| |
| |
| |
Joep Kruijsen
Met Weijnen de grens over
De betekenis van benoemingsmotievenGa naar voetnoot1
Vijfentwintig jaar geleden, in het voorwoord van de bundel verspreide artikelen die bij zijn 65ste verjaardag werden heruitgegeven (Weijnen 1975), werden er in Toon Weijnens werk twee hoofdlijnen onderscheiden. De ene lijn loopt van Brabantse dialectologie naar Nederlandse taalkunde in meer algemene zin en de andere loopt van Brabantse en Nederlandse dialectologie naar interlinguale, Europese dialectkunde. Over die tweede lijn worden hier nog enkele gedachten ontvouwd.
Heel uitdrukkelijk en opgezet als een eigen onderzoeksprogramma komt de interlinguale belangstelling ter sprake in de artikelen die hij met Toon Hagen schreef (1966) over de plannen die tot een taalatlas met Europa als probleemgebied, de Atlas Linguarum Europae, zouden leiden. Maar impliciet en bijna als een vast onderdeel van zijn neerlandistisch werk is een blik over de grenzen al in het oudste werk van Weijnen naspeurbaar. Steeds onderzoekt hij of niet een bijdrage tot de verklaring van het onderzochte verschijnsel gevonden kan worden in een geografisch perspectief dat ruimer is dan het eigenlijke probleemgebied.
Al in 1936, nog voor het verschijnen van zijn proefschrift over de Noord-Brabantse dialectgrenzen, schrijft hij over ‘toevallig gevonden isoglossen in Limburg’ (Weijnen 1936); al heel vroeg ook kijkt hij vanuit West-Noord-Brabant naar de Zeeuwse dialecten (1939 en 1944).
Zonder twijfel is het voorbeeld van Van Ginneken mede debet aan deze habitus om over de grenzen heen te kijken. De wijdheid van Van Ginnekens blik is intussen wel bekend en staat de laatste jaren zelfs weer opnieuw in de belangstelling. Weijnen heeft uit de visionaire ideeën van zijn promotor de bruikbare elementen geselecteerd en verder ontwikkeld. Vroege voorbeelden van dergelijke verklaringen voor verschijnselen uit het Nederlandse taalgebied, gevonden door over de grenzen heen te zien, zijn wel de behandeling van de ontronding (1963), de ‘Fonetische en grammatische parallel- | |
| |
len aan weerszijden van de taalgrens’ (1964), de ‘Oude Engels-Nederlandse parallellen’ (1965) en vooral de ‘Leenwoorden uit de Latinitas’ (1967). Het zijn, achteraf beschouwd, vingeroefeningen geweest voor een onderzoeksproject van grote bandbreedte, de Atlas Linguarum Europae (ale).
| |
1. Wiel
De eerste Europese woordkaart die Weijnen presenteerde was die van het wiel, op een symposium van de Akademie van Wetenschappen in 1973 (Weijnen 1974).Ga naar voetnoot2 Die kaart wordt hier in enkele korte streken nog eens geschetst, om daarmee de vernieuwende betekenis van deze geografisch zeer ver doorgevoerde vergroting van het probleemgebied aan te kunnen tonen.
Kaart 1, woordkaart WIEL
Zoals zoveel vaker in Weijnens werk is de aanleiding tot deze studie een woordgrens die door het Nederlandse taalgebied loopt en daarbinnen geen afdoende verklaring vindt. In dit geval is het de grenslijn tussen wiel in het westen en rad in het oosten. Etymologisch was de zaak snel duidelijk; Nl. wiel behoort tot de groep van Eng. wheel, Scand. hjul, Slav, kolo, kolelo,
| |
| |
koleso en (geredupliceerd) Grieks kuklos, (naar de vorm ons cyclus), alle oerverwant met Indo-eur. kvel, ‘zich voortbewegen; draaien’ (iew: 639). De groep ligt perifeer en daarmee taalgeografisch fraai als de oudste laag aan de rand van het onderzochte gebied. In het centrum vinden we verwanten van de tweede Indo-eur. stam, reth dat ‘lopen, rollen; rennen’ (iew: 866), als grondbetekenis heeft. Het zijn de nakomelingen van Latijn rotaGa naar voetnoot3 en de ontleningen daaraan: Du. Rad en Nl. rad, het beginpunt van de vraagstelling. Naar de conventies van de taalgeografie ligt het jongste, innoverende, expansieve woord in het centrum en heeft het de oudere laag naar de periferie verdrongen.
Het verrassende is nu dat Weijnen deze benoemingsovergang in verband heeft gebracht met het motief van de benoeming. Het oude wiel was het massieve schijfwiel van de ossenkar, bekend vanaf het vierde millennium voor onze jaartelling,Ga naar voetnoot4 dat zich langzaam, als stapvoets, voortbeweegt en daarom kon worden benoemd met behulp van Indo-eur. kvel ‘zich voortbewegen, draaien’. Het nieuwe wiel, een spaakwiel, waarvan de eerste afbeeldingen gedateerd zijn rond 1900 voor Chr., in de tijd van de domesticatie van het paard en de opkomst van de krijgswagens in Mesopotamië (Weijnen 1974), is veel sneller dan het massieve wiel en in de benoeming van deze uitvinding kon die snelheid kon worden uitgedrukt door Indo-eur. reth. ‘rollen, rennen’.Ga naar voetnoot5
Onafhankelijke evidentie uit de cultuurgeschiedenis, in dit geval de krijgsgeschiedenis, kan daarmee worden gekoppeld aan kaartbeelden. Veel meer dan bij de beperking tot taalkundige diachronie en reconstructie alleen, kan nu, mede op grond van het kaartbeeld, een chronologische volgorde worden gepostuleerd.
In motiefkaarten worden de semantische aspecten van etymologische beschouwingen (en daarmee de conceptualisering van de werkelijkheid, de culturele omgeving) expliciet gemaakt (Alinei 1980: 295). Het zijn daarmee vergelijkende semasiologische kaarten, die de betekenisontwikkelingen van de in de kaart opgenomen etyma voor zover die met elkaar samenhangen, laten zien. Een opmerking van Weijnen in het commentaar van zijn wiel- | |
| |
kaart (Weijnen 1974: 12) maakt goed duidelijk hoe het mechanisme werkt. In de Finse dialecten heeft Weijnen de vorm kiivu voor ‘wiel’ gevonden, midden in het wiel-hjul gebied. Kiivu is op een transparante, onproblematische wijze ontleend aan het Zweeds skiva, ‘schijf’ en voegt zich dus volkomen naar de koppeling van de wiel-vormen aan het massieve schijfwiel.
Voorwaarde is dan wel dat er tenminste enige transparantheid aan de etymologie te ontdekken moet zijn. De etymologieën van koper (<aes cyprium, ‘Cyprisch erts’), om het bij een ander Europees voorbeeld uit Weijnens kaarten voor de ale te houden, en van papier (<papyrus ‘plantensoort’) zijn onproblematisch; die van brons (wellicht uit het Perzisch) is dat echter niet. In het geval van gereconstrueerde wortels zoals in de wielkaart is die transparantie niet zo groot, maar later, toen het materiaal van de ale eenmaal verzameld was, konden kaarten worden uitgezocht waarin bijvoorbeeld veel transparante samenstellingen voorkwamen, om de werking van de motiefkaarten aan te tonen. Anderen hebben toen dit principe verder uitgewerkt en elders doorgezet (Alinei 1996: 11).
| |
2. Tafel
In de tijd van het ontstaan van zijn eigen wielkaart heeft Weijnen aan enkele van zijn studenten suggesties gegevens voor het maken van dergelijke studies in een groot taalgeografisch gebied. De dissertatie van Fons Moerdijk over West-Europese benamingen voor enkele kledingstukken is wel het duidelijkste uitvloeisel van een dergelijke suggestie (Moerdijk 1979). Zo heeft hij toen ook mij de suggestie gedaan om onderzoek te doen naar de benamingen voor het begrip tafel in West-Europa en naar verbanden met de cultuurgeschiedenis. De Nederlandse taalkaart van de tafel is immers één van die gevallen waarbij een woordgrens, die tussen tafel en dis, door de kaart loopt, een lijn die alleen begrepen kan worden als ze wordt doorgetrokken tot ver buiten de grenzen. In het zuiden van Nederlands Limburg wordt immers voor het begrip ‘tafel’ nog het archaïsch (van Middelnederlands tot in de 17e eeuw) dèsGa naar voetnoot6 gebruikt, dat elders alleen nog in vaste uitdrukkingen en samenstellingen als een welvoorziene dis en disgenoot is overgeleverd (cf. wnt: s.v. disch).
Dat onderzoek is destijds uitgemond in een doctoraalscriptie en een kort artikel (Kruijsen 1980), maar niet verder doorgezet. Reden te meer om nu, met de afstand van bijna drie decennia, de verworvenheden van het onder- | |
| |
zoek naar benoemingsmotieven in het kader van de ale, toe te passen op de benamingen van de tafel in Europa. Ik heb hier ook nieuwe opgaven uit de ale-enquête toegevoegd aan de oude materiaalverzameling.
| |
2.1. Heteroniemen van ‘tafel’ (met semasiologische uitstapjes)
Cultuurhistorisch gezien behoort de tafel, zoals zoveel andere begrippen en termen uit de sfeer van het huis, tot het vanuit Rome verspreide patrimonium in Europa. De Latijnse woorden zijn het oudste en het meest verbreid, tot ver buiten de grenzen van de eigenlijke Latinitas.
Kaart 2, woordkaart TAFEL
Drie oorspronkelijk uit het Latijn afkomstige lexemen zijn op de kaart te onderscheiden: de nakomelingen van mensa, van discus en van tabula.
1. |
Aan de twee flanken van het eigenlijke gebied van de Romaanse talen staan de representanten van klassiek Latijn mensa: Spaans en Portugees mesa en Roemeens en Moldaafs masa; het komt ook in het archaïsch Sardijns voor en is sporadisch geattesteerd in andere streken die al vroeg de band met Rome verloren hadden zoals het Rheto-Romaans en in de Franche-Comté.Ga naar voetnoot7 |
| |
| |
|
Oorspronkelijk deelwoord van metiri met de betekenis ‘afgemeten, individuele portie (van een offerbrood)’, moet het woord al vroeg metonymischGa naar voetnoot8 de betekenisuitbreiding hebben verworven van ‘portie’ naar ‘hetgeen de portie bevat; waarop de portie ligt’. We zouden dat nu schotel of bord noemen en de betekenisverhouding tussen ‘schotel’ en ‘tafel’ wordt inzichtelijk als men die plaatst in de eetcultuur, de tafelmanieren zo men wil, zoals die zeker tot aan het begin van onze jaartelling golden. In die tijd was er geen sprake van een gemeenschappelijke tafel, waaraan men ‘ter tafel’ kon gaan. In de hoogste kringen lag men aan op ligbedden, kreeg spijzen aangereikt op schotels die dan op een losstaand onderstel, een driepoot, terzijde konden worden gezet. Het was algemeen gebruik. Homeros beschrijft de eetgewoonten van zijn helden op deze manier (bijv. Od. XVII: 409) en dergelijke onderstellen zijn ook in Egyptische graven gevonden (Richter 1966: fig. 341-379).
Buiten die kleine groep van hoge kringen zat men eenvoudigweg op de grond of hooguit op een krukje onder het eten en hield de schotel in de hand. Het vastzetten van de schotel op het onderstel luidde de betekenisovergang van ‘schotel’ naar ‘tafel’ in en vergemakkelijkte die; het uiterlijk van het meubeltje veranderde echter amper.
Mensa is al vroeg, in de Vulgair-Lat. vorm mesa, ontleend in het Gothisch (het komt in Wulfila's Bijbelvertaling voor als ‘wisseltafel’), het Oudhoogduits, in de Keltische talen en in het Kerkslavisch, voornamelijk in de betekenis ‘schotel’ (Buck 1949: 7.44); de Bulgaarse, Grieks-Macedonische, en Turkse masa-wormen die alle ‘tafel’ aanduiden, zijn ontleningen aan het Roemeens (Cioranescu 1958-61: 507). |
2. |
Het tweede woord dat in het Latijn de betekenis ‘tafel’ heeft gekregen is discus, al sinds Plautus (3e eeuw voor Chr.) ontleend aan het Grieks diskos, ‘werpring, werpschijf’, afgeleid van dikein, ‘mikken, werpen’. In de eerste eeuw van onze jaartelling, als de Olympische spelen waarin het woord zijn specifieke betekenis had, in onbruik raken, verschuift de betekenis van ‘werpschijf’ naar ‘schotel’, een vanwege de vorm inzichtelijke metafoor (Ernout-Meillet 1959: 176). Daarna neemt discus het voortouw (de populariteit) van mensa over, is er hier een eenzelfde soort cultuurgebonden ontwikkeling waar te nemen van ‘schotel’ naar ‘tafel’ als bij |
| |
| |
|
mensa en bestaan beide betekenissen probleemloos naast elkaar, tot in het middeleeuws Latijn (Niermeyer 1954: 338).
In de huidige Romaanse dialecten is Lat. discus nog op één plaats in de Alpen in de betekenis ‘tafel’ geattesteerd (alf: 1273); ontleend aan het Latijn is het al in de 5e eeuw in deze betekenis opgenomen in de Germaanse talen en daar ook populair gebleven: in het Duitse taalgebied als tisch en, zoals gezegd, in het zuiden van Limburg als dès (Weijnen 1967: 51; verg. ook Eng. desk, ‘schrijftafel’). Verder vindt men It. desco in archaïsche en poëtische contexten wel in de betekenis ‘tafel’ en is het daarmee vergelijkbaar met Nl. dis, maar het woord heeft in het centrum van de oude Latinitas de betekenis ‘tafel’ moeten overlaten aan het derde Latijnse woord in successie: tabula.
In de betekenis ‘schotel’ heeft discus echter een stevige bestaansbasis gekregen/behouden in het Engels (dish) en ook in talrijke andere talen in een wijde cirkel rond de oude Romeinse invloedssfeer (Buck 1949: 344-5 en few: sv.) en het heeft in de laatste helft van deze eeuw een tweede jeugd gekregen in de internationale maakwoorden in de audiovisuele en IT-sfeer (discotheek, discobar, enz.; diskette, diskdrive, compactdisc, enz.), teruggrijpend op de klassieke betekenis van discus, ‘schijf’. |
3. |
De opkomst van de derde Latijnse term voor tafel valt samen met een culturele omslag in de tafelgewoonten (Weijnen 1967: 53). De basis-betekenis van Latijn tabula is ‘plank, gevlakt vloerdeel; ook zitbank’; het verkleinwoord tabella betekent ‘leesplankje, schrijftafeltje’ (Walde-Hofmann 1965-72: II, 640); de betekenis ‘tafel’ komt in het Klassiek Latijn niet voor, maar moet zich ‘schon früh’ zegt Von Wartburg (few XIII.I: 24b), in de periode van het uiteenvallen van het Latijn in de Romaanse talen, uit de betekenis ‘plank’ hebben ontwikkeld. Het nieuwe woord heeft mensa ‘tafel’ dan ook alleen in het oude centrum van de Romeinse invloedssfeer (Midden- en Noord-Italie, Frankrijk en Catalonië) verdrongen, niet meer in de periferie zoals we boven zagen. Andere bronnen zijn even vaag in de datering van de betekenisovergang als Von Wartburg.
Het woord en de betekenis ‘tafel’ zijn later vanuit het Frans en Frankrijk ontleend naar Engeland, Bretagne, de Nederlanden en het noordwestelijke deel van het Nederduits. (It. tavola, Provençaals en Catalaans taula, Fr. table, Bret. tol, Eng. table en Nl. en Ndu. tafel). |
4. |
In de Scandinavische talen is bord het gebruikelijke woord voor ‘tafel’. De oorspronkelijke betekenis van dit Germaanse woord is ‘plankje, bord, |
| |
| |
|
schotel’ (De Vries 1977: 50); de betekenisontwikkeling van ‘plankje’ via ‘schotel’ naar ‘tafel’ loopt parallel met die van het zuidelijker discus, die immers op aangrenzend Germaans gebied plaatsgreep. De laatste stap markeert de overgang van een individuele wijze van eten naar de gemeenschappelijke tafel; vergelijk ook de Nederlandse parallel te berde brengen - ter tafel brengen. Bord ‘tafel’ is temidden van andere woorden uit de huiselijke cultuur, uit de Scandinavische talen ontleend in het Keltisch van Schotland (bord) en Wales (bwrdd). |
5. |
Zeer uitgestrekt op onze kaart zijn de Slavische woorden stol en varianten (Russ., Witruss., Servisch, Kroatisch, Slovaaks, enz. stol; Ukr. stil, Pools stól), met Hongaars leenwoord asztal en talrijke leenwoorden aan het Russ. in de andere talen van ex-Sovjet-Unie. De oorspronkelijke betekenis van de onderliggende werkwoordsstam (iew: 1007 sub 9) is die van ‘stellen, doen staan, construeren’, in de context van de zojuist geschetste functiegeschiedenis: ‘op poten zetten’ (cf. ook Nl. staan, stellen) en daarmee samenhangend met Nl. stoel, ook een constructie immers. Er is dan ook een functioneel verband te leggen tussen de onderliggende betekenis van deze stol-familie en het Griekse trapeza, eigenlijk ‘driepoot’. |
6. |
Ik wijs hier kort nog op de onderliggende betekenis van enkele andere etyma op de kaart, maar ga op deze plek voorbij aan de etymologische achtergronden. |
|
- |
De Griekse doorzichtige samenstelling trapeza, eigenlijk ‘driepoot’ zoals we zagen, is een benaming die een klein meubelstuk veronderstelt en niet de grote familietafel, maar waarin wel uitdrukkelijk de constructie als motief van de benoeming naar boven komt; Albanees triesa heeft dezelfde onderliggende betekenis. |
|
- |
Twee Turkse leenwoorden op de Balkan sini en sofra. De oorspronkelijk betekenis van sini, een in het Turks aan het Perzisch (sînî) ontleend woord, is ‘dienblad, een grote ronde plaat uit koper of brons waarop men kan eten ‘en het woord voegt zich daarmee in de groep ‘schotel, bord’. Dat geldt ook voor sofra, ‘klein laag en gedekt tafeltje’; het heeft de vorm van een soort grote schotel op lage poten, waaromheen men op kussens op de grond gaat zitten om te eten. Turks sofra is aan het Arabisch ontleend (sufra, ‘tafel voor de maaltijd, gedekte tafel’).Ga naar voetnoot9 Dergelijke lage tafeltjes zijn te zien in het openluchtmuseum van Boekarest (en in Meringer 1900). |
| |
| |
- |
De Sorbische opgave blido, ‘tafel’ is oorspronkelijk een leenwoord uit Germaans, cf. Ohd. biet, dat ook nog de dubbele betekenis van ‘schotel’ en ‘tafel’ naast elkaar had, cf. Ohd. biotan ‘toereiken, aanbieden’. Hetzelfde Ohd. biet ligt ook ten grondslag aan Finse leenwoord pöytä. Het onderliggende benoemingsmotief ‘aanreiken’ past zeer wel bij het begrip ‘schotel’ en de betekenisovergang van ‘schotel’ naar ‘tafel’ is, zoals we zagen, frequent in het Duitse en Scandinavische gebied. |
- |
Estisch lauta hangt samen met loda, ‘plank’. |
- |
Lets galds betekent oorspronkelijk ‘stuk gespleten hout, plank’. |
- |
Zuid-Italiaans buffetta (eigenlijk ‘bergkast’), It. en Spaans banco of banca, Grieks pank (eigenlijk ‘bankje’; niet op de kaart), en ook Fr. dial. maie (eigenlijk ‘baktrog’; ook niet ingetekend in de kaart) duiden op de meerfunctionaliteit van de volkskundige meubels; dergelijke meubels kùnnen, als dat zo uitkomt, als tafel dienst doen, maar zijn niet speciaal voor dit doel gemaakt of bedoeld. Zie vooral Krüger (1963) en Meringer (1900) over de volkscultuur in de landen rond de Middellandse Zee. |
Nu is het mogelijk de onderliggende betekenissen van de gevonden etyma met elkaar te vergelijken voor zover ze motieven aangeven die de benoeming van het meubel hebben gestuurd en die te hergroeperen in een kaart.
| |
2.2. Benoemingsmotieven (kaart 3)
Vier basismotieven kunnen onder de benamingen van de tafel in Europa worden geschoven:
1. | aanbieden, aanreiken - in verband met de schotel (of het bord) dat wordt aangeboden bij een individuele bediening van de tafelgenoten, liggend op sofa's of zittend op de grond. Dit moet de oorspronkelijke gewoonte zijn om een maaltijd te gebruiken; vergelijk Homeros waar trapeza een klein individueel tafeltje is. Het is het gebied van mensa, discus, bord, biotan-afleidingen, en de Baltische en Turkse woorden. |
2. | opstelling, constructie - als verwijzing naar het belang van het onderstel, de poten: het verspreidingsgebied van stol, en, gezien de oorspronkelijke etymologie, van trapeza. |
Deze twee motieven hangen met elkaar samen; het tweede maakt als het ware van het eerste een meubel, iets mobiels, iets wegzetbaars.
3. | gemeenschappelijke tafel - voor disgenoten zittend op banken rond een hoog tafelblad dat op schragen of later vaste poten staat. Men eet groepsgewijze en niet meer individueel: verspreidingsgebied van tabula. |
| |
| |
Kaart 3, motiefkaart TAFEL
De veronderstelling lijkt gewettigd deze overgang van motief te verbinden met de verhoging van ‘huiselijk werkniveau’, zoals dat in klassieke lexica (zoals Schrader 1917-29: 347) en door Meringer (1900) nog voor de Balkan uit het begin van deze eeuw, is beschreven. De vuurhaard en het werkblad gaan langzaam omhoog. Er ontstond daardoor behoefte aan een soort tafelblad op schragen waaraan men, zittend op een bank, kon eten. Voor de benaming van dat blad voldeden de voorhanden termen mensa en discus, tezeer met een schotel verbonden, niet. Tabula, ‘plank’, voldeed kennelijk wel aan die behoefte; pars pro toto ging het nieuwe woord niet alleen ‘plank’ en ‘tafelblad’ maar ook de gehele constructie, de ‘tafel’ aanduiden.
4. | plurifunctionaliteit - een van de vele functies die het betreffende meubel kan hebben is te dienen als tafel, maar het kan ook als individueel of gemeenschappelijk zitmeubel dienst doen, als baktrog of als bergkast. Het is het gebied aan de zuidelijke periferie van het Middellandse Zeegebied met woorden als: buffetta, banco en banca, maie, enz. |
Deze kaart, in combinatie met gelijksoortige motiefkaarten van ‘schotel’ en ‘bord’ enerzijds, van ‘bankje, krukje’ en ‘zitbank’, van andere primaire meubelen als ‘bergkast’ en ‘bed’, maar ook van ‘haardplaats’, ‘keuken’ en ‘woonkamer’, zou nieuw licht kunnen werpen op de cultuurgeschiedenis van het wonen en het huiselijk leven in West-Europa.
| |
| |
| |
3. Slot
In 1933 verwierf Toon Weijnen als bijna afgestudeerde de eerste gouden erepenning van de jonge Nijmeegse universiteit voor zijn inzending op een prijsvraag over de begrenzing tussen de West- en Oost-Noord-Brabantse dialecten. Vandaag, meer dan 65 jaar later, lijkt de cirkel zich te sluiten en verschijnt zijn boek over oude woordlagen in de Brabantse dialecten.
Ik heb iets willen laten zien uit de tijd dat we samen aan de Europese Taalatlas werkten, midden in die lange, uitgestrekte cirkelboog die tussen 1933 en nu in ligt. Het is al even aangeduid: Weijnens werkterrein is begonnen in Brabant, hij is er in zekere zin steeds weer opnieuw begonnen, en telkens trekt hij de boog verder weg, kijkt hij verder over de grenzen heen. Het heeft de prachtigste vergezichten opgeleverd.
| |
| |
| |
Bibliografie
Alinei, M. |
|
1980 |
The structure of meaning. In: Quaderni di Semantica 1, 289-305. |
|
1996 |
‘The principle of ‘morpho-semantic density’ and the etymology of the Lat. rota word family’, in: Studier i Talesprogsvariation og Sprogkontakt. Til Inger Ejskjaer pa halvfjerdsarsdagen den 20. Maj 1996, Kobenhavn 1966, 11-16. |
|
Buck, C.D. |
|
1949 |
A Dictionary of selected Synonyms in the principal Indo-European Languages. Chicago. |
|
Cioranescu, A. |
|
1958-1961 |
Diccionario etimologico rumano. Tenerife. |
|
Endepols, H.J. |
|
1955 |
Woordenboek of diksjenaer van 't Mestreechs. Maastricht. |
|
Ernout, A. et A. Meillet |
|
19594 |
Dictionnaire étymologique de la langue latine. Paris. |
|
Krüger, F. |
|
1963 |
El Mobilario popular en los paises romanicos. Coimbra. |
|
Kruijsen, J. |
|
1980 |
ale 414 Table, explication possible d'une carte. In: J. Kruijsen (red.), Liber Amicorum Weijnen, 327-336. |
|
Meringer, R. |
|
1900 |
Das volksthümliche Haus in Bosnien und der Hercegovina. Wien. |
|
Moerdijk, A.M. |
|
1979 |
Continentaalwestgermaanse en centraalromaanse heteroniemen voor het begrippencomplex rok, onderrok, jurk: ruimtelijke verbreding en methodische verdieping van het areaallinguistisch onderzoek. Eindhoven. |
|
Niermeyer, J.F. |
|
1954 |
Mediae latinitatis lexicon minus. Leiden. |
|
Richter, G. |
|
1966 |
The Furniture of the Greeks, Etruscans and Romans. London. |
|
Schrader, O. |
|
1917-1929 |
Reallexicon der indogermanische Altertumskunde. Berlin. |
|
Vries, J. de |
|
1977 |
Altnordisches etymologisches Wörterbuch. Leiden. |
|
Walde, A. & J. Hofmann |
|
1965-1972 |
Lateinisiches etymologisches Wörterbuch. Heidelberg. |
|
Wehr, H. |
|
1961 |
A dictionary of modern written Arabic: (Arabic-English) / Hans Wehr; ed. by J. Milton Cowan. New York. |
|
Weijnen, A. |
|
1936 |
Enkele toevallig gevonden isoglossen in Midden-Limburg. In: Eigen Volk 8, 78-81. |
|
1939 |
Betrekkingen tussen de Zeeuwse en West-Noordbrabantse dialecten. In: Onze Taaltuin 7, 262-279. |
| |
| |
|
1944 |
Merkwaardige overeenkomsten tussen de woordenschat der Zeeuwse eilanden en die van Brabant. In: BMDC 6, 15-35. |
|
1963 |
‘Het verspreidingsgebied van de ontronding. In: TNTL 79, 81-102. |
|
1964 |
Fonetische en grammatische parallellen aan weerszijden van de taalgrens. In: TNTL 80, 1-25. |
|
1965 |
Oude Engels-Nederlandse parallellen. In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (NR 1965), 385-401. |
|
1967 |
Leenwoorden uit de Latinitas stratigrafisch beschouwd. In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (NR 1967), 365-480; herdrukt met register in: A. Weijnen (1975), Algemene en vergelijkende Dialectologie, Amsterdam 1975, 189-300. |
|
1974 |
Aim and method of interlingual research, illustrated with the aid of the wordmap of the wheel. In: BMDC 44, 5-15. |
|
te verschijnen: kaart en commentaar van het wiel. In: ale. |
|
Weijnen, A. en A. Hagen |
|
1966 |
Op weg naar de interlinguale comparatieve atlas. In: Mededelingen van de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde 5, 5-8. |
|
-
voetnoot1
- Ik dank Magda Devos voor haar suggesties bij de gelezen versie van deze tekst.
-
voetnoot2
- Later volgden nog vele andere kaarten en commentaren in de gepubliceerde delen van de ale (1983 sq.).
-
voetnoot3
- En oerverwant Kelt. (Oud-iers rethim, ‘snel lopen’) en Balt. (Lit. ritù, ‘rollen’); cf. Weijnen (1974: 8-9).
-
voetnoot4
- Piggott (1968), geciteerd in Weijnen (1974: 9); en het komt nog steeds voor, cf. ais 1227.
-
voetnoot5
- In de wielkaart die nog in het kader van de ale zal verschijnen komt nog een derde IE stam voor in het Griekse drogos; zie Weijnen, te verschijnen.
-
voetnoot6
- Endepols (1955: 68). In andere betekenissen dan ‘tafel’ komt dis nog wel degelijk voor in de dialecten; zo in het West-Vlaams als benaming van de toonbank en, metonymisch, in ‘Hij leeft van de dis’, ‘hij ontvangt een uitkering’.
-
voetnoot7
- Hier overigens hoogstwaarschijnlijk onder invloed van de Oudhoogduitse kerktaal waar het vroeg ontleende misa de altaartafel aanduidde, vgl. few, s.v. en Kruijsen (1980: 331).
-
voetnoot8
- Dat is tenminste de mening van Ernout-Meillet (1959: 397); Walde-Hofmann (1965-72: II, 70) verkiest een andere elliptische constructie, namelijk tabula mensa, ‘afgemeten of afgesneden plankje’ en komt langs deze weg ook via de betekenis ‘schotel’ bij ‘tafel’ terecht.
|