Taal en Tongval. Jaargang 50
(1998)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 2]Bert Schouten,Ga naar voetnoot* Rianneke Crielaard en Meinou van Dijk
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingHet Algemeen Nederlands telt twee zogenaamde open klinkers, de klinkers in de woorden maan en man. De eerste is lang, wordt voor in de mond uitgesproken en daarom doorgaans fonetisch getranscribeerd als [a], terwijl de tweede kort is en meer naar achteren wordt uitgesproken. Hoewel deze tweede klinker vrij centraal is, wordt hij toch meestal als [A] getranscribeerd. In de ons omringende Germaanse standaardtalen is de relatie tussen klinkerduur en tongpositie omgekeerd. In het Duits is, volgens de uitspraakwoordenboeken, de voormondklinker [a] van Stadt kort en de achtermondklinker [A] van Staat lang, hoewel het verschil in plaats van articulatie nog minder duidelijk is dan in het Nederlands. Ook in het Engels is de voormondklinker in man, die meestal als [oe] wordt getranscribeerd, kort, terwijl de klinker [A] in bij voorbeeld father een lange achtermondklinker is. Het patroon in de Nederlandse standaardtaal - een korte [A] in man tegenover een lange [a] in maan - vindt ook in de Nederlandse en Vlaamse dialecten weinig navolging, behalve, globaal gesproken, in Zuid-Holland (en Zeeland), waar dit patroon waarschijnlijk vandaan komt. Volgens de anko (Daan en Francken, 1972) wordt elders in Nederland, met uitzondering van Friesland en West-Friesland, de lange klinker in bij voorbeeld het woord schaap uitgesproken als [A] of zelfs [O], dus achter in de mond, met of zonder ronding. Het beeld dat de fand (Goossens, Taeldeman en Verleyen, 1998) biedt, is anders: in heel Nederland en Vlaanderen heeft de ‘velaire’ uitspraak van deze klinker terrein verloren aan de ‘palatale’ variant; in Overijssel, Zuid-Drente, de Gelderse Achterhoek en Nederlands Fimburg zou zelfs gesproken kunnen worden van een volledige ommekeer. Over de oorzaken van dit verschil tussen de twee atlassen kunnen we slechts gissen, maar het zal wel niet toevallig zijn dat de in de Nederlandse standaardtaal gebruikte variant in de meer recente atlas vaker voorkomt. In de stadsdialecten van Amsterdam en Utrecht bestaat nog het oude patroon en gaat het gepaard met een duidelijk frontale [a]-uitspraak van de klinker in man. Volgens Schatz (1983) treedt dit verschijnsel in het Amsterdams vaak gelijktijdig op met palatalisatie van een volgende alveolaire medeklinker zoals de [t] en de [n], zodat het in een alveolaire omgeving het meest opvalt. Schatz bespreekt de frontalisering van deze klinker (die zij ‘raising’ noemt, en die inderdaad vaak in de richting van de klinker [E] lijkt te gaan) en de palatalisatie van de aangrenzende medeklinker als een soort interactie: ze treden samen op, maar het is niet duidelijk wat oorzaak is en wat gevolg. In het Utrechts vindt een dergelijke coarticulatie niet plaats, maar er gebeurt wel iets anders - iets dat in het Amsterdams veel minder lijkt op te treden: de klinker in man wordt, volgens Van Veen (1964), verlengd tot een lange | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klinker, waardoor hij nog meer gaat lijken op de lange voormondklinker in het Nederlandse woord maan. Een bekende Utrechtse straatnaam wordt in dialectteksten altijd weergegeven als ‘Oude Graach’. Volgens Scholtmeijer (1993), die zich onder andere baseert op een kaart uit Van Veen (1964), komt deze ‘rekking’ voor in de Provincie Utrecht, de Veluwe, het gebied tussen de grote rivieren, Noord-Brabant en soms in Groningen, Drente en Overijssel, maar niet in Holland. In de Provincie Utrecht neemt hij, gaande van oost naar west, af en komt hij vooral in de grotere plaatsen voor. Volgens metingen van Koopmans-van Beinum (1973), die de dialecten van Maarssen en Breukelen, twee dorpen uit de noordelijke helft van de Provincie Utrecht, met het Algemeen Nederlands vergeleek, heeft de klinker van maan in het Nederlands inderdaad een hogere, en in het Utrechts inderdaad een lagere, tweede formant dan de klinker in man. Het verschil is, in absolute zin, telkens ongeveer 150 Hz. Men zou, naïef gesproken, kunnen zeggen dat de twee klinkers ten opzichte van de tweede formant van plaats zijn gewisseld. Van een rekking van de klinker in man was in Breukelen en Maarssen echter in het geheel geen sprake. Bovengenoemde verschijnselen behoren tot de opvallendste kenmerken van de beide dialecten. De Amsterdamse uitspraak van de klinker in maan en de Utrechtse rekking van de klinker in man of gracht worden meestal als eerste genoemd wanneer iemand probeert aan te geven hoe deze dialecten klinken. Volgens Koopmans-van Beinum (1973) is er echter geen evidentie voor klinkerrekking in Maarssen en Breukelen, en het is dus maar de vraag of de stad Utrecht wel rekking vertoont. Bovendien komt het meest opvallende Amsterdamse kenmerk, een bepaalde uitspraak van de klinker in maan, in het Utrechts ook voor. De twee dialecten lijken dus maar weinig van elkaar te verschillen in wat als hun opvallendste kenmerken gezien worden. Toch geniet het Utrechts, in tegenstelling tot het Amsterdams, weinig prestige. Dat verschil heeft waarschijnlijk weinig met de kenmerken van de twee dialecten te maken, maar komt veeleer voort uit het verschil in waardering die men heeft voor de inwoners van de twee steden. Amsterdam wordt gezien als een wereldstad met wereldwijze inwoners die weten wat er gaande is en een vlotte babbel hebben; Utrecht is een provinciestad met provinciale inwoners die zich moeilijk kunnen uiten en die dat bovendien doen in een afschuwelijk dialect. Zo beschrijft Van Galen (1989, blz.13 en 47), de reputatie van de Utrechters als ‘dommig’ en ‘makkelijk te foppen’, en die van hun dialect als ‘een lijzig en sloom taaltje, waarmee de spreker verraadt dat hij niet al te bijdehand is’. Amsterdammers, daarentegen, zijn ‘openhartig, recht door zee en brutaal’, en hun dialect klinkt ‘gezellig’ en ‘spontaan’. Natuurlijk zijn dit allemaal vooroordelen, maar toch willen wij onderzoeken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of er een feitelijke basis voor deze vooroordelen is te vinden in de opvallendste dialectkenmerken van de twee steden: het zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat de vermeende rekking van de klinker in gracht iets te maken heeft met de vermeende sloomheid en lijzigheid van de inwoners van de stad Utrecht. We hebben daarom metingen verricht aan de hierboven genoemde twee open klinkers, die in het Amsterdams en het Utrechts van plaats zijn gewisseld t.o.v. het Algemeen Nederlands; bovendien hebben we onderzocht in hoeverre luisteraars in staat zijn om gesproken woorden met een dergelijke klinker in Utrecht of Amsterdam thuis te brengen. Om hinderlijke verwarringen te voorkomen, vermijden wij in de rest van dit artikel zoveel mogelijk de fonetische transcriptie van de twee klinkers; we behandelen ze liever als twee sociolinguïstische variabelen, aangeduid met behulp van de spelling van het Standaard-Nederlands. Daarom is de <AA> de klinker van het woord maan, die in de verschillende dialecten verschillend gerealiseerd wordt; hetzelfde geldt voor de <A> als de klinker in het woord man. Die realisaties kunnen relatief kort of lang zijn en meer voor of meer achter in de mond worden uitgesproken, maar het blijven realisaties van de variabelen <AA> en <A>. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Experiment 1: akoestische metingen2.1. MethodeWoordenlijstGebruik werd gemaakt van een lijst van vijftig voor te lezen woorden, voorafgegaan door acht oefenwoorden. Twintig van de vijftig woorden werden gevormd door tien minimale paren die alleen verschilden in de klinker <A> of <AA>. De andere dertig woorden waren afleiders, bedoeld om het doel van het onderzoek voor de sprekers verborgen te houden. Alle 58 woorden bestonden uit één lettergreep. Ze stonden in een willekeurige volgorde op de lijst. De twintig relevante woorden waren, in paren:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SprekersDe woordenlijst is voorgelezen door 29 sprekers: negen sprekers van het Amsterdams, tien sprekers van het Utrechts en tien sprekers van het Alge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meen Nederlands. De sprekers uit de eerste twee groepen waren allemaal in resp. Amsterdam en Utrecht geboren en hebben daar hun hele leven gewoond. Het enige andere criterium was dat ze laag opgeleid moesten zijn en in een volksbuurt moesten wonen; de hoogste opleiding was mavo, maar mulo werd als te hoog beschouwd, omdat in de tijd waarin die schoolsoort nog bestond de mulo voor veel arbeiderskinderen een ontsnapping betekende uit hun milieu. De Utrechtse groep bestond uit acht vrouwen en twee mannen tussen 16 en 65 jaar; de Amsterdamse groep bestond uit zes vrouwen en drie mannen tussen 22 en 89 jaar. De tien sprekers van het Algemeen Nederlands vormden een groep die qua leeftijd en geslacht op dezelfde wijze was samengesteld als de Utrechtse groep; zij hadden echter allemaal minimaal een vwo-opleiding en spraken Algemeen Nederlands zonder enige hoorbare regionale kleuring. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InstructiesDe opnamen van het Amsterdams werden bij de informanten thuis of op hun werk gemaakt in een zo stil mogelijke ruimte, hoewel het niet altijd mogelijk was achtergrondgeluid te vermijden. We vertelden de informanten dat we de opnamen nodig hadden voor een vergelijkend onderzoek tussen het Amsterdamse en het Utrechtse dialect, maar niet dat het over een vergelijkend onderzoek naar de <A> en de <AA> ging. Na een kort gesprekje volgde de opname. De microfoon stond op een tafel waarachter de informanten plaatsnamen. We verzochten hen luid en duidelijk, maar vooral Amsterdams te spreken. Alle informanten spraken de woordenlijst twee keer in; de eerste opname is alleen gebruikt wanneer de tweede, om wat voor reden dan ook, onbruikbaar was. De Utrechtse en Algemeen-Nederlandse opnamen waren al eerder gemaakt (zie hieronder); daarbij was de woordenlijst slechts eenmaal voorgelezen, voorafgegaan door een kort gesprek. Voor het overige waren deze opnamen onder dezelfde omstandigheden ontstaan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opnamen en analyseDe opnamen werden gemaakt op een dat-recorder met een samplefrequentie van 48 kHz en een richtinggevoelige microfoon. De opnamen van de twintig relevante woorden werden, met een samplefrequentie van 16 kHz, opgeslagen in de computer. Van alle twintig woorden werd de klinkerduur in ms gemeten door ze weer te geven als oscillogrammen en op het gezicht en op het gehoor de klinkergrenzen te bepalen. Hierbij was het criterium dat de medeklinkers niet meer te horen of te zien mochten zijn. Uit alle duren van zowel de <A> als de <AA> is de gemiddelde klinkerduur per klinker en per | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dialect berekend. Tevens is voor iedere spreker apart de gemiddelde klinkerduur berekend om te controleren of deze niet te veel afweek van die van de andere sprekers. Voor de bepaling van de frequenties van de eerste en tweede formant (F1 en F2) gebruikten we de resultaten van een lpc-analyse. Elk woord werd opgedeeld in elkaar overlappende delen van 40 ms. We gebruikten het oscillogram om te bepalen welk deel van 40 ms de gehele klinker het best representeerde, o.a. op basis van de intensiteit en de plaats in de klinker (in verband met eventuele formanttransities zo veel mogelijk in het midden). Weken waarden opvallend af, dan werden die niet gebruikt: het formant-analyse-programma werkte niet feilloos. Bij twijfelgevallen is een beslissing genomen aan de hand van (de omhullende van) het spectrum. De Utrechtse en Algemeen-Nederlandse opnamen zijn in 1993 gemaakt door drie studenten Fonetiek, Margje van Aalen, Krista Vermeulen en Denise Bruin (zie Van Aalen et al. 1993), de Amsterdamse opnamen in 1995 door de auteurs van dit artikel. Helaas bleek in 1995 dat de meetgegevens uit 1993 verloren waren gegaan, hoewel de opnamen nog wel beschikbaar waren. We hebben besloten om de Utrechtse opnamen opnieuw te analyseren, maar in verband met de beperkte beschikbare tijd voor het Algemeen Nederlands alleen de in 1993 bepaalde gemiddelden te hanteren. Hierdoor zijn statistische vergelijkingen alleen mogelijk tussen de Utrechtse en Amsterdamse gemiddelden en kunnen de Algemeen Nederlandse waarden slechts worden gebruikt als referentie. Hoe betreurenswaardig dit ook is, het gaat ons in de eerste plaats om een vergelijking tussen Amsterdam en Utrecht: zijn de verschillen tussen die twee steden significant? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. ResultatenKlinkerduurDe gemiddelde klinkerduren staan weergegeven in fig. 1 (iedere waarde is in principe opgebouwd uit 90 of 100 metingen, d.w.z. uit 10 woorden voor elk van de 9 of 10 sprekers). Op deze gegevens zijn twee t-toetsen uitgevoerd om de duren van de Utrechtse klinkers met die van de Amsterdamse klinkers te vergelijken. Hieruit bleek:
Hieruit blijkt dat Utrechters de korte klinker in het woord man significant verlengen, maar dat het geen lange klinker wordt, zoals de populaire karika- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
turen misschien suggereren. Van rekking is echter wel degelijk sprake, ook al ontbreekt die in Maarssen en Breukelen (volgens Koopmans-van Beinum, 1973). Verder is in fig. 1 te zien (maar niet statistisch onderbouwd) dat Amsterdammers de <A> even kort maken als sprekers van het Algemeen Nederlands dat doen, en tevens dat de Utrechtse en de Amsterdamse <AA> (de klinker in maan) allebei langer zijn dan hun Algemeen-Nederlandse tegenhanger. Fig. 1: Gemiddelde duren in ms van de Algemeen Nederlandse <A> en <AA>, de Utrechtse <A> en <AA> en de Amsterdamse <A> en <AA>. <A> staat telkens voor de klinker in het woord man, <AA> voor de klinker in het woord maan.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tweede formant (F2)F2 is de belangrijkste akoestische pendant van het voor-achter onderscheid bij klinkers: een lage F2 duidt aan dat een klinker achter in de mond is uitgesproken, terwijl een hoge F2 wijst op een voormondklinker. F2 varieert tussen 800 en 2200 Hz (Pols, Tromp en Plomp, 1973), maar zulke extreme waarden worden alleen gevonden bij gesloten klinkers. De vorm van de zogenaamde ‘klinkerdriehoek’ (zie, bijvoorbeeld, Nooteboom en Cohen, 1984, blz. 76, of Rietveld en Van Heuven, 1997, blz. 133) geeft dit ook duidelijk aan: de afstand tussen [i] en [u] is aanzienlijk groter dan die tussen [a] en [A], De F2 -frequenties van deze laatste open klinkers zijn resp. 1300 en 1050 Hz, volgens Pols et al. (1973), gemiddeld over 50 mannelijke sprekers. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In fig. 2 worden de frequenties van de tweede formant gepresenteerd, op dezelfde wijze als dat voor de duren gebeurde in fig. 1. Het onderscheid tussen de beide klinkers is bij het Algemeen Nederlands goed te zien: de <A> heeft een F2 van 1275 Hz, de <AA> van 1548 Hz. Dat deze waarden beide hoger liggen dan die van Pols et al. (1973) is een gevolg van het feit dat de meerderheid van onze sprekers vrouwelijk was: vrouwen hebben kleinere resonantie-holten in hun mond en hebben daardoor hogere resonantie-frequenties. De data in fig. 2 zijn onderworpen aan een t-toets om vast te stellen of er significante verschillen tussen Utrechtse en Amsterdamse formantfrequenties zijn. Daaruit bleek dat de twee stadsdialecten voor wat betreft de F2 alleen bij de <A> significant van elkaar verschillen (t = 2,62, df = 9, p = 0,03); bij de <AA> is er geen verschil. Hieruit mogen we concluderen dat de klinker <A> van man in het Utrechts meer naar voren wordt uitgesproken dan in het Amsterdams, al is het verschil niet erg groot. De <AA> van maan wordt in beide dialecten ongeveer even ver naar achteren uitgesproken (F2 = 1240/1250 Hz) als de <A> in het Algemeen Nederlands (F2 = 1275 Hz). Er is dus geen sprake van een volledige omkering van het voor-achter onderscheid van de beide klinkers t.o.v. het Algemeen Nederlands: hoewel de Utrechtse en Amsterdamse <AA> op de articulatieplaats achter in de mond van de Algemeen Nederlandse <A> terecht komt, gaat de <A> wel naar voren, maar de hoge F2 (1548 Hz) van de Algemeen Nederlandse <AA> wordt lang niet gehaald. Het Utrechts (1388 Hz) gaat hier significant verder dan het Amsterdams (1321 Hz). De oppositie voor-achter is in de twee stadsdialecten echter wel duidelijk omgekeerd in vergelijking met die in het Algemeen Nederlands. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 2: Gemiddelde frequenties van de tweede formant in elk van de drie dialecten.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste formant (F1)Vanuit de vraagstelling van dit onderzoek is F1 niet van groot belang: het is de akoestische tegenhanger van de articulatorische dimensie open-gesloten, terwijl wij vooral geïnteresseerd zijn in de dimensie voor-achter. We mogen er echter niet zonder meer van uit gaan dat alle zes de gemiddelde klinkers (twee fonemen bij drie dialecten) in ons onderzoek dezelfde openingsgraad hebben, of dat in elk van de drie dialecten het verschil even groot zal zijn en hetzelfde teken zal hebben (bij Koopmans-van Beinum (1973) waren er ook vrij grote F1-verschillen tussen de twee klinkers van de Algemeen-Nederlandse sprekers; de Utrechtse sprekers uit Maarssen en Breukelen hadden echter nauwelijks of geen verschillen in F1. De gemiddelde F1-waarden zijn afgebeeld in fig. 3. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 3: Gemiddelde frequenties van de eerste formant in elk van de drie dialecten.
Uit deze gegevens blijkt dat de beide klinkers in het Utrechts een significant hogere F1 hebben dan hun Amsterdamse tegenhangers (voor de <A> geldt: t = 2,97; df = 9, p = 0,016; voor de <AA>: t = 4,08; df = 9; p = 0,003). Dit betekent dat beide klinkers in Utrecht een grotere openingsgraad hebben dan in Amsterdam. Vooral de <AA> is in het Algemeen Nederlands echter nog aanzienlijk opener, al kunnen we deze bewering niet statistisch onderbouwen. In fig. 4 worden de spectrale gegevens die reeds in fig. 2 en 3 te zien waren nog eens in onderlinge samenhang gepresenteerd, in een vlak dat wordt bepaald door de eerste twee formanten. In dit vlak worden de gemiddelde realisaties van de <AA> als vierkantjes en die van de <A> als driehoekjes voorgesteld. Hierbij valt op dat vijf van de zes gemiddelden relatief dicht bij elkaar liggen, althans vergeleken met de zesde, de Algemeen-Nederlandse versie van de <AA>, die een hoge F1 en F2 heeft en daardoor rechtsboven ligt, hetgeen betekent dat hij veel opener en veel meer naar voren wordt uitgesproken dan de overige klinkers, die allemaal bij elkaar hokken in een gebied waar de Algemeen-Nederlandse <A> thuishoort. Er zijn verschillen in articulatie, met name tussen de twee Utrechtse klinkers, maar die zijn klein in verhouding tot de verschillen in de standaardtaal. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 4: De posities van de gemiddelde klinkers in het F1-F2 vlak, aangegeven met behulp van de klinkersymbolen A en AA. De dialect-aanduidingen (Am, Ut, AN) staan daarboven.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. DiscussieUit bovenstaande metingen blijkt dat zowel in het Utrechts als in het Amsterdams de klinker in het woord man, onze sociolinguïstische variabele <A>, relatief gesproken een voormondklinker is, terwijl de klinker in het woord maan, de <AA>, in beide steden achter in de mond wordt uitgesproken. In het Algemeen Nederlands is het andersom en is bovendien het verschil tussen de twee klinkers veel groter, niet alleen in tongpositie, maar ook in openingsgraad: de <AA> springt er in deze vergelijking uit als een zeer open, zeer frontale klinker. In Utrecht is de frontalisering (fig. 2) van de <A> met een F2 van 1388 Hz sterker dan in Amsterdam, waar de gemiddelde F2 niet hoger is dan 1321 Hz, tegenover 1275 Hz voor het Algemeen Nederlands. Verder is (fig. 1) de Utrechtse <A> met 147 ms significant langer dan de Amsterdamse <A> (116 ms) en ook langer dan de Algemeen-Nederlandse <A> (eveneens 116 ms). Tenslotte (fig. 3) zijn beide klinkers in Utrecht opener dan in Amsterdam, maar minder open dan in het Algemeen Nederlands. De verschillen tussen de Utrechtse en Amsterdamse <A> zijn op het eerste gezicht groot genoeg om hoorbaar te kunnen zijn. Voor de <AA> is dit niet het geval: de Utrechtse en Amsterdamse <AA> verschillen alleen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enigszins in openingsgraad (F1-waarden van 714 en 664 Hz, respectievelijk). Experiment 2 is bedoeld om deze verwachtingen omtrent de perceptieve relevantie van de gemeten verschillen tussen de twee dialecten te toetsen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Experiment 2: perceptieve metingen3.1. MethodeStimuliIn experiment 1 waren uitingen van in totaal 19 Utrechtse en Amsterdamse sprekers opgenomen. Nadat in totaal drie sprekers om akoestische redenen waren verwijderd, zijn uit de 320 uitingen van de resterende 16 sprekers op willekeurige wijze 180 uitingen geselecteerd voor experiment 2, het perceptie-experiment, met dien verstande dat er van alle vier de klinkers (Utrechtse en Amsterdamse <A> en <AA>) evenveel waren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LuisteraarsDe luisteraars waren vier mannen en vier vrouwen van tussen 22 en 33 jaar oud (studenten; geen van hen hoorde bij de sprekers van experiment 1). Allen spraken Algemeen Nederlands en gaven blijk van voldoende kennis omtrent de verschillen tussen het Utrechts en het Amsterdams door enkele opvallende kenmerken van beide dialecten te kunnen noemen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ProcedureDe 180 woorden werden in een willekeurige volgorde en met stille intervallen van 3s via een luidspreker aan de luisteraars aangeboden. Na elke tien woorden was er een extra pauze van 7s. De taak van de luisteraars was te bepalen of de klinker in het aangeboden woord een Amsterdamse of Utrechtse <AA> of <A> was; het antwoord moest binnen 3s worden aangekruist op een formulier met vier kolommen - één voor elk van de mogelijke antwoorden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. Resultaten en discussieTabel 1. Percentages antwoorden in experiment 2. De rijen geven de aangeboden klinkers weer, de kolommen de gekozen antwoorden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De resultaten zijn te zien in Tabel 1. Duidelijk is dat rond drie kwart van de antwoorden correct is (kansniveau is 25%); vooral de Amsterdamse <A> is herkenbaar, beter dan de Utrechtse <A> (87 tegen 72%). De oorzaak hiervan zou kunnen zijn dat met name de Amsterdamse <A>, zoals in de Inleiding reeds is opgemerkt, vaak sterk coarticuleert met omringende, vooral alveolaire, medeklinkers. Voor de <AA> is er nauwelijks verschil in het percentage correcte antwoorden tussen het Amsterdams en het Utrechts. Beide <AA>'s worden echter goed herkend, op grond van informatie die in dit onderzoek niet is gemeten: kennelijk zijn de duur en de laagste twee formanten niet de enige akoestische kenmerken die van belang zijn. Belangrijkste resultaat is dat onder het betrekkelijk kleine aantal fouten de klinkerverwisselingen veruit in de minderheid zijn: de klinker wordt doorgaans goed herkend, maar het is iets moeilijker het dialect te herkennen. Toch lijkt de conclusie gewettigd dat, zelfs in los uitgesproken woorden, de klinker <A> of <AA> voldoende informatie bevat voor een beslissing over het dialect van de spreker, als de keuze tenminste beperkt is tot Amsterdam of Utrecht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Algemene discussieIn overeenstemming met de verwachting, blijkt uit dit onderzoek dat zowel in het Utrechts als in het Amsterdams de klinkers in de woorden man en maan van plaats zijn gewisseld, gezien vanuit het perspectief van het Algemeen Nederlands: de tongpositie van de klinker in man ligt verder naar voren in de mond dan die van de klinker in maan, terwijl de situatie in het Algemeen Nederlands andersom is. Hieraan moet worden toegevoegd dat het contrast tussen deze twee klinkers, gemeten als een verschil in de tweede formant, in het Algemeen Nederlands aanzienlijk groter is dan in de beide stadsdialecten. In het Utrechts is de duur van de klinker in man 31 ms langer dan in het Algemeen Nederlands en in het Amsterdams, een rekking van 27% tot 147 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ms. Ook dit is in overeenstemming met de verwachting, al is het niet zo dat de duur deze klinker tot een werkelijk lange klinker maakt: de <AA> is aanzienlijk langer en komt in alle drie de variëteiten boven de 200 ms uit. De Utrechtse schrijfwijze ‘Graach’ voor gracht lijkt dus enigszins overdreven. Het Utrechts ligt, voor wat betreft de openingsgraad, tussen het Algemeen Nederlands en het Amsterdams in. Dit blijkt uit de gemeten eerste formant in fig. 4. Over de openingsgraad zijn geen verwachtingen uitgesproken; we laten het hier daarom slechts bij een constatering. Over het algemeen bleken luisteraars goed in staat te zijn de klinkers en de dialecten van de sprekers te identificeren. Aangenomen mag worden dat het onderscheid tussen de Utrechtse en Amsterdamse versies van de <A> vooral hoorbaar is in de hogere F2 en de langere duur in het Utrechts. Voor de <AA> kan een dergelijke verklaring niet worden gegeven; daarvoor zijn de verschillen tussen Amsterdams en Utrechts te klein. Dat de twee klinkers nauwelijks met elkaar verward worden is daarentegen heel verklaarbaar: in alle drie de dialecten is de <AA> aanzienlijk langer dan de <A>. Voor het Utrechts gaat dit tegen de heersende vooroordelen in: de Utrechtse <A> is lang geen lange klinker. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|