Taal en Tongval. Jaargang 51
(1999)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ben Hermans en Marc van Oostendorp
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingSoms kunnen in de dialectologie sinds jaar en dag bekende feiten een nieuw licht werpen op de bestaande fonologische theorie; tegelijkertijd kan de fonologische theorie helpen de oude feiten op een nieuwe manier te interpreteren.Ga naar voetnoot1 Wij willen dit in dit artikel illustreren aan de hand van de Sittardse diftongering, zoals beschreven in het postuum gepubliceerde proefschrift van Willy Dols (1953) (zie ook Endepols 1945, 1948; Goossens 1956, 1998; Peeters en Schouten 1989; Starmans 1934; Verstegen 1946; Weijnen 1966). In het Sittards zijn lange middenklinkers met een valtoon gediftongeerd: waar een Midden-Limburgs dialect als het Maasbrachts ee met een valtoon heeft, heeft het Sittards ei met een diftong (en een valtoon). Over dit proces | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn meteen al twee vragen te formuleren. (1) Waarom diftongeren in het Sittards sommige middenklinkers met een valtoon wel en andere niet? En (2) waarom diftongeren middenklinkers met een sleeptoon niet? Onze kernhypothese met betrekking tot de eerste vraag is dat de Sittardse diftongerende klinkers worden afgeleid van een onderliggend korte, gespannen klinker. Anders gezegd, verlengde klinkers worden in het Sittards gerealiseerd als een dalende diftong met een valtoon. In dit opzicht contrasteren verlengde middenklinkers met onderliggend lange klinkers. Klinkers van dit laatste type blijven onveranderd, zowel op tonaal als op segmenteel niveau. We zullen laten zien dat dit onderliggende contrast indirect gemotiveerd kan worden met een geheel ander diftongeringsproces uit het dialect van Maasbracht. In laatstgenoemd dialect corresponderen de Sittardse middenklinkers die niet diftongeren, d.w.z. de onderliggend lange klinkers, met diftongen waarvan de tweede component bestaat uit een sjwa. Anderzijds corresponderen de diftongerende klinkers van het Sittards met niet-diftongerende middenklinkers in het Maasbrachts. Dit laat zien dat op het onderliggende niveau eenzelfde soort contrast aangenomen moet worden in beide dialecten, ook al worden de twee polen van het contrast in de twee dialecten op een totaal verschillende manier gerealiseerd. Onze hypothese met betrekking tot de tweede vraag is dat er een asymmetrie is tussen klinkerposities in de lettergreep. De eerste positie (gevuld door het eerste deel van een lange klinker of het lage deel van een diftong) is een ‘hoofd’ en het tweede een ‘afhankelijke’. In talen van de wereld hebben hoofdposities een voorkeur voor een hoge toon en afhankelijke posities een voorkeur voor een lage toon. In overeenstemming met deze universele neiging, kan een hoge toon alleen verwerkelijkt worden als hij verbonden is aan een hoofdpositie in het Sittards; een diftong met een sleeptoon is daarom een logische onmogelijkheid. In de dialectologische literatuur bestaat discussie over de vraag of de valtoon gezien moet worden als de oorzaak van de Sittardse diftongering (een stelling die in zekere zin bijvoorbeeld beargumenteerd wordt door Peeters en Schouten 1989), of dat de twee processen gelijktijdig zijn opgetreden (dit was voorzichtigheidshalve het standpunt van Dols 1953). In dit artikel wordt beargumenteerd dat recente ontwikkelingen in de fonologische theorie, met name de zogenoemde optimaliteitstheorie van Prince en Smolensky (1993) waarin de nadruk ligt op het resultaat van een proces in plaats van op de precieze formulering van de werking van het proces zelf, een nieuwe interpretatie mogelijk maken: valtoon is niet de oorzaak van diftongering, maar sleeptoon fungeert (of fungeerde) als een blokkerende factor voor diftongering. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit artikel is op de volgende manier opgebouwd. In de volgende paragraaf geven we een overzicht van de elementaire aspecten van het Sittardse diftongeringsproces. In de derde paragraaf presenteren we onze analyse. In de vierde paragraaf laten we zien dat het door ons voorgestelde onderliggende contrast onafhankelijk gemotiveerd kan worden met gegevens uit het Maasbrachts. In de laatste paragraaf volgt onze conclusie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Sittardse diftongering; de feitenIn Dols (1953) wordt overtuigend aangetoond dat er een correspondentie bestaat tussen, aan de ene kant, lange middenklinkers met een valtoon in een Limburgs dialect als het Maasbrachts en, aan de andere kant, dalende diftongen met een valtoon in het Sittards. Enige voorbeelden uit het werk van Dols volgen in (1). In de rechterkolom vindt men Sittardse vormen. In de linkerkolom worden de ermee corresponderende algemeen Limburgse vormen gegeven. Deze vormen komen (als voorbeeld) uit het dialect van Maasbracht.Ga naar voetnoot2
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In alle vormen in (1) wordt de klinker in de beklemtoonde lettergreep gerealiseerd met een valtoon. We zien dat de lange klinkers in de Maasbrachtse vormen links corresponderen met diftongen in het Sittards. Dat diftongering in het Sittards alleen werkt wanneer een klinker een valtoon heeft, wordt aangetoond in (2). In deze vormen hebben de klinkers in de beklemtoonde lettergreep een sleeptoon. We zien dat in alle vormen de middenklinker gehandhaafd blijft.
Dols stelt dat in het verleden de valtoon de drijvende kracht was achter diftongering. Zijn idee komt erop neer dat de klinkers (met een valtoon) die diftongeren zijn ontstaan uit historisch lange klinkers, of uit klinkers die zich oorspronkelijk in een rekkingspositie bevonden, en zich in die positie ontwikkelden tot lange klinkers. Klinkers die niet voldoen aan een van deze condities ondergaan niet het diftongeringsproces. Dat zijn dan klinkers die ontstaan zijn uit een Westgermaanse diftong, of het zijn klinkers in leenwoorden. In het synchrone perspectief dat wij in dit artikel betrekken betekenen Dols' observaties dat bij lange na niet alle lange middenklinkers met een valtoon diftongeren. Hieronder volgen een aantal vormen die geen diftongering ondergaan, ook al bevatten ze lange middenklinkers met een valtoon.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De synchrone situatie in het Sittards kan dus op de volgende manier beschreven worden. Lange middenklinkers die een sleeptoon dragen diftongeren nooit. Lange klinkers die een valtoon dragen vallen uiteen in twee contrasterende klassen: klinkers die wel diftongeren, en klinkers die niet diftongeren. De klinkers van de eerste klasse zijn ontstaan uit historisch lange klinkers, of zijn oorspronkelijk korte klinkers in een rekkingpositie. De klinkers van de tweede klasse zijn ontstaan uit Westgermaanse diftongen, of ze komen voor in woorden die oorspronkelijk leenwoorden zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Diftongering als opvulling van een lege mora3.1. Een eerste aanzetIn deze paragraaf stellen we een analyse voor van de hierboven beschreven verschijnselen voor. We maken daarbij gebruik van een theoretisch apparaat dat min of meer standaard is in de huidige (generatieve) fonologische theorievorming. We nemen aan dat de lengte van lettergrepen kan worden gerepresenteerd met behulp van mora's (McCarthy en Prince 1986) en dat de interne structuur van klinkers met behulp van kenmerkbomen kan worden gerepresenteerd (Clements en Hume 1995); voorts nemen we aan dat de grammatica is georganiseerd volgens de principes van de optimaliteitstheorie (Prince en Smolensky 1993). We stellen voor dat in de onderliggende representatie de diftongerende middenklinkers kort zijn en gespannen. In termen van mora-structuur betekent dit dat ze gelinkt zijn aan niet meer dan een mora. Hun gespannenheid wordt uitgedrukt door de afwezigheid van het kenmerk [lax], De structuur van de middenklinkers in de drie voorbeelden keeze, vrøøtele, aalmoos (cf. 1) is als volgt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het Sittards is er, net als in veel andere (Germaanse) talen, een principe werkzaam dat eist dat een beklemtoonde lettergreep bimoraisch is; dit is de beroemde Wet van Prokosch, die we als volgt formuleren:
In gevallen als keeze, vrøøtele, book, waar de onderliggende klinker gespannen en kort (dus monomoraisch) is, wordt niet voldaan aan de Wet van Prokosch. Daarom moet een nieuwe mora geïnserteerd worden. Terzijde merken we op dat in lettergrepen met een ongespannen klinker geen nieuwe mora geïnsterteerd hoeft te worden, omdat dergelijke lettergrepen in het Sittards, net als in veel (zo niet alle) andere dialecten in het Nederlandse taalgebied, altijd gesloten zijn. De medeklinker die ervoor zorgt dat de lettergreep gesloten is, levert de tweede mora. In dit opzicht volgen we Van Oostendorps (1995) analyse van het Nederlandse klinkersysteem. Van Oostendorp laat ook zien dat in het Nederlands een gespannen klinker nooit gevolgd kan worden door een tautosyllabische consonant. In woorden zoals kook, bijvoorbeeld, is de fonetisch tautosyllabische consonant, fonologisch gezien gelocaliseerd in de onset van een volgende lege lettergreep. Hier nemen we aan dat hetzelfde geldt voor het Limburgs. In woorden zoals book bezet de laatste consonant de onset van een overigens lege lettergreep. Daarmee zou de laatste hoorbare lettergreep (met de beklemtoonde klinker oo) monomoraisch worden, tenzij er een nieuwe mora geïnserteerd wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De nieuwe in te voegen lettergreep in een lettergreep met een onderliggend korte, gespannen klinker moet opgevuld worden, zowel met toonkenmerken als met segmentele informatie. Op het tonale niveau gedragen beide varianten van het Limburgs zich hetzelfde: in beide dialecten wordt een lage toon (L) geïnsterteerd. Dit is in overeenstemming met een universele tendens volgens welke een lage toon de ongemarkeerde toon is in een afhankelijke positie (De Lacy 1999).Ga naar voetnoot3 In hoofdpositie is de ongemarkeerde toon hoog (H).
De hoogte-asymmetrie geldt niet alleen voor hoofd- en afhankelijke posities in een lettergreep. De Lacy laat bijvoorbeeld zien dat ze ook opgaat op het niveau van klemtoon, waardoor soms hoofklemtoon een hoge toon aantrekt terwijl bijklemtonen met lagere tonen worden verwerkelijkt. Binnen de lettergreep geven de tonen hl, in die volgorde, de indruk van een dalende toon: de valtoon is daarmee dus volgens onze hypothese de ‘optimale’ complexe toon in het Sittards (en in het Maasbrachts en zelfs elders). Op het segmentele niveau zijn de beide door ons genoemde varianten van het Limburgs verschillend. Het Sittards geeft de voorkeur aan insertie van een nieuw segment. Dit segment verschilt alleen maar in klinkerhoogte van het reeds aanwezige segment; het is [+hoog], terwijl het voorafgaande segment [-hoog] is. Met betrekking tot alle overige kenmerken is het nieuwe segment identiek aan het reeds aanwezige segment. Zo ontstaat er een diftong. Een onderliggend korte e wordt gerealiseerd als ei, een onderliggend korte ø wordt gerealiseerd als øy (= ui), en een onderliggend korte o, tenslotte, wordt gerealiseerd als ou. Dit wordt verduidelijkt in (7). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het feit dat de nieuwe mora opgevuld wordt door een hoog (homorganisch) segment is in overeenstemming met een universele tendens. Volgens deze tendens wordt in niet-hoofdpositie de voorkeur gegeven aan segmenten met een relatief lage sonorantiegraad (Prince en Smolensky 1993). Deze tendens formuleren we als volgt:
Hoewel de realisatie van een lege mora als diftong als voordeel heeft dat het segment in niet-hoofdpositie een relatief lage sonorantiegraad heeft, heeft diftongering ook een nadeel. Het is in strijd met een andere universele tendens volgens welke de kenmerken van de klinker in niet-hoofdpositie verbonden zijn met de mora in hoofd-positie. Deze tendens formuleren we als volgt (Rosenthall 1994):Ga naar voetnoot4 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De representaties in (7) schenden anti-diftong, omdat het kenmerk [+hoog] uitsluitend verbonden is met de niet-hoofdmora. We zien dat satisfactie van marge noodzakelijkerwijs leidt tot een schending van de anti-diftong.Ga naar voetnoot5 Om te voldoen aan de eerste constraint moet een kenmerk [+hoog] ingevoegd worden. Datzelfde kenmerk kan echter niet verbonden worden aan de hoofdmora, zodat anti-diftong geschonden wordt. Kennelijk wordt in het dialect van Sittard de voorkeur gegeven aan satisfactie van marge boven anti-diftong. We drukken dit uit door te zeggen dat in het Sittards anti-diftong gedomineerd wordt door marge. Dit kan als volgt worden weergegeven.
In het nu volgende tableau leveren we het formele bewijs dat deze ordening correct is. In het bovenste hokje van de meest linkse kolom staat de onderliggende vorm van de vorm keeze. Daarnaast vindt men de relevante principes. De lineaire ordening van deze principes van links naar rechts reflecteert de onderlinge hiërarchische ordening. Onder de onderliggende vorm wordt een lijstje gegeven van een aantal mogelijke oppervlakte-vormen. De asterisken geven aan dat een bepaalde kandidaat de constraint schendt die aan het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoofd van de relevante kolom wordt genoemd. Een asterisk die voorzien is van een uitroepteken duidt aan dat de relevante schending fataal is. Dat houdt in dat de vorm verder geen rol meer speelt in de evaluatie. Dit wordt aangegeven door de grijze arcering van de hokjes ter rechterzijde van het hokje dat de fatale schending bevat. Er is in het tableau een vorm die voorzien is van een wijzende vinger. Dat is de optimale kandidaat, de vorm die fonetisch gerealiseerd wordt. De onderste kandidaat in het tableau in (11) heeft een monomoraische beklemtoonde lettergreep. In het Limburgs wordt de wet van prokosch nooit geschonden. Om deze reden nemen we aan dat deze constraint erg hoog is in de hiërarchie, en zelfs door geen enkele van de hier genoemde constraint gedomineerd wordt. De twee andere kandidaten schenden deze constraint niet. Als gevolg hiervan is de schending van de wet van prokosch door de onderste kandidaat fataal. Hij wordt daarom uit de competitie verwijderd. Alle hokjes ter rechter zijnde van het hokje met de fatale schending zijn daarom grijs gekleurd. De eerste kandidaat heeft een relatief sonorante klinker in niet-hoofdpositie. Daarmee schendt hij marge. De tweede kandidaat, daarentegen, schendt anti-diftong. Omdat in het Sittards marge hiërarchisch geordend is boven anti-diftong is een schending van marge fataal. De eerste kandidaat wordt daarom uit de competitie verwijderd. Zodoende blijft alleen de tweede kandidaat over. Dat is derhalve de optimale kandidaat. Het tableau maakt expliciet dat in het Sittards een mora die ingevoegd moet worden op instigatie van de wet van prokosch, opgevuld wordt door een hoge klinker die homorganisch aan de voorafgaande klinker is. We concluderen derhalve dat, vanuit een synchroon perspectief, diftongering het resultaat is van de rekking van een onderliggend korte, gespannen klinker in beklemtoonde positie. In andere Limburgse dialecten, zoals het Maasbrachts, wordt de voorkeur gegeven aan verlenging. Anders gezegd, de nieuwe mora die ingevoegd moet worden wanneer een onderliggend korte, gespannen klinker zich in een beklemtoonde lettergreep bevindt wordt in dialecten van dit type opgevuld door spreiding. De oppervlaktestructuur van een onderliggend korte klinker is derhalve als volgt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verschil tussen het Sittards en het Maasbrachts kan op eenvoudige wijze gekarakteriseerd worden in termen van de hiërarchische ordening tussen marge en anti-diftong. In tegenstelling tot het Sittards neemt in het Maasbrachts marge een lagere plaats in in de hiërarchie dan anti-diftong. Het relevante gedeelte van de grammatica van het Maasbrachts ziet er derhalve als volgt uit:
Dat deze ordening verlenging oplevert in plaats van diftongering wordt gedemonstreerd in het nu volgende tableau. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tweede kandidaat bevat een diftong. Daarmee schendt hij anti-diftong. De eerste kandidaat schendt marge. Omdat in het Maasbrachts, in tegenstelling tot het Sittards, het eerste principe een hogere plaats inneemt in de hiërarchie, is schending ervan fataal. Daarmee is de eerste kandidaat de optimale kandidaat. We hebben nu een eerste aanzet gegeven tot een analyse van het diftongeringsproces in het Sittards. We beweren dat diftongering het resultaat is van een specifieke opvulling van een mora die ingevoegd moet worden in een lettergreep die een onderliggend korte, gespannen klinker bevat. Meer in het bijzonder stellen we dat diftongering volgt uit de hiërarchische ordening in (10): marge » anti-diftong. Het Sittards verschilt hiermee van andere Limburgse dialecten zoals het Maasbrachts, waarvoor de ordening in (13) van toepassing is: anti-diftong » marge. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. Niet-diftongerende middenklinkers met een valtoonEerder hebben we gezien dat niet alle lange middenklinkers in het Sittards diftongeren. Voorbeelden van vormen die geen diftongering ondergaan hebben we gegeven in (3). We herhalen enkele voorbeelden in (15).
We stellen voor dat de niet-diftongerende midden klinkers (met een valtoon) afgeleid worden van onderliggend lange klinkers. De onderliggende structuur van deze Sittardse klinkers is derhalve identiek aan de oppervlaktestructuur van onderliggend korte, gespannen klinkers in het Maasbrachts. De structuur van deze klinkers hebben we reeds verduidelijkt in (12). De vraag die we nu moeten beantwoorden is waarom klinkers van dit type niet diftongeren. Zoals blijkt uit (12) zijn onderliggend lange klinkers bimoraisch in hun onderliggende structuur. Er is in de moderne fonologische theorie een verzameling principes die oppervlakte-kandidaten vergelijken met de ermee corresponderende onderliggende vormen, en evalueren in hoeverre er verschillen tussen zijn (McCarthy en Prince 1995): hoe minder verschillen, hoe beter. (Op deze manier wordt een idee van zuinigheid of ‘economie’ uitgedrukt: hoe minder er hoeft te veranderen, hoe beter.) Een van deze principes is identiteit: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De sleutel tot het antwoord op de vraag waarom onderliggend lange klinkers met een valtoon niet diftongeren kunnen we vinden in identiteit. In het geval van een onderliggend lange klinker die ook als lang wordt gerealiseerd in de oppervlakte is er sprake van een correspondentie-relatie tussen een onderliggende niet-hoofdmora en een niet-hoofdmora in de oppervlakte-structuur. Ook bestaat er een correspondentie-relatie tussen een onderliggend segment in niet-hoofdpositie en een oppervlakte-segment in niet-hoofdpositie. Omdat er een correspondentie-relatie bestaat tussen de onderliggende elementen en hun correspondenten in de oppervlakte is identiteit van toepassing. Deze constraint nu plaatsen we hoger in de hiërarchie dan de marge. De hiërarchie in (10) breiden we derhalve uit op de volgende manier.
In het tableau in (18) demonstreren we dat de ordening van identiteit boven marge als effect heeft dat onderliggend lange klinkers niet diftongeren. De eerste kandidaat voldoet aan marge. Maar dat houdt in dat identiteit geschonden wordt, omdat de lange klinker ook lang is in de onderliggende representatie. Omdat identiteit hoger is in de hiërarchie dan marge is schending ervan fataal. Daarmee is de tweede kandidaat de optimale kandidaat. We willen benadrukken dat lange klinkers die afgeleid zijn van een onderliggend korte (gespannen) klinker nooit identiteit kunnen schenden, omdat er geen correspondentie is tussen het materiaal in niet-hoofdpositie in de onderliggende structuur en datzelfde materiaal in dezelfde positie in de oppervlakte-structuur. Omdat identiteit geen beslissende rol kan spelen krijgen lagere constraints een kans om hun invloed te doen gelden. Omdat (in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Sittards) marge relatief hoog is in de hiërarchie wordt een verlengde klinker gerealiseerd als een diftong, niet als een lange klinker. We demonstreren dit aan de hand van het tableau (19). Dit tableau is gedeeltelijk een herhaling van het tableau in (11). Om de zaak niet nodeloos te compliceren hebben we echter de wet van prokosch (die in dit geval geen cruciale rol speelt, omdat alle vormen die we bekijken eraan voldoen) buiten beschouwing gelaten en alleen maar kandidaten in beschouwing genomen die een bimoraische beklemtoonde lettergreep hebben. Concluderend kunnen we zeggen dat we het contrast tussen de middenklinkers die diftongeren en de middenklinkers die niet diftongeren op de volgende manier analyseren. Diftongerende middenklinkers zijn in de onderliggende structuur monomoraisch (en gespannen). Daarom is identiteit niet van toepassing. Niet-diftongerende middenklinkers zijn onderliggend lang (bisegmenteel). Daarom is identiteit wel van toepassing. Omdat identiteit hoger is in de hiërarchie dan de constraint die diftongering afdwingt, marge, blijft de kwaliteit van een onderliggend lange klinker onaangetast. In de volgende subsectie proberen we een antwoord te vinden op de vraag waarom klinkers met een sleeptoon niet diftongeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3. Middenklinkers met een sleeptoonDe fonologische structuur van een valtoon is hl, zoals we al meerdere malen gezien hebben. De hoge toon is verbonden met de hoofdmora, de lage toon met de afhankelijke mora. Een sleeptoon heeft een hoge toon in beide posities. De fonologische structuur van de sleeptoon is dus HH. Wat is nu de oorzaak van het feit dat de hoge toon in de niet-hoofdpositie blokkerend werkt op het Sittardse diftongeringsproces? Het contrast tussen val- en sleeptoon moet uiteraard aangegeven worden in de fonologische structuur. We stellen voor dat deze HH is, in navolging van Hermans (1994).Ga naar voetnoot6 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze representatie bevat een onderliggende korte gespannen klinker. De mora waaraan de klinker verbonden is draagt een hoge toon. Deze hoge toon wordt gevolgd door een tweede hoge toon, die (nog) niet verbonden is met een mora. Volgens het systeem dat we tot nu toe ontworpen hebben wordt een nieuwe mora geïnsterteerd op grond van bimoraiciteit. In principe wordt in het Sitttards die mora opgevuld door een nieuw, [+hoog] segment, zoals we eerder hebben gezien. Tot zover is er geen enkele reden om aan te nemen dat dit ook niet hier zou gebeuren. Nadat er een associatielijn getrokken is tussen de tweede hoge toon en de ingevoegde mora zouden we de volgende structuur verwachten: (De aanhechting van de lage toon laten we in het midden, omdat deze irrelevant is voor onze bespreking.)
Dit is een ongewenst resultaat. Het zou betekenen dat we Sittardse vormen zouden kunnen aantreffen met een dalende, sleeptonige diftong die corresponderen met algemeen Limburgse vormen met een lange sleeptonige klinker. Echter, de correspondentie tussen lange klinkers in het algemeen Limburgs en de Sittardse diftongen treffen we alleen maar aan onder de valtoon, zoals we hebben uiteengezet in paragraaf 2. Wat zou de verklaring voor deze blokkade kunnen zijn? De eerste gedachte die in ons op zou kunnen komen, is dat de Hoogte-asymmetrie die we in (6) observeerden een belangrijke rol speelt. Structuur (21) is uitgesloten omdat hier een hoge toon (namelijk de tweede) verbonden is aan een niet-afhankelijke mora. De Hoogte-asymmetrie keurt een dergelijke constellatie af. De vraag doet zich nu echter voor wat het Sittards alternatief is. Als we uitgaan van de gedachte dat dit dialect probeert te voldoen aan de wet van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prokosch, moeten we ervan uitgaan dat sleeptonige middenklinkers verlengen, ook als ze niet diftongeren. De uiteindelijke structuur wordt dan die in (22):
Het lijkt er dan op het eerste gezicht op dat (22) net zo min aan de wensen van de Hoogte-asymmetrie voldoet als (21). Op dit probleem zijn twee antwoorden mogelijk. In de eerste plaats zouden we kunnen veronderstellen dat de wet van prokosch misschien precies in deze gevallen niet onschendbaar is. Als de Hoogte-asymmetrie ons geen andere keus laat, moeten we een gespannen klinker maar niet verlengen, of diftongeren. Dit zou ons ertoe kunnen leiden de volgende representatie aan te nemen:
Op zichzelf beschouwd is het geen bezwaar om aan te nemen dat de wet van prokosch hier in geval van nood wordt geschonden; de optimaliteitstheorie is er als het ware op gericht om dergelijke keuzes te maken en we hebben hierboven gezien dat het Sittards ook van de mogelijkheid van schendbare principes gebruik maakt. In dit geval doen zich dan echter meteen enkele netelige problemen voor. Zo is bekend dat sleeptonige klinkers over het algemeen fonetisch de neiging hebben langer te zijn dan hun valtonige tegenhangers, terwijl we hier gedwongen zouden worden aan te nemen dat de situatie fonologisch andersom ligt. Voorts zouden we op het deze ene mora wel een erg grote toonlast leggen: maar liefst drie tonen (hoog-laag-hoog) zouden erop moeten worden verwerkelijkt. Hoewel het misschien niet per definitie onmogelijk is een oplossing te vinden voor de genoemde problemen, lijkt het ons veiliger om een andere weg te kiezen. Deze bestaat uit een iets preciezere formulering van de Hoogte-asymmetrie dan die in (6), bijvoorbeeld op de volgende manier: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verschil tussen (24) - het gaat ons hier alleen om de clausule (a), maar de clausule in (b) geven we er voor de volledigheid bij - en de eerdere formulering van de Hoogte-asymmetrie in (6) is dat (24) niet langer verwijst naar mora's, maar naar segmentele inhoud. Volgens (24) is de structuur in (22) in orde, omdat de hoge toon verbonden is aan kenmerken (de kenmerken van de [e]) die zich alle in een hoofdpositie bevinden; dat deze kenmerken zich tegelijkertijd ook in een afhankelijke positie bevinden, doet er voor (24) niet toe. Bij de structuur in (21) ligt het anders; daar is de tweede hoge toon verbonden aan het kenmerk [+hoog] dat zich alleen maar in een afhankelijke positie bevindt en niet in een hoofdpositie. Dit is uitgesloten volgens (24) en dus kan (21) niet voorkomen. Een essentieel ingrediënt van onze analyse is de aanname dat klinkers die lang zijn aan de oppervlakte twee onderliggende bronnen hebben. Ten eerste: ze kunnen afgeleid zijn van een onderliggend lange klinker. In het Sittards diftongeren deze klinkers niet. Deze klinkers kunnen ofwel een valtoon, ofwel een sleeptoon dragen. Ten tweede: ze kunnen afgeleid zijn van een onderliggende korte klinker. Deze klinkers diftongeren in het Sittards, maar niet in het Maasbrachts. Op het tonale niveau kunnen deze klinkers uitsluitend een valtoon dragen. In de nu volgende paragraaf zullen we aantonen dat de hypothese dat lange klinkers twee bronnen hebben onafhankelijk gemotiveerd kan worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Onafhankelijke evidentie voor het onderliggende lengtecontrastHet contrast tussen de twee onderliggende structuren speelt niet alleen een belangrijke rol in het Sittards. Ook in een dialect als het Maasbrachts, dat niet gevoelig is voor de Sittardse diftongering, is het van wezenlijk belang. In dit dialect verglijden de lange middenklinkers die lang zijn in hun onderliggende vorm tot sjwa, terwijl de lange klinkers die afgeleid zijn van een onderliggende korte klinker niet diftongeren. In het Sittards is dit specifieke diftongeringsproces niet aanwezig. De klinkers in de Sittardse vormen in (3) corresponderen in het Maasbrachts derhalve met een diftong. We laten dit zien in (25), waar we de Sittardse vormen in (3) herhalen en vergelijken met hun Maasbrachtse equivalenten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We benadrukken dat dit diftongeringsproces niet werkt in die gevallen waar een lange klinker is afgeleid van een onderliggend korte klinker. Vormen die dit demonstreren hebben we reeds gegeven in (1). Hieronder herhalen we deze vormen.
Zo doet zich het merkwaardige feit voor dat de twee polen van het onderliggende lengtecontrast zich op een totaal verschillende manier gedragen in de twee dialecten. De lange klinkers die afgeleid zijn van een onderliggende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
korte klinker worden gerealiseerd als een diftong in het Sittards, en als een lange klinker in het Maasbrachts. De lange klinkers die zijn afgeleid van een onderliggende lange klinker worden gerealiseerd als een diftong (eindigend op een sjwa) in het Maasbrachts. In het Sittards echter worden ze gerealiseerd als een lange klinker. Op grond hiervan kunnen we concluderen dat het Maasbrachtse diftongeringsproces onafhankelijke motivatie biedt voor het door ons gepostuleerde lengtecontrast.Ga naar voetnoot7 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. SamenvattingIn dit artikel hebben we een synchrone interpretatie gegeven van de interessante diftongeringsverschijnselen die zich voordoen in het Sittards en die in een traditioneel dialectologisch en diachroon kader zijn beschreven door Dols (1953). We hebben laten zien hoe de Sittardse feiten beschreven kunnen worden in een modern generatief kader. De diftongering op zichzelf kan gezien worden als een manier om aan de eis te voldoen dat beklemtoonde lettergrepen bimoraisch moeten zijn (de wet van prokosch). Dat sleeptonige klinkers op hun beurt diftongering vermijden, komt volgens onze analyse voort uit het feit dat sleeptonen ‘gemarkeerd’ zijn, omdat ze een hoge toon hebben op een afhankelijke positie in de lettergreep. Een dergelijke vorm van gemarkeerdheid is kennelijk niet te combineren met diftongering. In de dialectologische literatuur over het (diachrone) verband tussen diftongering en valtoon zijn grofweg twee posities te onderscheiden: sommigen denken dat valtoon de oorzaak van diftongering is geweest, anderen dat de twee processen min of meer onafhankelijk zijn. Ons voorstel geeft een derde interpretatie: diftongering vindt om onafhankelijke redenen plaats, maar wordt geblokkeerd in het geval van een sleeptoon. Het nettoresultaat daarvan is dat de diftongering alleen bij sommige valtonen voorkomt, maar dat betekent niet dat het ene een oorzaak is van het andere. Hooguit zijn de twee processen niet met elkaar in tegenspraak. In onze analyse hebben we alleen gebruik gemaakt van instrumenten die in dit kader al voorhanden waren; hooguit hebben we ze op een punt ietwat aangescherpt (namelijk in de formulering van de Hoogte-asymmetrie.) Het is onze stelling dat fonologische theorie en dialectologie veel van elkaar te leren hebben; dit artikel is hopelijk een illustratie van deze stelling. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|