Taal en Tongval. Jaargang 51
(1999)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frans Debrabandere
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat is de etymologie van het woord ribbel? De meeste etymologische woordenboeken behandelen het woord niet, nl. Franck-Van Wijk, Vercoullie, De Vries en De Vries-De Tollenaere. We vinden voor het eerst een verklaring van het woord in 1924. Het wnt xiii, 19 leidt ribbel - in de standaardtalige betekenissen - van rib(be) (i) ‘rib (been van borstkas)’ af. Het eerste etymologische woordenboek dat het woord opneemt, is dat van Van Veen. Ribbel ‘verhoging’ wordt er in 1897 gedateerd en van rib afgeleid. Aangezien de Grote Van Dale pas vanaf de twaalfde uitgave (1982) een beknopte etymologie aan de lemma's toevoegt, neemt hij die uiteraard uit het Van Dale Etymologisch Woordenboek (Van Veen) over: [afgeleid van rib]. Het West-Vlaamse woord ribbel wordt door het wnt van rib(be) (iii) afgeleid, d.i. rip/rippe: ‘Eng. Rip. Van Rippen (i) in de bet. 2). In Vlaanderen. Snee die met haastig geweld met een mes of een ander scherp voorwerp wordt gemaakt. Naast rip, rippe komen met dezelfde bet. voor: rib, ribbe en ribbel’. Het wnt haalt ook hier zijn wijsheid bij De Bo, die rip(pe) omschrijft als ‘Ribbel, reef of reet die met haastig geweld gemaakt wordt bij middel van iets dat puntig of snijdend is. Met een mes iemand een rip in den arm geven of toebrengen. Eenen rip in 't aangezicht krijgen. Met eenen rip lag de buik van den visch open’. Het wnt heeft nog een voorbeeld uit Streuvels' Minnehandel: ‘Met één rip werd den balg (van het varken) opengehaald’. Dat ribbel ‘verhoging’ een verkleinvorm zou zijn van rib(be) ‘rib’, is semantisch niet onmogelijk. Maar de betekenis ‘streep’ van Ndl. ribbel staat heel dicht bij de betekenis ‘reef, schrap, schram’ van Wvl. ribbel (De Bo), zodat ribbel m.i. veeleer een dim. is van ribbe ‘streek, lange streep, reep’ (Bilderdijk), ‘kras, keep’ (Limburg), ‘schram, snee’ (Schuermans), ‘rip, keep, reet’ (Gezelle). En dit ribbe is ongetwijfeld een variant van de intensiefvorm rip(pe). Van het werkwoord rippen ‘openrijten, afscheuren’, Fries rippe ‘afscheuren’ zegt zowel Weijnen als Onions dat de etymologie onzeker is. Ribbe en rip(pe) zijn m.i. intensiefvormen - met consonantgeminatie - naast dial. reef/reve ‘streep, schrap, groef’ (zoals bibberen een frequentatief is bij beven) en bij het werkwoord rijven ‘harken’. En dat je bij het harken op de bodem ribbels maakt, kan een argument zijn om ribbel ‘verhoging, rimpeling (in zand, sneeuw)’ als een dim. van ribbe ‘streep, groef’ te beschouwen. Trouwens, die ribbelingen of ribbels in het zand heten in het Duits Rippeln of ook Riffelung, een afleiding van riffeln ‘ribbelen, ribbelig maken, groeven’ en ook ‘repelen’. Een Riffel is een repel of vlaskam, d.i. een toestel dat net als een hark tanden heeft. Pfeifer brengt Riffel trouwens terug tot Oudhoogduits riffila ‘hark’. En ook volgens Kluge is de oudere betekenis van Laatmiddelhoogduits riffel ‘zaag, hark’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik zie dus ribbel niet zozeer als ‘verhoging’, maar wel als ‘groeve, reet’ (tussen twee verhogingen). De betekenisverschuiving van ‘groef’ naar ‘langwerpige verhoging’ is niet ongewoon. Vgl. de tegenovergestelde verschuiving van de betekenis van het woord dijk, van ‘berm’ naar ‘sloot’ in het West-Vlaams, net zoals met het Engelse ditch ‘sloot’ en het Duitse Teich ‘vijver’. Van zulke bb-geminaties in iteratieven tegenover een stamwoord met v zijn er meer voorbeelden: ribbelen >< rijven, kibbelen >< kijven, bibberen >< beven, kabbelen >< kavelen, dribbelen >< drijven, stribbelen >< strijven/streven, strubbelen >< Mnl. struven, West-Vlaams wribbelenGa naar voetnoot1 >< wrijven, West-Vlaams wrobbelenGa naar voetnoot2 >< wrijven, West-Vlaams tjobbelen ‘struikelen’Ga naar voetnoot3 >< schobbelen, schubbelen >< schuiven, schrabbelen/schrabben >< schraven, West-Vlaams schribbelen >< schrijven. Dat laatste voorbeeld vraagt om wat meer uitleg. Een schribbel is een schram (op de huid). De Bo geeft de voorbeelden: ‘Een schribbel in 't vel. Eenen schribbel krijgen. Zijn hand was vol schribbels. Iemand eenen schribbel geven’. Een afleiding is schribbelinge. Het werkwoord is schribbelen: ‘Zijne hand schribbelen aan eene braam. De kat heeft mij geschribbeld met hare klauwen. Hij kwam uit het gevecht geheel geschribbeld en bebloed. De bramen schribbelen’. De Bo noemt ook de - mij overigens onbekende - variant schribelen. Het wnt xiv, 1021 vermeldt nog een oudere (1617, 1656) betekenis van schribbelen, nl. ‘krabbelen’. En de Grote Van Dale neemt het nog altijd op als gewestelijk in de betekenis ‘krabbelen’. In deze betekenis komt het woord nog in het Engels voor, nl. to scribble ‘write carelessly and hurriedly’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De etymologische woordenboeken van Vercoullie, Franck-Van Wijk, De Vries en De Vries - De Tollenaere vermelden dit niet-standaardtalige woord uiteraard niet. Het staat wel bij Weijnen 175, die het vergelijkt met het Drentse zelfstandig naamwoord (meervoud) schribm ‘krassen’, met Russisch s cerbá ‘schram’, Lat. scrobis ‘groeve’, Ndl. scherp en schrab. Van Veen 785 neemt het woord schribbelen op, maar dan wel met de oude betekenis ‘krabbelen’. Hij noemt de etymologie onzeker. ‘Het kan een germ. woord zijn, maar meer waarschijnlijk, evenals schrijven < lat. scribere [inkrassen, schrijven]’. Voor mij lijdt het evenwel geen twijfel, dat schribbel een diminutieve intensiefvorm is naast schreef/schreve, zoals ribbel naast reef/reve, en dat schribbelen een iteratief is van schrijven, dat oorspronkelijk ‘rijten, krassen’ moet hebben betekend. Algemeen wordt schrijven tot Lat. scribere teruggevoerd, waarvan de betekenis gegroeid is uit die van ‘met een scherpe griffel ingriffen’ (Pfeifer 1242). De Vries 631 wijst er trouwens op dat het Lat. woord samenhangt met Grieks skaripháomai, skaripheúo ‘krabben, inritsen’. Hij vindt ‘het daarom niet onmogelijk, dat het germ. reeds een *skrîban ‘ritsen’ bezat en dat alleen de bet. ‘schrijven’ aan het Lat. ontleend werd’. Dat ‘skrîban oorspr. germ. is’, kwam ook W. De Vries 94 al aannemelijk voor. En hij vergeleek met nwfri. skreef ‘reet’ en Ohd. skrëvôn ‘inkrassen’. De betekenisverschuiving ‘rijten, ritsen’ (in de boekstaven, Buchstaben) naar ‘schrijven’ is ook niet ongewoon, als we vergelijken met het Engelse write ‘schrijven’, dat teruggaat op Oudengels wrîtan ‘krassen’. De oude (gew.) betekenis ‘krabbelen’ van schribbelen neemt dus een tussenpositie in tussen ‘krabben, krassen’ > ‘schrammen’ en ‘schrijven’. Ik meen dus te mogen stellen dat het woord ribbel-zowel in de standaardtalige als in de West-Vlaamse betekenis - niet een diminutiefvorm is van rib(be) ‘been van het skelet’, maar een diminutieve intensiefvorm is van reef/reve ‘streep, groef’, zodat de ribbels in het zand of die van ribbetjesgoed eigenlijk niet de langwerpige verhogingen slaan, maar oorspronkelijk op de langwerpige groeven sloegen. En ribbelen dient te worden gezien als frequentatief van rijven ‘harken’. Volkomen analoog is schribbel een diminutief van schreve/schreef ‘streep’ en schribbelen een frequentatief van schrijven, dat oorspronkelijk ‘griffen, rijten, krassen’ betekende. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|