Taal en Tongval. Jaargang 51
(1999)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |||||||
BoekbesprekingenW.G. Klooster, H.J.W.M. Broekhuis, E.H.C. Elffers-van Ketel, J.P.A. Stroop (red.): Eerste Amsterdams colloquium Nederlandse taalkunde. Lezingen gehouden op 10 en 11 december 1997. Leerstoelgroep Nederlandse taalkunde Universiteit van Amsterdam 1998. [ISBN 90 801021 7 2]De bundel die als vervolg op de lezingen van het eerste Amsterdamse colloquium nu in druk zijn verschenen, heeft een caleidoscopisch karakter. In deze bespreking beperk ik mij - gelet op de aard van Taal en Tongval - tot de bijdragen die iets met taalvariatie en taalverandering met betrekking tot het Nederlands en zijn dialecten en het Afrikaans te maken hebben.Ga naar voetnoot1
In ‘Het prefix ge- in het Middelnederlands’ doet Kees van Dijk verslag van zijn omvangrijk onderzoek. Hij neemt aan, dat ge- in zijn oorspronkelijke betekenis met be-, ver- en ont- tot eenzelfde woordvormingscategorie behoorde (stadium 1), maar zijn productiviteit verloor ten gunste van een drietal syntactische functies (stadium 2):
Als onderbouwing put de auteur uit het Gotisch van Wulfila, het Oudhoogduits, het Oudnederfrankisch, het Middelnederlands en de Statenvertaling. Zijn voorbeelden zijn uit bijbelvertalingen en literaire teksten, maar archivalia zoals uitgegeven in het Corpus Gysseling zijn niet genoemd, waardoor zijn onderzoek zelfs voor het oudere Nederlands voorbijgaat aan nauwkeurige regionale variatie. Ook mis ik in de bibliografie node de voortreffelijke studie Die saamgestelde verbale vorm van Nederlands na Afrikaans van J.E. Loubser uit 1961. Liliane Haegeman poogt ‘De distributie van het negatieve morfeem en- in het Westvlaams’ in een generatief kader te verantwoorden. Zij gebruikt hierbij de antisymmetrie hypothese van Kayne met latere Nederlandse toepassingen en werk van Zanuttini. | |||||||
[pagina 99]
| |||||||
De moeilijkheid zit hierin, dat en- bij een infinitivus- pro-participio-constructie alleen voorkomt, als het verbum finitum in de bijzin vooropgaat in de werkwoordelijke eindgroep en niet als het de eindgroep besluit. Dit laatste kan zich bij de tegenwoordige-tijdsvorm voordoen. Het negatiepartikel is dus niet in staat de werkwoordelijke eindgroep te doorbreken. De bijdrage van J.M. van der Horst gaat ‘Over de geschiedenis van de Nederlandse hulpwerkwoorden’. Terecht kiest hij een ruime definitie voor de categorie: ‘al die werkwoorden die gebruikt worden in combinatie met een tweede werkwoord (infinitief of participium) zonder dat die twee nevengeschikt zijn’ (blz. 101). Hij begint zijn opsomming van data bij de verre verwant Gotisch en stapt dan over naar de Westgermaanse reeks Oudnederlands, Middelnederlands (zeer beknopt behandeld) en Nieuwnederlands. Onder ‘3. Grammaticalisatie’ behandelt Van der Horst zes mijlpalen in de ontwikkeling van zelfstandig werkwoord naar hulpwerkwoord. Hieronder bevindt zich een drietal dat nog niet eerder bij deze discussie was betrokken: (1) de ‘Zuidnederlandse’ doorbreking van de eindgroep, (2) het gebruik van hebben en zijn in de voltooide tijden, congruerend met het hoofdwerkwoord in plaats van met het hulpwerkwoord en (3) (wellicht ook) de toename van te + infinitiefgroepen ten koste van de infinitiefgroepen zonder te. De auteur biedt van zijn mijlpalen geen lokalisering in tijd en ruimte. ‘Dramatisch’ zou ik de studie van Fritz Ponelis over ‘Convergentie van het Afrikaans met het Engels’ willen noemen en wel om twee redenen. De ontlening door de Afrikaanse omgangstaal uit het Engels blijkt namelijk overweldigend te zijn, doordat (in de woorden van Ponelis) ‘het Engels (...) een conceptueel web rond het Afrikaans [spint]’ (blz. 123). De tweede reden zit in het onderkoelde taalgebruik van de auteur: ogenschijnlijk onaangedaan. Wat is er sinds 1994 gebeurd?Ga naar voetnoot2 Leenvertalingen - braaf voor ‘moedig’, ontmoet in de betekenis van het Engelse ‘meet’, sober voor ‘nuchter’, vloer voor ‘etage’ enz. - vervangen steeds meer het Afrikaanse woord. Ook grammaticale constructies voegen zich naar Engels model. Het Engels is op weg om dé algemene, culturele verkeerstaal en dé onderwijstaal te worden. Ook de status van het Standaardafrikaans wordt door het verlies van tal van openbare en culturele functies sinds 1994 ondermijnd, hoewel men door puristische stigmatisering van de Engelse invloed de taalvermenging tegenwerkt.
In het ‘Woord vooraf’ bij de bundel beschrijft Wim Klooster de lotgevallen van de vakgroep (later: leerstoelgroep) Nederlandse taalkunde van de UvA. Om te laten zien, dat de leerstoelgroep ondanks alle inkrimping nog vitaal is, werd het colloquium georganiseerd en (deels met eigen middelen) de publicatie van de bundel gerealiseerd. Ik vraag me echter af, of de auteurs hun bijdragen niet beter aan tijdschriften hadden kunnen aanbieden die theoretisch of thematisch aansluiten bij hun onderzoek. Nu staat hun werk te midden van andersgerichte taalkundige bijdragen. De afwezigheid van theoretische en thematische eenheid maakt de bundel niet aantrekkelijk, ook al zijn de bijdragen alleszins bestudering waard.
J.A. van Leuvensteijn | |||||||
[pagina 100]
| |||||||
Jan Stroop: Poldernederlands. Waardoor het ABN verdwijnt. Amsterdam 1998. [ISBN 90 351 20337; 24,90 gld.]In 1990 betoogde Stroop voor een select internationaal wetenschappelijk forum dat het abn niet meer richtinggevend was voor de ontwikkeling van dialectisch getinte variëteiten van het Nederlands, omdat de onderlinge afstand niet meer als storend werd ervaren.Ga naar voetnoot1 Nu, acht jaar later, heeft hij de mogelijke of z.i. waarschijnlijke opvolger van het abn gevonden in het ‘Poldernederlands’. In het themanummer 10 ‘Standaardisering in Noord en Zuid’ van Taal en Tongval (1998) beschreef Stroop de variëteit voor een wetenschappelijke lezerskring en in het boekje Poldernederlands. Waardoor het abn verdwijnt doet hij hetzelfde voor een breed publiek. Twee dingen zijn het gevolg van de popularisering in boekvorm: de auteur mag geen voorkennis bij zijn lezers veronderstellen en een boekje moet toch zeker honderd bladzijden tellen. Dat laatste kan ik alleen als ‘rechtvaardiging’ aanvoeren voor de behandeling van de verstemlozing van consonanten en de bespreking van verschillende typen r, waaronder de ‘Gooise’ in hoofdstuk 4, verschijnselen die niet kenmerkend voor het Poldernederlands zijn, omdat ze ook op brede schaal erbuiten voorkomen. Puur opvullen van de omvang vinden we in hoofdstuk 7 met de behandeling van ‘hun hebben’ en ‘ze heb’, ontwikkelingen die niets met het Poldernederlands te maken hebben. Ook de reprise van het artikel ‘Normen met betrekking tot het Standaardnederlands’ van Renée van Bezooijen, ook uit het bovengenoemde tiende themanummer van Taal en Tongval, wordt er aan de haren bij gesleept. De lezer moet maar zien dat hij de draad van het verhaal vasthoudt. In hoofdstuk 5 heeft de auteur of de bureauredacteur van de uitgeverij het hem toch al moeilijk gemaakt, doordat de kaartjes bij figuur 2 en 3 verwisseld zijn. Alles wijst hier op haastwerk. Dat gevoel had ik overigens niet bij het lezen van hoofdstuk 9 over ‘Het Bovennederlands’. Interessant, maar waarom citeert Stroop op blz. 92 Van der Wal, waar dit blijkens het ‘Woord vooraf’ van de Geschiedenis van het Nederlands Cor van Bree moet zijn? Wat nu is de kern van Stroops betoog?
Bij dit tweede punt maak ik een opmerking. Zowel in het Taal en Tongval-artikel als in dit boekje spreekt de auteur van verlaging van de diftongen, waar dit uitsluitend verlaging van het eerste deel van de diftong kan betekenen. Het tweede deel verlaagt namelijk niet. Bij de ei [ɛɪ] > aai [aɪ] en bij au [ɑu] > aau [au] is dit nog wel te begrijpen, maar onduidelijk blijft mij Stroops voorstelling van de ui. Deze wordt een ‘lage, geronde achterdiftong: in fonetisch schrift [ɑy] of gewoon gespeld au.’ (blz. 26). Een voorbeeld: buiten (abn) wordt bauten (Pndl.). Het eerste deel van deze diftong is in fonetisch schrift echter [ɑ]. Verder vraag ik me af, of het tweede deel in het Poldernederlands wel een [y] is of dat beide delen van de geronde voor-diftong in het abn naar achteren zijn verplaatst. Op blz. 31 noteert de auteur de verlaagde ui zelf fonetisch als [ɑu]! Hier moet fonetisch onderzoek beslissen. Als | |||||||
[pagina 101]
| |||||||
de abn-diftong [ʋy] inderdaad [ɾu] in het Poldernederlands is, dan hebben we met verlaging van het eerste deel en velarisering van het eerste en het tweede deel te maken.
De historisch-taalkundige exposé's die we vooral in de hoofdstukken 5 en 6 tegenkomen, berusten hoofdzakelijk op Hellinga's proefschrift uit 1938, waaruit ook uit de tweede hand geciteerd wordt. Dat leidt er op blz. 45 bij Stroop toe dat de auteur van de Nederduydsche spellinge (1612) als een Haarlemmer wordt beschouwd, terwijl uit de Trivium-uitgave van F.L. Zwaan uit 1957 blijkt, dat Jacob van der Schuere uit Meenen in Vlaanderen komt, lid van de Vlaamse kamer was en tot de kring van Van Mander behoorde. Achterhaald is ook de suggestie die van blz. 44 uitgaat, namelijk dat politici al omstreeks 1600 de vorming van een eenheidstaal zouden hebben bevorderd. Niet het centralisme is in die tijd dominant, maar het particularisme.
Stroop geeft drie motiveringen voor de naam Poldernederlands:
De naam is dus niet kenmerkend voor de taalvariëteit en kan zelfs gemakkelijk tot misverstand aanleiding geven.
Het boekje eindigt aldus: ‘Het Poldernederlands gaat een glorieuze toekomst tegemoet en wordt het Algemeen Nederlands van de eenentwintigste eeuw.’ (blz. 105). Is dat wel zo? Het afwijkende vocalisme van het Poldernederlands is ontstaan als reactie op de uitspraak van het abn. Deze reactie werd niet alleen veroorzaakt door verslonzing van de uitspraak, maar ook door gebrek aan aandacht ervoor in het basisonderwijs ten gevolge van het ministerieel beleid.Ga naar voetnoot2 In Stroops beschouwing vormt het abn dus de basis van het Poldernederlands. Lang niet iedereen heeft echter het abn als thuistaal of als schooltaal geleerd. Depolarisering en informalisering verzwakten het gezag en daardoor de positie van het abn ten opzichte van andere beschaafde variëteiten (met wat regionalismen), die Stroop onder de term ‘Standaardtaal’ samenneemt (noot 4, blz. 109). Alleen wie zijn herkomst loslaat en deelneemt aan of aanhaakt bij het ruime culturele netwerk van de vrouwelijke avant-garde in de Randstad zal aan het ‘polderen’ slaan. Ik zie voor de uitspraak dan ook wel ruimte voor een ‘culturele Randstad variëteit’, maar dan wel naast andere variëteiten van beschaafd Nederlands, inclusief het abn. De depolarisering en informalisering maken het niet aannemelijk dat het Poldernederlands als exclusieve norm de plaats van het abn zou gaan innemen. Er is voor wat betreft de uitspraak geen behoefte meer aan één norm.
J.A. van Leuvensteijn | |||||||
[pagina 102]
| |||||||
Gees Bartels-Martens, Een rondje Nieuwleusen. Een bescheiden rondgang door de literatuur en geschiedenis van Nieuwleusen. Kampen, Stichting IJsselacademie (Publicaties van de IJsselacademie nr. 103), 112 blz. ISBN 90-6697-091-x.‘Een rondje Nieuwleusen’ bestaat uit een inleiding gevolgd door 4 hoofdstukken en een personenregister. In de inleiding vertelt de samenstelster wat de aanzet voor het boek geweest is. In 1995 verscheen het boek ‘De Vechtstreek’ als tweede deel in de serie ‘Kom op verhaal in Overijssel, een reeks literaire wandelingen en fietstochten’. Daarin werd de literatuurgeschiedenis van Dalfsen, Ommen, Hardenberg en Gramsbergen belicht. Nieuwleusen, dat aan Dalfsen grenst, kwam niet aan bod. Dit riep bij de samenstelster de vraag op: heeft Nieuwleusen wel een eigen literatuurgeschiedenis? Het antwoord moet ‘ja’ luiden. Bartels-Martens heeft deze geschiedenis nu in beeld gebracht. Ze heeft hierbij gekozen voor een combinatie van literatuur en informatie. Zo ontstond een overzicht van schrijvers (al zijn het er niet veel) die door geboorte of vestiging een band met Nieuwleusen hebben of alleen iets over Nieuwleusen geschreven hebben. De omvang van het materiaal in ogenschouw genomen had de woordvolgorde van de titel beter anders kunnen zijn: Een rondgang door de bescheiden literatuur en geschiedenis van Nieuwleusen.
Met het boekje wil de samenstelster vooral belangstelling wekken voor de schrijvers en literatuur van deze tijd. Deze doelstelling wordt grotendeels gereflecteerd in de indeling van de hoofdstukken die volgen. Ik zal ze hier kort bespreken. In hoofdstuk 1 worden schrijvers belicht van verhalen en gedichten die ná 1985 gepubliceerd zijn, te beginnen met de modernste tijd en teruggaand tot 1985. Het kan gaan om iemand die structureel publiceert of om iemand die dat slechts incidenteel gedaan heeft, bijv. n.a.v. een prijsvraag. Er wordt summier iets over de schrijver verteld. Er wordt kort aangegeven wat hij zoal gepubliceerd heeft en er wordt een fragment uit dat werk gegeven, zodat de lezer zich een beeld kan vormen van de stijl van de schrijver. Elf schrijvers worden nader belicht. Daarnaast is er aparte aandacht voor de historische vereniging Nijluusn van Vrogger. Deze vereniging stelt zich tot doel de lokale cultuurgeschiedenis op schrift te stellen. Ze spoort haar leden daarom aan herinneringen aan Nieuwleusen op te schrijven. De verhalen die dat heeft opgeleverd zijn gepubliceerd in het kwartaalblad ‘Nijluusn van Vrogger’. Bartels-Martens geeft een overzicht van de schrijvers die in het blad publiceerden. In hoofdstuk 2 komen de romanschrijvers aan bod. Er is hierbij geen tweedeling gemaakt in vóór en ná 1985 (zoals in de hoofdstukken 2 en 3). Er zijn er namelijk maar drie. Als we daarbij de dichters tellen die ook een korte roman hebben geschreven, komen we op vijf. Bartels-Martens vertelt wederom iets over het leven van de schrijver en beschrijft summier de inhoud van de romans die de schrijver op zijn naam heeft staan. Veelbelovende titels passeren de revue als: ‘In Staphorst groeit het geluk’ (Johan van Dorsten); ‘Als een bloem in het gras’ (Ali C. Drost-Brouwer) en ‘Nou Adjuus dan’ (H. van der Galiën-de Boer). In hoofdstuk 3 komen vervolgens de schrijvers aan bod wier verhalen en gedichten vóór 1985 gepubliceerd zijn. Ook in dit hoofdstuk gaat de samenstelster in een omgekeerd historische volgorde te werk. De rij wordt geopend met Koos Ytsma (1901-1989) en gesloten met Arnold Moonen (1644-1711). Het leven van de auteurs wordt hap snap belicht en er worden fragmenten uit verhalen of voorbeelden van gedichten gegeven. In totaal komen er 9 auteurs aan bod. Het vierde en laatste hoofdstuk is geheel anders van opzet. De literatuur over de geschiedenis van Nieuwleusen wordt hier per thema behandeld. Twaalf thema's krijgen aandacht. | |||||||
[pagina 103]
| |||||||
De belangrijkste daaronder zijn: de havezate Het Oosterveen; de Dedemsvaart en de Rollecate: een opleidingsschool voor landbouwhuishoudleraressen.
‘Een rondje Nieuwleusen’ is geen wetenschappelijke publicatie. Daarvoor heeft het toeval een te prominente rol gespeeld bij de totstandkoming ervan. Het mist expliciete richtlijnen die gebruikt zijn bij het samenstellen en consequent nagevolgde indelingscriteria bij de ordening van het materiaal. De afwezigheid hiervan heeft het boekje wel verrassend en vermakelijk gemaakt. Alles wat de samenstelster de moeite waard vond, heeft ze een plaats gegeven: van de middelbare scholier die de eerste prijs wint bij een landelijke wedstrijd in de categorie ‘taal’, tot de gevestigde dichter die een prachtig gedicht over Nieuwleusen maakt; van de schrijfster van protestants-christelijke meisjes- en familieromans tot de civiel-ingenieur die een boek dicht over de Dedemsvaart. Dit heeft geleid tot een bonte verzameling gegevens met betrekking tot Nieuwleusen die zonder meer zijn charme heeft.
K. Romijn | |||||||
Frank Jansen en Liesbeth Gijsbers (redactie), Kriskras door het Nederlands, Den Haag, Sdu Uitgevers, 208 blz. ISBN 9075566875.AlgemeenKriskras door het Nederlands is een bundel van 24 artikelen over taal die eerder gepubliceerd zijn in het maandblad Onze Taal. De opzet van de bundel is de lezer een beeld te geven van de uiteenlopende manieren waarop het Nederlands gebruikt wordt. De artikelen zijn daartoe gerangschikt in een viertal thema's: 1. groepstalen, 2. normen, 3. taalverandering en 4. gesproken, geschreven, gebaren-Nederlands. Bij elk artikel vindt men achter in de bundel vragen en opdrachten die docenten Nederlands kunnen gebruiken voor taallessen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Het gaat om opdrachten die de kennis van het lexicon uitbreiden, om vragen die de lezer helpen de tekst nauwkeuriger te lezen en om vragen die de lezer aanzetten enige afstand van de tekst te nemen. Dit is gedaan met het oog op een specifieke doelgroep die de samenstellers van de bundel voor ogen hebben gehad, t.w.: leerlingen in de tweede fase van hun havo/vwo-opleiding. Het boek is daarnaast ook bedoeld voor al diegenen die geïnteresseerd zijn in de Nederlandse taal. | |||||||
Waar gaan de artikelen over?Bij het thema ‘groepstalen’ komen de volgende onderwerpen aan bod: de standaardtaal, de - lecten, sexe gebonden taal, jongerentaal, taal van medici en taal van voetbalverslaggevers. In het kader van het thema ‘normen’ wordt er aandacht besteed aan regels en normen in taalgebruik, aan waarde-oordelen ten aanzien van leenwoorden, aan de vraag of discriminerende woorden uit woordenboeken geweerd moeten worden, aan normen ter beoordeling van teksten en aan goede en slechte beeldspraak. Het thema ‘taalverandering’ behandelt een viertal veranderingen. Taalverschillen tussen 1931 en 1981; de koers richting een algemene omgangstaal (in plaats van standaardtaal); het zeggen van hun in plaats van zij of ze en het verschil in gebruik van aanspreekvormen tussen drie opeenvolgende generaties. Bij het thema ‘gesproken, geschreven en gebaren-Nederlands’ passeren de volgende onderwerpen de revue: alledaagse gesprekken (het gesprek als ritueel); geschreven spreek- | |||||||
[pagina 104]
| |||||||
taal (de zgn. sprijftaal) in direct mailing; spreken in en luisteren naar het antwoordapparaat; gebarentaal in Nederland en 77 variaties op een gedicht. | |||||||
Twee opmerkingenDe eerste opmerking betreft het laatste thema. De artikelen die daaronder gerangschikt zijn, lopen qua thematiek zo zeer uiteen dat de presentatie ervan als één thema naar mijn mening niet goed te rechtvaardigen is. Gesproken, geschreven en gebaren-Nederlands kun je moeilijk één thema noemen. Daarbij komt dan ook nog eens dat het laatste artikel van Nico Scheepmaker er niet eens onder valt. Dat gaat over een gedicht van de meest geciteerde dichter van Nederland, i.e. Nel Benschop, en de 77 variaties die hij daarop in rouwadvertenties heeft kunnen turven. Een erg leuk artikeltje, daar niet van, maar het valt buiten het bestek van dit thema. De tweede opmerking betreft de oorspronkelijke verschijningsdata van de artikelen. Het mag opmerkelijk heten dat een boek dat aan het eind van de jaren 90 verschijnt, voornamelijk artikelen naar voren brengt uit de jaren 80. De meest recente artikelen in het boek stammen uit 1992. Dat zijn er slechts 2. Meer dan de helft is van voor '89. Dat hoeft niet per definitie hinderlijk te zijn, maar aan sommige artikelen hangt wel erg de geur van mottenballen. De informatie die erin staat is ronduit gedateerd en dat maakt het voor de doelgroep die men voor ogen had, t.w. de havo/vwo-leerlingen uit de bovenbouw, een stuk minder aantrekkelijk. Neem bijvoorbeeld een artikel als ‘Praten tegen een muur’, dat over de attitude ten opzichte van antwoordapparaten gaat. Aan het eind van dat artikel doet de auteur de hoopgevende mededeling dat de PTT brood ziet in de aangesneden problematiek en sinds enige tijd toestellen op de markt brengt waarin een standaardantwoord zit ingebakken. Dit zal jongeren in de bovenbouw echter weinig aanspreken. Die zijn namelijk al lang overgegaan op de mobiele telefoon en de voice mail van KPN, Libertel, Telford of BEN. Mede door de bovengenoemde twee zaken maakt Kriskras door het Nederlands een enigszins slordige en ongeïnspireerde indruk, al staan er natuurlijk best een paar leuke artikelen in.
K. Romijn | |||||||
Het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten op CD-Rom (ISBN: 90-72138-93-7).Het Woordenboek der Zeeuwsche Dialecten (WZD) verscheen in 1964. Het was het levenswerk van mevr. dr. Ha. C.M. Ghijsen, die in samenwerking met de Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek gedurende tientallen jaren dialectwoordenschat verzamelde. Het WZD staat aan het begin van de wetenschappelijke dialectlexicografie in de Nederlanden door zijn uitvoerige bevraging van de dialectgemeenschap, door de accurate betekenisbeschrijvingen, de verhelderende illustraties en vooral door de nauwkeurige localisering van elk woord en de benaderende opgave van de uitspraak. Het woordenboek is met zijn 1232 blz. niet alleen een mijlpaal in de Nederlandse dialectlexicografie, het is ook het geliefde taalmonument van de Zeeuwen, dat reeds talrijke herdrukken beleefde. Door het verschijnen in 1999 van de multimediale CD-Rom-versie van het WZD wordt deze lexicografische traditie voortgezet. Het hele WZD werd gescand en daarna werd de tekst door een tiental vrijwilligers gecorrigeerd. Vervolgens zijn honderden Zeeuwen bereid gevonden om een 3000-tal voorbeeldzinnen in te spreken. Door op een voorbeeldzin te | |||||||
[pagina 105]
| |||||||
klikken, spreekt de computer de zin in het Zeeuws uit. Zodoende hebben we te maken met het eerste pratende dialectwoordenboek. De CD-Rom kan zelfs het Zeeuwse volkslied zingen! Bovendien bevat de CD-rom voor alle gemeenten in Zeeland en Goeree-Overflakkee encyclopedische gegevens, gelinkt aan de plaatsnaam. Die bevat naast de beschrijving ook allerlei illustraties en (oude) foto's (1500 in totaal). Het Zeeuwse dialect wordt verder ontsloten door 15 sprekende dialectkaarten, informatie over Zeeuwse dialectschrijvers en over publicaties in en over het Zeeuws. Een Nederlands-Zeeuws register vergemakkelijkt de toegang tot de woordenschat en ten slotte wordt een lijst van medewerkers aan het oorspronkelijke WZD toegevoegd. Met deze uitgave bewijst de Zeeuwsche Vereeniging nog steeds vitaal en bij de tijd te zijn. Technisch vertoont de CD toch een manco: het opstarten verloopt zonder moeilijkheden bij een standalone PC, maar levert problmen op als de PC in een netwerk verbonden is.
Het WZD op CD-Rom werd bijeengebracht door de Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek (Boterzandestraat 15, 4521 AS Biervliet, tel. (0031)(0)115-481521) in samenwerking met Scaldia-software in Vlissingen en de boekhandel en uitgeverij De Koperen tuin in Goes. Wetenschappelijke begeleiding werd geboden door dr. Jacques Van Keymeulen, Universiteit Gent. De kostprijs is 145 NLG te gireren op postgiro 183 570 ten name van Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek, J. Van Sluis, Nieuwerkerk of 3000 BEF te storten op de rekening nr. 444-6916769-75 van Rinus Willemsen, Boterzandestraat 15, 4521 AS Biervliet.
Hugo Ryckeboer |
|