepenoorkonden van vrijwillige rechtspraak. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het geval van Brussel, waar de magistraat reeds zeer vroeg Nederlands gebruikte: het eerste stadszegel van Brussel, waarvan de oudste bewaarde afdruk dateert uit 1244 maar waarvan de stempel vermoedelijk werd vervaardigd tussen 1229 en 1234, heeft een Middelnederlandse legende (Laurent 1978: 7-8 en 15).Ga naar voetnoot43 Uit 1275 dateert een Middelnederlandse oorkonde van Godfried van Panhuus, voorheen amman van Brussel (Goetschalckx 1909: 235-236). Verder zijn Middelnederlandse oorkonden bewaard uitgaande van de Brusselse magistraat en de Brusselse gilden uit 1282 en 1296 (Favresse 1938: 454-461, 492-497). Vanaf 1289 ontving de stad ook talrijke hertogelijke oorkonden in het Middelnederlands (Favresse 1938; De Ridder 1982 & 1999). Voor de schepenoorkonden van vrijwillige rechtspraak gebruikte men echter te Brussel traditioneel het Latijn en hieraan werd erg lang vastgehouden. Pas vanaf het begin van de veertiende eeuw zijn er enkele Middelnederlandse Brusselse schepenbrieven bewaard, maar deze vormen een kleine minderheid.Ga naar voetnoot44 Een gelijkaardige situatie deed zich voor te Mechelen. Hier is een zeer groot aantal Latijnse schepenbrieven bewaard vanaf 1247. De stedelijke schepenen bleven bijna exclusief in het Latijn oorkonden tot in de vijftiende eeuw. Daarnaast werd door de Mechelse magistraat wel Nederlands gebruikt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor allerlei andere types documenten, die relatief nieuw waren, zoals de reeks stadsrekeneningen en registers van lijfrenten, waarvan de oudst bewaarde exemplaren dateren uit het begin van de veertiende eeuw (Vangassen 1952: 655-713). Voor rentebrieven en schuldbekentenissen werden zowel Latijn als Nederlands en FransGa naar voetnoot45 gebruikt. Het belang van de schrijftradities blijkt uit het taalgebruik van de schepenbanken wier ressorten de Mechelse stadskern omringden (Croenen 1997): in de relatief jonge schepenbanken van Nekkerspoel, Heide, Nieuwland en Leest is vanaf de jaren 1266 een vrij omvangrijke schrijfactiviteit vast te stellen met sinds 1282 (cg-i 403) een toenemend aandeel Middelnederlandse schepenbrieven. De oorkondings- en schrijftraditie in deze schepenbanken was dus nog niet zodanig gefixeerd dat overschakeling op Nederlands problemen gaf. In bijna alle grote steden van het hertogdom - Brussel, Leuven, Mechelen, Tienen, Den Bosch - bleef men voor het beoorkonden van schepenbrieven tot in de veertiende, vijftiende of zestiende eeuw bijna uitsluitend gebruik maken van het Latijn. In Tienen werd Latijn vervangen door Nederlands vanaf 1366 (de Troostembergh 1905-1911: 406-407), in Leuven in 1461, in Mechelen in 1465 (Bonenfant 1947: 109) en in Den Bosch gebeurde dat pas in 1552. De verklaring voor het behoud van het Latijn als oorkondentaal voor de stedelijke schepenbrieven ligt in het conservatisme in de stedelijke schrijfcentra gecombineerd met de chronologie van de verschriftelijking van het Middelnederlands: op het moment dat het Middelnederlands als oorkondentaal zijn intrede deed in Brabant, hadden de stedelijke schepenbanken reeds een vrij lange traditie van Latijnse beoorkonding, die terugging tot de eerste helft van de dertiende eeuw, in sommige gevallen zelfs tot het einde van de twaalfde eeuw (Nelis 1937). De uitzondering op dit patroon wordt gevormd door Antwerpen. Hier werd Nederlands voor het eerst gebruikt door de schout in 1290 (Cerutti 1956: 56-57). De oudste Middelnederlandse oorkonde van de magistraat dateert uit 1296 (cg-i 1539). In de Antwerpse schepenbrieven verscheen de volkstaal vanaf 1295.Ga naar voetnoot46 Vanaf 1300 steeg het aandeel van het Nederlands in de schepenbrieven erg snel, van 35% in het eerste decennium van de veertiende eeuw, over 87% in de jaren 1321-30 tot 95% in de jaren 1341-50. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze afwijking van het in de andere Brabantse steden gangbare patroon moet waarschijnlijk voor een deel verklaard worden door de relatief late ontwikkeling van de stedelijke instellingen en de stedelijke economie te Antwerpen. De huidige positie van Antwerpen doet soms al te snel vergeten dat de stad in de dertiende en het begin van de veertiende eeuw in belang ruimschoots overschaduwd werd door steden als Mechelen, Brussel en Leuven. De schriftproduktie in deze steden voor de dertiende eeuw oversteeg vele malen de Antwerpse produktie. Hoewel Antwerpen een belangrijk centrum was inzake het gebruik van Middelnederlands als oorkondentaal en door zijn vroeg gebruik van Nederlands in de oorkonden zeker invloed heeft gehad op andere schrijfcentra, mag het aandeel van Antwerpen in de totale Brabantse oorkondenproductie, zeker inzake de schepenbrieven, niet overschat worden. Ook het feit dat Antwerpen relatief dicht bij Zeeland en Dordrecht gelegen was, zal wel een rol hebben gespeeld in het relatief vroeg en veelvuldig gebruik van het Middelnederlands, aangezien het Middelnederlands als oorkondentaal daar furore maakte. In Breda, de Brabantse stad die dichtst bij Zeeland en Dordrecht gelegen was, is vrij vroeg gebruik van Middelnederlands geattesteerd vooral bij de heren maar ook in de stedelijke schepenbanken van Breda en Bergen op Zoom (Van Synghel 2000: 531-532). Ook landelijke schepenbanken en edelen uit het noorden en noord-westen van Brabant waren over het algemeen vrij vroeg met het gebruik van Middelnederlands in hun oorkonden (cg-i 697, 927, 1022, 1425, 1427; Cerutti 1956: 48-51; Van Synghel 2000: 531-532).
Gedetailleerde paleografische kennis van de Brabantse schrijfcentra in de dertiende eeuw zou ongetwijfeld een vollediger en juister beeld opleveren van het gebruik van de volkstalen in de oorkonden en van de verschillende invloedssferen. Antwoorden op de meer algemene vragen - de vragen naar het waarom van het gebruik van de volkstalen als oorkondentaal - moeten echter elders gezocht worden. Hierbij is het ook nodig om een aantal vaak voorkomende impliciete vooronderstellingen in vraag te stellen. Zo kan men er bijvoorbeeld niet zonder meer van uitgaan dat een gebrekkige kennis van het Latijn voor de middeleeuwse oorkondenschrijvers reden of aanleiding was om over te schakelen op de volkstaal (De Meyer 1977: 3-5). Evenmin is het vanzelfsprekend dat beoorkonding in de volkstaal voor de scribenten eenvoudiger was: zulks veronderstelt dat zij zonder problemen konden schrijven in de volkstaal, wat echter een zekere specifieke scholing op dat vlak impliceerde. Zelfs van ‘literati’, mensen die Latijn konden lezen en schrijven, kan men niet zonder meer aannemen dat zij in staat waren om met het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Latijnse schrift de volkstalen neer te schrijven. Schrijfactiviteit in de volkstaal veronderstelt immers de ontwikkeling van een volkstalig schriftsysteem, met een specifieke schrijftaal en -stijl en met specifieke registers voor bepaalde categorieën documenten, en tenslotte ook een min of meer formele opleiding daarin. Een andere belangrijke vooronderstelling die in vraag moet worden gesteld, betreft de functie en het gebruik van geschreven documenten. Men kan er niet zomaar vanuitgaan dat oorkonden bedoeld waren om door oorkonders en beneficiarissen gelezen of verstaan te worden. En precies hierin ligt waarschijnlijk de diepere oorzaak voor het gebruik van de volkstalen als oorkondentaal. Vanaf de twaalfde eeuw assimileerde het gewoonterecht geleidelijk aan de oorkonde zodanig dat deze een essentiële functie kreeg bij de rechtshandeling (Kirchhoff 1957; Godding 1987: 432-441). Oorspronkelijk was de oorkonde enkel een geheugensteun waarin de namen van de getuigen werden vastgelegd. Later evolueerde ze tot een geschreven bewijsstuk, waarbij het belangrijk werd dat de rechtshandeling en de schriftelijke neerslag ervan mekaar zo dicht mogelijk benaderden. Vanaf de dertiende eeuw vielen de rechtshandeling en het opstellen, voorlezen en overhandigen van het charter in feite samen. Kirchhoff heeft aangetoond dat bij het voorlezen in een eerste stadium de oorkonden uit het Latijn werden vertaald, maar dat later de oorkonden rechtstreeks in de volkstaal werden geschreven. Dit lag voor de hand, aangezien dit de taal was waarin ook de rechtshandeling werd voltrokken. Het Brabantse bronnenmateriaal lijkt Kirchhoffs inzichten te bevestigen. Hoewel toespelingen op de waarde van het geschreven woord in talrijke arengae voorkomen, is het pas vanaf het einde van de twaalfde eeuw dat in het formulier van de oorkonden expliciet verwezen wordt naar het lezen van de oorkonden.Ga naar voetnoot47 Vanaf het tweede kwart van de dertiende eeuw wordt in het formulier van de Brabantse oorkonden ook gealludeerd op het voorlezen van de oorkonden,Ga naar voetnoot48 terwijl dit pas in de tweede helft van de dertiende eeuw algemeen verspreid werd. In de volkstalige oorkonden behoorde dit tot het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
standaardformulier, met uitdrukkingen als ‘al den ghenen die dit horen ofte zien’ (cg-i 42). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieDe dertiende eeuw was de periode waarin in Brabant voor het eerst de volkstalen werden gebruikt als oorkondentaal. In tegenstelling tot Holland en Zeeland, waar het gebruik van het Middelnederlands zich in de dertiende eeuw zeer snel verspreidde, was het gebruik van de volkstalen in de Brabantse oorkonden relatief marginaal: van de naar schatting meer dan 10.000 bewaarde dertiende-eeuwse oorkonden was minder dan 10% in de volkstaal. Zelfs tijdens het laatste decennium van de eeuw werd Latijn nog gebruikt voor meer dan 70% van de oorkonden. Hoewel het hertogdom Brabant voor het grootste deel Nederlandstalig was, was de productie van Oudfranse oorkonden in de dertiende eeuw belangrijker dan die van de Middelnederlandse: de oudste volkstalige Brabantse oorkonden zijn opgesteld in het Oudfrans en ook het aantal Oudfranse oorkonden uit de dertiende eeuw is aanzienlijk hoger. Mogelijk bedraagt het zelfs het dubbele van de Middelnederlandse oorkonden voor dezelfde periode. Het belangrijk aandeel van de Oudfranse oorkonden vindt zijn verklaring in de voorkeur die hertog en adel in deze periode hadden voor oorkonding in het Frans. Hierbij volgden zij waarschijnlijk het voorbeeld van naburige Franstalige vorstendommen. Het belang van het Frans als internationale taal in deze periode was hier ongetwijfeld doorslaggevend. Middelnederlandse oorkonden werden vooral geschreven in de landelijke en stedelijke schepenbanken. De stedelijke schrijfcentra bleven voor de oorkonden van vrijwillige rechtspraak het langst vasthouden aan het Latijn. De verklaring daarvoor ligt in de relatieve starheid van de schrijfcentra: daar waar men reeds lang in het Latijn oorkonden uitvaardigde, bleef men hieraan vasthouden, zelfs op het moment dat Nederlands als oorkondentaal perfekt acceptabel was geworden. Daarentegen maakte het ontbreken van een schrijftraditie in het Latijn het precies gemakkelijker voor jongere schrijfcentra om Nederlands te beginnen schrijven en aldus een Nederlandse schrijftraditie op te bouwen. Maar ook binnen de oudere schrijfcentra werden nieuwe tradities gecreëerd: nieuwe soorten documenten, waarvan de vorm, het formulier en de taal niet door de traditie waren bepaald, werden zonder problemen in de volkstalen geschreven.Ga naar voetnoot49 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afkortingen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|