Taal en Tongval. Jaargang 50
(1998)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
G. De Schutter
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Hypotheses over het ontstaan van het <s>-meervoud2.1. InleidingMij zijn vier hypotheses bekend i.v.m. het ontstaan van het Nederlandse <s>-meervoudssuffix. In drie daarvan wordt voor de ontwikkeling van het <s>-meervoud in de Oost-Nederlandse ‘Saksische’ dialecten een andere ontstaansgeschiedenis gepostuleerd dan voor die in de overige Germaanse dialecten van Nederland en België, met inbegrip van de Standaardtaal. Voor het gelijkluidende suffix in het ‘Saksisch’ wordt een directe ontwikkeling uit het Oudwestgermaanse systeem immers als een evidentie aanvaard (cf. o.a. Van Bree 1986). Niet zo dus voor de Nederfrankische dialecten; directe | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
erfenis uit het Oudwestgermaans wordt maar door een (weliswaar aanzienlijk) deel van de beschouwers als mogelijkheid overwogen: dat is de hypothese waarmee we dit overzichtje beginnen. §§ 2.3 tot 2.5 behandelen de hypotheses die een fundamenteel verschil aanvaarden tussen de ontwikkeling in de ‘Saksische’ en de ‘Nederfrankische’ dialecten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Autonome ontwikkeling uit het Oudwestgermaans (Ingweoons)Het is denkbaar om dezelfde oorsprong te poneren als voor de uitgang die in het Engels de alleenheerschappij veroverd heeft: het gaat dan om een oude nom./acc.-meervoudsrelictvorm bij de buitengewoon talrijke mannelijke <(j)a>-stammen. Die uitgang, in het Oudengels <as>, werd in het Middelengels tot <es>, en in het Moderne Engels in alle omgevingen behalve na sibilant tot <s>, b.v. dogs <=> houses. Hij kwam in alle Angelsaksische dialecten voor, en heeft uiteindelijk - in het ene dialect eerder dan in het andere - de Oud- en Middelengelse concurrentie vrijwel volledig verdrongen. Dezelfde uitgang kwam in de vorm <os> ook in het Oudsaksisch op het vasteland voor, en het is dan ook op het eerste gezicht verleidelijk om van een ingweonisme of een ‘Noordzeegermaans’ kenmerk te gaan spreken, dat ook in bepaalde Westnederfrankische dialecten - het Kustnederlands - aanwezig geweest kan zijn. Tegen de hypothese is nogal wat geschut in stelling gebracht; een zwaarwichtig contra lijkt wel te zijn dat het Oudfries geen enkel spoor van een soortgelijk suffix vertoont. Ook bezwaarlijk is het ontbreken van <s> in Middelnederlandse teksten uit Holland. En ten slotte tilt Philippa (1981: 96, 99) nog vrij zwaar aan het feit dat in het Middelnederlands uitsluitend <s> voorkwam, ‘nooit’ <es>,Ga naar voetnoot2 de vorm die in de twee zustertalen in dezelfde periode gebruikelijk was. Toch heeft de hypothese ook ten minste één heel sterk pro: de verspreiding van <s>-vormen in de hedendaagse dialecten zoals (eventueel tot voor kort) nog steeds gesproken. Zowel in het zuidwesten als in het noordoosten van het taalgebied, in gebieden dus aan de Noordzee, heeft <s> een aanzienlijk ruimere spreiding dan in de overige dialecten: die van Brabant, Utrecht, het zuiden van Gelderland en Limburg. Jammer voor dit argument is zeker dat het moderne Hollands (tezamen met het Zeeuws), althans op het eerste gezicht, hetzelfde beeld vertoont als de ‘continentale’ dialecten (cf. wat boven gezegd is over het geschreven Middelnederlands in Holland). Toch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijft de hypothese zo aantrekkelijk dat de meeste gezaghebbende historische grammatici ze zonder restrictie aanvaarden, cf. o.a. Van Loey 1959: 124, Van Bree 1987: 239, Van Loon 1996: 192-193. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. Ontlening aan het FransEen op het eerste gezicht erg aantrekkelijk alternatief vormt de theorie dat <s> aan het Romaans ontleend zou zijn, tezamen met een aanzienlijk deel van de Nederlandse woordenschat (cf. o.a. Philippa 1981: 101, en Pijnenburg 1989: 58-60). Een onbetwistbaar pluspunt voor deze theorie is het feit dat alle vroege Westnederfrankische vormen met <s> uit het zuidwesten komen: het oude graafschap Vlaanderen, dat onder de Nederlandse gewesten, ook de zuidelijke, veruit het sterkst de invloed van het Frans heeft ondergaan. Ook pro is de vaststelling dat vooral woorden op <er> (al dan niet als formans), die qua morfologische bouw goed te vergelijken zijn met een erg frequente klasse van woorden in het Frans, in het Middelnederlands <s> als meervoud namen; voor beide argumenten zie men vooral Pijnenburg (1989). Toch is ook tegen deze hypothese meer dan één overweging in te brengen. Allereerst dit: vanaf het vroegste Middelnederlands hebben leenwoorden, althans de fonologisch makkelijk integreerbare, de neiging om het ‘autochtone’ <e>- of <en>-meervoud aan te nemen (b.v. die baroene, die casteele, die ta(e)rten). Ook van belang is dat juist de woorden die (volgens deze theorie) als ‘voorbeeld’ voor het Middelnederlandse patroon zijn nagevolgd, par excellence ‘integreerbaar’ geweest zullen zijn: ze konden zich formeel moeiteloos aansluiten bij de vanouds bestaande substantieven op onbetoond <er(e)> of betoond <ar(e)>. Eigenlijk worden wij hier geconfronteerd met de converse van het tweede argument pro. In theoretisch opzicht dient hieraan dan nog toegevoegd te worden dat ontlening van flexiesuffixen aan niet direct verwante taalsystemen een erg zeldzaam fenomeen is, cf. o.a. Van Loon (1996: 193).Ga naar voetnoot3 Zelfs het zo ‘leenvriendelijke’ Engels blijkt noch aan het Oudnoors, noch aan het Anglonormandisch een flexie-element ontleend te hebben. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4. Ontlening aan het MiddelengelsPhilippa (1981: 100-101) bewandelt parallelle wegen, maar zoekt de brontaal aan de overkant van het Kanaal. Haar stelling is, dat <s> door heel nauwe handels- en andere contacten tussen bewoners aan beide kanten van het Kanaal, uit het toen nog voor Nederlandstaligen direct verstaanbare (?) Engels in het West-Vlaams terecht is gekomen, en van daaruit een zegetocht door de Nederlanden is begonnen. Het enige echte argument pro is de oorspronkelijke beperking van het suffix (uiteraard in de schrijftaal) tot teksten uit twee havensteden met bewezen contacten over de Noordzee: het in de 13e eeuw nog gedeeltelijk Nederlandstalige Kales-Calais enerzijds, Brugge anderzijds. Tegen is heel wat meer in te brengen, en van die taak heeft Bremmer (1989: 84-86) zich uitstekend gekweten. Een heel belangrijk punt is wel dat precies Kent, de Engelse regio met de sterkste bewezen contacten met het Vlaamse gebied, in de bedoelde periode relatief weinig <s>-meervoud vertoonde, in tegenstelling met het noordelijke Engels. Sprekers van dat noordelijke Engels, met dominant <s>-meervoud, zullen echter bijzonder weinig talrijk geweest zijn onder de handelspartners van de Vlaamse kooplieden. Andere argumenten contra zijn nog: het ook al boven genoemde probleem met de ontlening van flexie-uitgangen enerzijds, en het door Philippa zelf aangevoerde argument tegen autonome vorming anderzijds: het feit namelijk dat in het Middelnederlands meestal niet <es> als uitgang optrad (nochtans de prototypische vorm van het Middelengels), maar wel in overweldigende mate <s>. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5. Paradigma-uitbreiding van het <s>-suffixDe vierde hypothese is in essentie die van Salverda de Grave (1926). Die poneert een soort autonome paradigma-uitbreiding van het ‘duidelijke’ <s>-suffix, ten koste dan van het steeds vaker geapocopeerde sjwa-suffix. Het formans <s> had in de ‘sterke’ genitief van de <(j)a>-stammen een stevige en stabiele uitvalsbasis, en zo is ook in deze theorie meteen verklaard waarom dat <s>-meervoud in het vroegste Middelnederlands vooral bij mannelijke en onzijdige stammen van diezelfde klasse voorkwam. De hypothese impliceert dat de steeds maar groeiende groep woorden met uitgangsloos meervoud (en waarbij ev. en mv. dus in de meeste dialecten gelijk waren gaan luiden),Ga naar voetnoot4 behalve de aloude meervoudsuitgangen <e>, <en> of <er>, ook <s> als ‘hulp’-suffix konden adopteren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor deze redenering pleit zeker dat het <s>-meervoud aan populariteit inboet naarmate wij van het (zuid)westen en noord(oost)en naar die gebieden in het zuidoosten toe gaan, waar umlaut en toonopposities bijkomende onderscheidende procedures bleven vormen. In die laatste dialecten bleven enkelvouds- en meervoudsvormen dus vaak wél onderscheiden, zelfs als er helemaal geen mv.-suffix aan te pas kwam, cf. hedendaags Limburgs appel (ev.) - eppel (mv.), arm (ev., sleeptoon) - àrm (mv., stoottoon). De behoefte aan een ‘hulp’-suffix was in dat zuidoosten dus vrijwel onbestaande: hulpsuffixen waren dus niet nodig en <s> kreeg hoegenaamd geen kans. Tegen is aan te voeren, dat de cognitieve stap van genitief- naar meervoudsteken niet direct doorzichtig is: Salverda de Grave wijst er wel op dat in bepaalde composita met tussen-<s>, en zelfs in sommige woordgroepen met een prenominale genitief, de <s>-vorm zowel een meervoudige als een enkelvoudige interpretatie kan krijgen; een goed voorbeeld van het eerste is schaapskooi, een van het tweede, van Salverda de Grave zelf: ridders ere. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De argumenten pro en contra de Oudwestgermaanse status van het <s>-suffix opnieuw bekeken3.1. De oppositie tussen Oudwestnederfrankisch en OudsaksischVoor het huidige Nederlandse taalgebied is er alvast één regio waarvoor <s> onbetwist als een stuk erfgoed van het Oudgermaanse flexiesysteem geldt: het noordoosten van Nederland, met zijn ‘Saksische’ dialecten (cf. § 2.1). Net als het Angelsaksisch had het Oudsaksisch bij de mannelijke <(j)a>-stammen in nominatief en accusatief de uitgang <vocaal + s> behouden. Eigenlijk is de vanzelfsprekendheid waarmee de ‘Oudwestgermaanse’ hypothese voor dit gebied geaccepteerd wordt, een beetje eigenaardig. Enerzijds is er natuurlijk voor het Saksisch, net zozeer als voor de overige ‘Noordzeedialecten’, het bezwarende feit dat het Fries zich aan dit ‘Sprachbund’-fenomeen onttrekt. Anderzijds is er de wellicht nog sterker belastende omstandigheid dat het Middelnederduits blijkbaar nog minder <s>-vormen laat optekenen dan sommige Westnederfrankische dialecten uit dezelfde periode (cf. Philippa 1982: 414). Dat kan natuurlijk best toe te schrijven zijn aan de invloed van de Hoogduitse schrijftaal op het Oudnederduits; eventueel valt ook te denken aan de invloed van Middelfrankische dialecten (cf. voor beide veronderstellingen: Quak 1989: 51).Ga naar voetnoot5 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Continentale’ invloed op het Middelnederduits wordt dus als conditionerende factor zonder problemen aanvaard; het is dan ook eigenaardig dat niemand zich de vraag schijnt te willen stellen: kan diezelfde beïnvloeding door meer continentale dialecten (b.v. de Brabantse) er dan niet evenzeer voor gezorgd hebben dat in de kustdialecten van het Westnederfrankisch de <e>-vormen, die ook daar als alternanten ontstaan waren, de voorkeur kregen in het schrift? De parallellie is duidelijk, maar toch: het Middelnederlandse materiaal krijgt een fundamenteel andere interpretatie dan het Middelnederduitse.Ga naar voetnoot6 Wat dat Westnederfrankische materiaal betreft, zijn er, zoals gezegd, vooral twee feiten die verwondering gewekt en mogelijk verwarring gezaaid hebben: het intern-linguïstische feit dat in het Middelnederlands, ook het allervroegste, vooral <s> als uitgang verschijnt (zelden <es>), en het extern-linguïstische feit dat het Hollands <s> als autochtoon suffix mist of lijkt te missen. Op beide punten wil ik in de volgende paragrafen wat nader ingaan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. De vorm van het suffixHet Middelnederlands heeft zelden of nooit <es>, de koerante vorm in het Middelengels. Zoals boven aangegeven, kan dit feit in elk geval tegen ontlening van het suffix aan het Middelengels ingebracht worden, maar nauwelijks tegen autochtone ontwikkeling in het Nederlands. Het apo- en syncoperingsgedrag van sjwa in diverse woordvormen is in se onvoorspelbaar; dat wegval in de complexe klankverbinding <es> nog makkelijker gebeurde dan wanneer sjwa alleen, of in combinatie met <n> de functiedrager was, ligt voor de hand: <s> laat zich moeiteloos tot een cluster combineren met zowat alle mogelijke eindklanken, en levert in z'n eentje een heel duidelijk waarneembare functiedrager op. Ook voor de genitief ev. van de <a>-stammen is sjwa-deletie dan ook de regel (cf. o.a. Van Loey 1969: 8, 10, Marynissen 1996: 103). Zelfs mocht blijken dat in het bewaarde materiaal sjwa-syncope bij het meervoud (nog) vaker voorkomt dan in de genitief, dan kan dat nog niet in een valabel argument verwerkt worden: daarvoor is het absolute aantal <s>-meervouden in de bewaarde teksten überhaupt te gering. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3. Regionale verschillen in de frequentie van het <s>-meervoud in de KustdialectenHet tweede feit is eigenlijk enigmatischer: hoe komt het dat <s> wél in het Middeleeuwse (West)-Vlaams, maar niet in het Hollands en Zeeuws geattesteerd wordt? De vraag krijgt, zoals boven al aangeduid, nog een pendant voor de hedendaagse dialecten; we zullen die eerst bekijken. Behalve daar waar de Standaardtaal <s> heeft, vinden wij vooral in de moderne Vlaamse dialecten ook andere woorden met <s>-meervoud.Ga naar voetnoot7 Het fenomeen is heel grondig onderzocht door Taeldeman (1980 a,b en 1982), en die stelt vast dat er een in de taalgeografie overbekend patroon in de verspreiding van <s>-meervouden zit: het gaat om een tafellandschap, waarbij van (zuid)-west naar oost zowel het aantal woorden met <s> als de sociolinguïstische spreiding daarvan in diverse bevolkingsgroepen afneemt. Dat wijst er duidelijk op dat de Vlaamse dialecten voor dit fenomeen onder invloed zijn gekomen van de meer continentale, die hun oorspronkelijk (vrijwel?) <s>-loze systeem hebben opgedrongen, en daarbij een van woord tot woord wisselend succes gekend hebben. Maar natuurlijk gaat beïnvloeding ook in de andere richting: in de optiek van een ‘Vlaamse’ (of een algemeen-Kustnederlandse) oorsprong van <s>, moeten wij wel aannemen dat de Brabantse en zelfs de overgrote meerderheid van de Limburgse dialecten later zelf onder de invloed geraakt zijn van een krachtige <s>-expansie: alle hedendaagse dialecten hebben immers in meerdere of minder mate ook <s>-meervouden. Aangenomen kan worden dat die tendens althans gedeeltelijk door de bovenregionale cultuurtaal gevoed is, maar ook directe Vlaamse invloed is uiteraard niet uit te sluiten. In elk geval blijft <s>-meervoud in de autochtone woordenschat van de Brabantse dialecten beperkt tot woorden die (wat sommige betreft alleen vroeger) tweesyllabig zijn/waren, b.v. molens, tafels, ribbes, hemdes. De 20e-eeuwse toestand in het Vlaams-Brabants-Limburgse deel van het taalgebied, hoe ingewikkeld die ook is, laat zich dus perfect beschrijven als het resultaat van een krachtige west-oost-interactie, met bovendien een potentieel sterke invloed van de Standaardtaal. De vraag die nu onmiddellijk rijst is, of iets vergelijkbaars plaats gehad kan hebben in het noordelijke Westnederfrankisch: het Hollands en Zeeuws aan de ene kant, het Utrechts en Zuid-Gelders aan de andere; met voor dat laatste complex eventueel ook nog de steun van het eveneens continentale Brabants, dat tot de 16e eeuw de Nederlandse schrijf- (en dus cultuur)-taal | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
domineerde. Steun voor zo'n hypothese zou te vinden zijn in een sterkere aanwezigheid van <s>-meervoud in het westelijke deel van dat noordelijke complex. Welnu, net als het Vlaams blijkt het Hollands zowel in diachroon als in synchroon opzicht inderdaad een (veel) sterkere voorkeur voor <s>-meervoud (gehad) te hebben dan de meer continentale dialecten (en de Standaardtaal). Zoals gezegd: het Middeleeuwse Hollands levert, voor zover bekend, geen <s>-meervouden in geschrifte op; in latere eeuwen echter zijn er wel bronnen met dat suffix bij ‘onverwachte’ etyma (waar dat mv. in de hedendaagse Standaardtaal dus niet voorkomt). Zo vermeldt Crena de Iongh (1950: 93) voor het oude Delfts dialectvormen met <s> (b.v. wijfs, haaks, steeks);Ga naar voetnoot8 Weijnen (1960: 45) schrijft dat meervouden op s in de zeventiende eeuw ‘frequenter dan nu’ zijn, en daarbij heeft hij wel meervoudsvormen op het oog zoals die in de door hem gebloemleesde, grotendeels Hollandse teksten voorkomen, in de vrij formele schrijftaal dus. Ook de Zeeuw Cats gebruikte vormen als mans, guyts, sticx, enz. (Weijnen 1966: 289). Het is dus wel duidelijk: <s>-meervouden zijn in het verleden een allesbehalve zeldzaam fenomeen geweest in de noordwestelijke dialecten van het Nederfrankisch. Ook de (relatieve) synchronie wijst in dezelfde richting. De sterkere aanwezigheid van <s>-meervoud vinden wij immers ook nog in de 20e-eeuwse Hollandse en Zeeuwse volkstaal terug. Een greep uit de dialectmonografieën:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zulke vormen zijn op verschillende manieren te interpreteren:
Een beslissende keuze tussen de drie mogelijkheden is op basis van het moderne taalmateriaal onmogelijk te maken.Ga naar voetnoot10 Voor onze problematiek is zo'n keuze eigenlijk ook niet echt relevant. Waar het op aankomt is dat het moderne (nog 20e-eeuwse) Hollands-Zeeuws, net als het moderne Vlaams, vrij veel <s>-meervouden (gehad) heeft die zowel in de cultuurtaal als in de meer oostelijke en zuidoostelijke dialecten ontbreken.
Alle gegevens tezamen leveren voor het Hollands en het Zeeuws een beeld op dat niet fundamenteel van dat in de Vlaamse dialecten verschilt. Dat zou dan impliceren dat ook de noordelijke Westnederfrankische dialecten een vergelijkbare west-oost-dynamiek vertoond hebben als de zuidelijke. Dat de <s>-meervouden er uiteindelijk sterker in de verdrukking zijn geraakt dan in het zuiden, kan met de sterkere positie van de cultuurtaal in de regio, zeker vanaf de 17e eeuw, van doen gehad hebben. De literaire cultuurtaal lijkt het de hele geschiedenis door wat moeilijk gehad te hebben met dat rebelse <s>-suffix, moeilijker zelfs dan op basis van het sterk ‘continentale’ karakter van die cultuurtaal eigenlijk te verwachten was. Een volledige geschiedenis van die aversie is zonder uitvoerige voorstudie niet te schrijven, maar een paar belangrijke vaststellingen uit diverse periodes kunnen hier wel al aangehaald worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De verdrukking van het <s>-meervoud in de cultuurtaalDe relatieve aversie voor <s>-meervoud in formele en voornamelijk literaire taal blijkt al van in Middelnederlands te dateren: in literaire teksten kwamen pas vanaf het laatste kwart van de 13e eeuw met mondjesmaat <s>-meervouden voor, en het aantal monosyllabische stammen daaronder was, in vergelijking met dat in ambtelijke teksten, relatief erg klein (voor beide feiten cf. Pijnenburg 1989: 58). Een onmiddellijk voor de hand liggende verklaring voor die eeuwenoude tendens levert geen van de voorgestelde ontstaanshypotheses. Met name de ‘ontlening aan het Frans’-hypothese blijft m.i. zwaar in gebreke: een groot deel van de aan het Frans ontleende woorden betreffen immers begrippen uit de hogere culturele sferen van bestuur, religie en cultuur. En die sferen komen in ‘literaire’ teksten principieel zeker niet minder aan bod dan in ‘ambtelijke’; beide genres maken ook in vergelijkbare mate gebruik van voorbeelden uit het Romaans (bij vertaling of navolging). Als <s> echt met het prestigieuze Frans in verband was gebracht, dan hadden wij het precies in de literaire taal in overvloed mogen verwachten. Een begin van verklaring waarom het <s>-meervoud in het ‘verzorgde’ Vroegmiddelnederlands gemeden werd, is eventueel wel te vinden als wij uitgaan van een autochtone Westgermaanse (Ingweoonse) vorm. Zoals in 2.1 gezegd, kunnen de vormen op <s> in oorsprong alleen maar nominatief of accusatief geweest zijn. De spreker die zich van de vormen wilde bedienen, kreeg in het meervoud dan ook een erg ongewoon gespecificeerd paradigma, nl.:
Met andere woorden: het is best mogelijk dat de oppositie tussen <s>- en <e-en>-vormen als vreemd ervaren is.Ga naar voetnoot11 Dat heeft dan ongetwijfeld tot ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bestond) de neiging opkwam om dan maar in alle naamvallen <s> te gaan gebruiken: de toestand die wij blijkens Marynissens onderzoek (1996) inderdaad vinden in ambtelijk Vroegmiddelnederlands: er werd kennelijk geen onderscheid meer gemaakt tussen de verschillende casussen. Of wellicht eerder: wie per se dat onderscheid wilde bewaren, moest wel voor het alternatief met sjwa in oppositie met nul-uitgang en/of met <n> kiezen: de paradigmata zonder mv.-<s> dus. Wellicht ligt hier de reden waarom ‘literaire’ auteurs, bij wie een sterker ontwikkeld taalbewustzijn verondersteld mag worden, en die zeker gevoeliger geweest zullen zijn voor taalzorg, het onduidelijke (ofwel te uitdrukkelijk ofwel te weinig specificerende) suffix <s> voor het meervoud vermeden. <s>-vormen hadden nog een lang adaptatieproces voor de boeg, voordat ze in de cultuurtaal konden gaan functioneren. Opmerkelijk in dit verband is dat in de 17e eeuw Vondel en Hooft ‘naar de casus [wilden] differenciëren en [...] en voor de genitief en datief [reserveerden]’, terwijl ze verder wel meervouden op <s> in nominatief en accusatief gebruikten, in tegenstelling blijkbaar met de aristocraat Huygens, die het bij het meer formele <e(n)>-meervoud in alle syntactische functies hield (cf. Weijnen 1960: 45). Hoewel <s>in het hedendaagse Nederlands een belangrijke plaats veroverd heeft, blijft toch nog iets van zijn eeuwenoude status van proletarische underdog behouden; dat blijkt althans uit de volgende specificatie in de 1e druk van de ans: dat bij bepaalde categorieën met dubbel meervoud, ‘in de gesproken taal meestal de s-vorm..., in de geschreven taal meer de n-vorm’ gebruikt wordt (ans 1984: 68); in de 2e druk is de stelling wat afgezwakt, maar ze blijft in essentie toch nog wel overeind: ‘Heeft hetzelfde substantief zowel een meervoudsvorm op -en als op -s, dan wordt de eerste dikwijls (maar niet altijd) stilistisch hoger gewaardeerd’ (ans 1997: 180). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. De ontstaanshypotheses opnieuw bekekenRekening houdend met alle aangevoerde gegevens en (helaas vooral) veronderstellingen i.v.m. het ontstaan van <s> als succesvolle meervoudsuitgang, is wellicht het meeste heil te verwachten van een combinatie van een aantal mogelijke hypotheses. Aangenomen kan worden dat althans in bepaalde Nederfrankische dialecten, misschien zelfs in allemaal met uitzondering van de Oostnederfrankische, een oud <s>-meervoudssuffix de deflexie overleefd heeft. Dat suffix kan in die dialecten vooral in de spreektaal in bepaalde woorden succes gekregen hebben: zowel in ‘nieuwe’ woorden (ontleningen) als daar waar de verhoudingen tussen ev. en mv. onduidelijk waren geworden. In beide gevallen kunnen al bestaande gelijkluidende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
formantia (resp. het Franse mv.-suffix, en <s> als genitiefuitgang) een steuntje gegeven hebben. Vanuit die dialecten, of vanuit de teksten waarin ze gebruikt werden, kunnen zulke vormen dan ook in andere dialecten, met name in de Standaardtaal, ‘te hulp gekomen’ zijn. Op dat laatste kan zeker de omstandigheid wijzen dat de <s>-meervouden die Van Helten (1887: 316-317) in ‘het oudste Dietsch’ gevonden heeft, precies tot dezelfde categorieën behoren waar <s>-meervoud nu nog het meest koerant is; ook de gegevens van Philippa (1981) zijn niet met deze hypothese in strijd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|