Taal en Tongval. Jaargang 49
(1997)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Besprekingsartikel
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(i) Er is veel variatie in het Montforts, en de contacten met de standaardtaal zijn daarbij alles bepalend. Er treedt vooral variatie en verandering op in die onderdelen van het dialectsysteem die afwijken van de standaardtaal, en daarbij is ook de schriftelijke vorm van het Nederlands een factor. Wanneer sprekers van het Montforts onzeker zijn over een bepaalde vorm in hun dialect, nemen zij hun toevlucht tot het standaardtalige equivalent: ‘[z]ekerheid erover kan elke Montfortenaar vinden in de veel beter vastgelegde standaardtaal: de oplossing van de standaardtaal wordt gekozen. Juist de schriftelijkheid speelt een sterk overheersende rol vanwege de norm die eruit blijkt’ (p. 220). (ii) De variatiepatronen kunnen onderling nogal verschillen: soms is een variant sterk verouderd, en komt hij alleen nog maar voor bij enkele sprekers van de oudste generatie; soms komt een bepaalde variant alleen nog maar voor in het taalgebruik van enkele van de jongste sprekers; soms is een variant nog volop in concurrentie met een of meer andere varianten (de jongsten gebruiken dan vooral de ‘jonge’ vormen, de middelsten gebruiken alle vormen, en de oudsten vooral de ‘oude’ vormen); soms is er geen sprake van een duidelijke toe- of afname van een variant in de drie bestudeerde groepen sprekers (p. 222). (iii) Om inzicht te verwerven in veranderingen in taalgebruik gedurende lange tijd is de Apparent-Time-Methode een goede methode. Bezwaarlijk is echter dat deze methode geen rekening houdt met ‘regressieve taalverandering’, wat betekent dat ouderen, lang nadat het taalverwervingsproces is afgesloten, taalvormen kunnen overnemen van jongeren (p. 223). (iv) Wanneer we de afwijkingen van het ‘referentie-Montforts’ (‘een onderzoeksconstruct [...] dat het taalsysteem weergeeft van de oudste generatie zonder dat dat beïnvloed is vanuit de middelste of jongste generatie’ (p. 32)) in de drie generaties sprekers overzien, dan zijn die vooral te vinden in de middelste generatie (tussen 56 en 44 jaar oud) en de jongste generatie (tussen 28 en 17 jaar oud) (p. 227). Laat ik maar meteen met de deur in huis vallen: dit onderzoek is naar mijn mening in een aantal opzichten geen geslaagde onderneming te noemen. De belangrijkste kritiek betreft het heterogene karakter van de studie. De schrijver wil taalstructurele analyses van het Montforts geven, de variatie- en veranderingspatronen in het Montforts van 3 generaties sprekers in kaart brengen, en de interne en externe oorzaken voor de variatie en veranderingen in het Montforts opsporen. Hiermee lijkt hij echter te veel tegelijkertijd te willen doen, waardoor de drie hierboven onderscheiden aspecten niet steeds de aandacht krijgen die in een promotie-onderzoek verwacht mag worden. Ik zal de inhoudelijke kritiek op Bakkes' studie verder uitwerken in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de secties 2 t/m 4. In sectie 2 bespreek ik een tweetal algemene punten van kritiek ten aanzien van de wijze waarop de schrijver de taalexterne krachten benadert die werkzaam lijken te zijn in het Montforts. In sectie 3 worden illustraties gegeven van de soms nogal gebrekkige wijze waarop zowel de taalsystematische aspecten van het Montforts worden behandeld als de factoren die ten grondslag liggen aan de variatie en de veranderingen in dit dialect. In sectie 4 wordt uitgebreid ingegaan op de vragen die de discussie van de congruerende voegwoorden in het Montforts oproept. In sectie 5 wordt een andere, niet principiële, maar wel storende tekortkoming in het boek besproken: het wemelt van de slordigheidsfouten. De bespreking wordt afgesloten met een aantal concluderende opmerkingen (sectie 6). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Taalcontact in MontfortDe twee algemene punten van kritiek met betrekking tot de wijze waarop de taalexterne veranderingen in het Montforts worden benaderd, zijn de volgende: (i) er wordt teveel nadruk gelegd op de allesoverheersende invloed van het Standaardnederlands (sectie 2·1); (ii) terwijl de externe krachten (vooral standaardtalige invloeden volgens Bakkes) worden benadrukt, worden de resultaten van het onderzoek niet geplaatst binnen een theorie over taalcontact (sectie 2·2). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2·1 Rechtstreekse invloed vanuit het StandaardnederlandsAls er één ding duidelijk wordt uit de bestudering van het Montforts, dan is het wel dat dit dialect niet alleen op lexicaal nivo, maar ook op fonologisch en grammaticaal nivo veel variatie tentoonspreidt, waarbij de ‘oude’ Montfortse varianten zo vaak concurrentie krijgen van, en regelmatig worden ingewisseld voor, ‘jonge’ equivalenten die we ook kennen uit de standaardtaal. Bakkes merkt op dat de invloeden vanuit het Nederlands in het Montforts kunnen zijn doorgedrongen via omringende dialecten, maar hij laat de vraag naar de directe dan wel indirecte beïnvloeding vanuit de standaardtaal grotendeels rusten (p. 24): ‘[p]as als er geen verklarende factor in de standaardtaal te vinden is die wél aanwezig is in een dialect of dialecten uit de buurt van Montfort zal er voorzichtig gewezen worden op mogelijke invloed vanuit dat dialect’ (p. 35). Met andere woorden, wanneer er taalexterne krachten in het spel lijken te zijn, denkt de schrijver allereerst aan rechtstreekse invloed vanuit het Nederlands. De vraag is of deze handelwijze juist is. Om te beginnen is Bakkes' redenering onlogisch: wanneer invloed vanuit buurtdialecten wél wordt aangenomen voor die veranderin- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen in het Montforts waarvoor het Nederlands geen verklaring biedt, dan is er reden om óók rekening te houden met invloed vanuit buurtdialecten wanneer het Nederlands wel een verklaring biedt (uiteraard alleen in die gevallen waarin er taalstructurele gronden zijn om invloed vanuit buurtdialecten aan te nemen). Bovendien is de linguïstische afstand tussen het Nederlands en het Montforts dermate groot ‘dat de activiteit van het lezen voor Montfortenaren het gebruiken van een andere taal (het Nederlands) inhoudt’ (p. 15). Sterker nog, het Nederlands lijkt binnen de Montfortse gemeenschap zowel sociaal als linguïstisch de niet-dominante, tweede, taal. Dat deze taal ook op structureel (d.w.z. op fonologisch en grammaticaal) nivo het Montforts beïnvloedt lijkt dan ook minder vanzelfsprekend dan Bakkes doet voorkomen (zie ook sectie 2-2). In mijn ogen had de schrijver er beter aan gedaan óók aandacht te schenken aan de mogelijkheid dat de standaardtalige beïnvloeding van het Montforts via omringende dialecten (waaronder dat van de stad Roermond) kan hebben plaatsgevonden. Het is met sprekers van deze dialecten dat de Montfortenaren daadwerkelijk communiceren. Met name de invloed vanuit het Roermonds, dat mogelijkerwijs als stad meer standaardtalige invloeden heeft ondergaan dan het Montforts, blijft onderbelicht. Bakkes meldt dat er intensieve contacten zijn met sprekers van dit dialect. Zo is ‘Roermond [...] de eerste scholingsplaats voor veel jonge Montfortenaren’ (p. 218), en betekent ‘de stad’ voor Montfortenaren Roermond (p. 6). Roermond is economisch en sociaal-cultureel een belangrijk centrum met een grote uitstraling op het omringende gebied, waaronder Montfort, en het is niet onaannemelijk dat er ook op talig nivo sprake is van beïnvloeding vanuit Roermond op Montfort.Ga naar voetnoot1 Uiteraard hoeft er, wanneer er sprake is van veranderingen in de richting van het Standaardnederlands, ook helemaal geen sprake te zijn van óf rechtstreekse invloed vanuit de standaardtaal, óf van indirecte standaardtalige invloed via het Roermonds. In de praktijk kunnen deze twee externe krachten namelijk hebben samengewerkt. Kortom, er is nu bij de behandeling van de externe oorzaken voor de variatie en verandering in het Montforts een welhaast exclusieve rol wegge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
legd voor de standaardtaal. Alhoewel ik niet ontken dat de (prestigieuze) standaardtaal rechtstreekse invloed op het Montforts kan uitoefenen, krijgt de mogelijkheid dat de standaardtalige invloed indirect, via het Roermonds, is binnengedrongen zo wel erg weinig aandacht. Zoals in sectie 2-2 duidelijk zal worden is dit onderscheid - directe invloed vanuit de standaardtaal versus indirecte standaardtalige invloed via het Roermonds - ook van belang voor de te verwachten taalexterne invloeden op het Montforts. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2-2 De effecten van taalcontact vanuit theoretisch perspectiefEen tweede punt dat ik hier zou willen aansnijden betreft het feit dat reflectie over taalcontact en de resistentie van dialectkenmerken zo goed als afwezig is, terwijl Bakkes de invloed van het Nederlands toch herhaaldelijk benadrukt. Naast het sociolinguïstische kader dat aan de orde wordt gesteld in sectie 2 van Hoofdstuk I, hadden schetsen van een taalcontactkader dan ook zeker niet misstaan. Vrij recent hebben bijvoorbeeld Thomason & Kaufman (1988) en Van Coetsem (1988, 1995) bruikbare modellen gepresenteerd waarbinnen de talige effecten van taalcontact bestudeerd kunnen worden; Van Bree sluit in een aantal onderzoeken naar de effecten van het contact tussen standaardtaal en dialect in het Nederlandse taalgebied bij het model van Van Coetsem aan (Van Bree 1985, 1990, 1992). In deze studies worden voorspellingen gedaan over de verschillen in gedrag tussen het lexicale domein enerzijds en het morfologische, het syntactische en het fonologische domein anderzijds (al verdient deze grove tweedeling meer nuancering, zie o.a. Van Bree 1992), en dat zijn ook de domeinen die voor het Montforts werden bestudeerd. Wanneer Bakkes meer aandacht had gehad voor het onderzoek naar taalcontact, dan had hij zich niet alleen kunnen verbazen over de structuur van het Montforts (p. 1), maar had hij zich ook kunnen verwonderen over de taalexterne invloeden op dit dialect. Zoals ik in sectie 2-1 al aangaf, kunnen de standaardtalige invloeden in het Montforts niet alleen (i) rechtstreeks vanuit het Nederlands zijn binnengedrongen, maar ook (ii) indirect, via het Roermonds. Ik wil hierna kort ingaan op de talige repercussies die er vanuit beide perspectieven in het Montforts te verwachten zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(i) Rechtstreekse invloed vanuit de standaardtaalLaten we in dit verband allereerst de positie van het dialect en de talige achtergrond van de informanten bekijken. De schrijver is niet scheutig met informatie hieromtrent, maar toch ontstaat de indruk dat het dialect de dominante taal is in Montfort. Zo spreekt naar schatting 90% van alle inwoners | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Montfort het plaatselijke of een ander Limburgs dialect, en is de voertaal binnen de gemeenschap het Montforts. In de kerk en in de school spreekt men echter Nederlands (p. 7). In de conclusies lezen we pas dat ‘in het leven van elke Montfortenaar [...] minsten [sic] twee taalvariëteiten een grote rol [spelen]. De ene is verworven tijdens de prille jeugd, toen de opgroeiende spreker nog niet kon lezen en schrijven; ze is alleen maar als spreek- en luistertaal bekend’. De schrijver moet hier het Montforts bedoelen. ‘De andere gaat vanaf het vierde en zeker vanaf het zesde levensjaar een rol spelen bij de taalleerling en had (en heeft nog steeds) het voordeel dat ze herhaalbaar en controleerbaar was en is, omdat er een schriftelijke vorm van bestaat’ (p. 219). Dat moet het Nederlands zijn. De verschillende groepen informanten in het door Bakkes bestudeerde corpus lijken dus opgegroeid met het Montforts als eerste taal terwijl zij het Nederlands er in tweede instantie bij leerden. Het Nederlands is bovendien de schrijftaal. Al met al lijkt de standaardtaal bovenal de taal te zijn die wordt gereserveerd voor de formele domeinen. In het leven van alledag, echter, spreekt de Montfortenaar zijn eerste taal, het Montforts. Het heeft er dan ook alle schijn van dat het Montforts niet alleen de meest gebruikte taal is, maar ook de best beheerste taal. Dit betekent dat binnen de gemeenschap het Montforts zowel sociaal als linguïstisch de dominante taal is, terwijl het Nederlands zowel sociaal als linguïstisch de niet-dominante taal is. We hebben hier dus met invloed op het Montforts vanuit een sociaal en linguïstisch niet-dominante (maar wel prestigieuze) taal te maken. Met andere woorden, we hebben hier van doen met een klassiek geval van ‘borrowing’, wat betekent dat lexicale veranderingen - t.w. ontleningen vanuit de prestigieuze taal - vooral prominent zouden moeten zijn (zie o.a. Van Coetsem 1988). Alhoewel een zuivere vergelijking van het gedrag van de verschillende linguïstische domeinen een ingewikkelde (onuitvoerbare?) onderneming is (zoals de schrijver ook zelf opmerkt), lijken de veranderingen in het Montforts in de richting van de standaardtaal echter niet alleen op lexicaal terrein te liggen, maar ook (vooral?) op fonologisch terrein.Ga naar voetnoot2 Dat de invloed van de standaardtaal op fonologisch nivo prominent is, zou Bakkes hebben moeten verbazen.Ga naar voetnoot3 Deze bevinding is in ieder geval niet zomaar in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overeenstemming met de voorspellingen die gedaan worden in de hierboven al genoemde taalcontactmodellen: wanneer het om invloed vanuit een niet-dominante taal (het Nederlands) op een dominante taal (het Montforts) gaat, liggen lexicale ontleningen wél, maar veranderingen in de richting van het Nederlands binnen de fonologie (dat veelal als het meest resistente domein wordt beschouwd) níet voor de hand.Ga naar voetnoot4 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(ii) Indirecte standaardtalige invloed via het RoermondsWanneer we er vanuit gaan dat de standaardtalige invloeden indirect in het Montforts zijn doorgedrongen, via het Roermonds, dan hebben we van doen met contact tussen dialecten die (zeker in vergelijking met de standaardtaal) sterk op elkaar lijken, en onderling goed verstaanbaar zijn. Taalgebruikers die spreken met inwoners uit omringende plaatsen kunnen in principe hun eigen dialect handhaven. Dit betekent dat er geen sprake is van contact ‘tussen twee talen die door dezelfde spreker worden gebruikt’, maar van contact ‘tussen twee talen die door twee verschillende sprekers worden gebruikt’. In dit soort contactsituaties kan ‘accommodatie’ optreden, een sociaal-psychologisch proces waarbij sprekers hun eigen taalgebruik aanpassen aan dat van de gesprekspartner (Trudgill 1986). Op langere termijn kan dit tot nivellering in het taalsysteem leiden (Hinskens 1992). De mate waarin sprekers zich al of niet bewust zijn van de verschillen tussen deze onderling verstaanbare dialecten kan bij het accommodatieproces een belangrijke rol spelen. Dit lijkt gekoppeld aan de mate waarin dialectverschillen opvallend (‘salient’) zijn: dialectverschillen die wel (of meer) opvallen worden eerder aangepast dan dialectverschillen die niet (of minder) opvallen. Nu is de notie ‘saliency’ moeilijk meetbaar, maar wanneer de vier onderscheiden linguïstische domeinen worden vergeleken, dan is het niet onaannemelijk dat fonologische en lexicale verschillen tussen dialecten meer opvallen dan grammaticale verschillen (al verdient deze grove tweedeling waarschijnlijk ook nuancering). In ieder geval is mijn ervaring dat fonologie en lexicon de domeinen bij uitstek zijn waarover ‘naïeve’, d.w.z. niet-taalkundige, dialectsprekers uitspraken doen wanneer zij verschillen met andere, omringende dialecten proberen uit te drukken. Dat zou kunnen betekenen dat de nivellerende effecten van accommodatie eerder binnen het fonologische en het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lexicale domein zijn te verwachten dan binnen het grammaticale domein. Vanuit dit perspectief bezien - d.w.z. indirecte standaardtalige invloed via aanpassing aan het Roermonds -, is de prominentie van de fonologische veranderingen in het Montforts niet opmerkelijk.Ga naar voetnoot5 Waar overigens ook weinig aandacht aan wordt besteed, is het feit dat, ondanks de schijnbaar alomtegenwoordige invloed vanuit het Nederlands, er toch ook variatie en verandering in het Montforts optreedt die niet kan worden toegeschreven aan de standaardtaal. Het is vooral het morfologische domein dat aan standaardtalige invloed lijkt te ontsnappen. In taalcontacttheorieën wordt voorspeld dat dit domein het minst vatbaar is voor interferentieverschijnselen, zelfs wanneer het om invloed vanuit een dominante taal gaat (Van Coetsem 1988; Thomason & Kaufman 1988). De Montfortse feiten lijken in overeenstemming met deze voorspelling, aangezien de morfologie van dit dialect vooral variatie tentoonspreidt die aan interne krachten kan worden toegeschreven. Ook vanuit ‘accommodatieperspectief’ is het feit dat taalexterne krachten relatief weinig invloed hebben op de morfologie van het Montforts niet opmerkelijk. Wellicht interessanter is het feit dat hoewel de standaardtalige invloed op fonologisch nivo indrukwekkend is, er daarnaast ook fonologische veranderingen optreden die nu juist weer níet parallel lopen met de standaardtaal. Zulke feiten worden door Bakkes jammergenoeg niet geproblematiseerd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Taalsystematische analyse en oorzaken voor variatie en verandering in het MontfortsDe besprekingen van taalstructurele aspecten van het Montforts en van interne en (vooral) externe oorzaken voor de variatie- en veranderingspatronen in het Montforts zijn met enige regelmaat onhelder, oppervlakkig, en ongenuanceerd. Deze besprekingen roepen dan ook herhaaldelijk vragen op. Hieronder volgen enige illustraties. In sectie 4 van Hoofdstuk III worden de sleep- en stoottonen in het Montforts behandeld. Volgens Bakkes is bij stoottoon ‘[d]e duur van het intonatieverloop [...] voor Nederlandssprekenden normaal. Het is ongeveer het dubbele van de duur van de korte klinker. In dit geval is dat de dubbele lengte van de -ie- van het Nederlandse “vies”’ (p. 46-47; noot weggelaten). Waarom is ‘dubbele lengte van -ie-’ voor een Nederlandssprekende ‘normaal’? Op welke gegevens is deze uitspraak gebaseerd? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bespreking van de resultaten van het onderzoek naar het voorkomen van sleeptonen in de drie generaties sprekers van het Montforts wekt verwarring. Er wordt gemeld dat ‘[d]e sleeptoon-stoottoonverdeling [...] in drie generaties niet minder ingewikkeld [is] geworden’ (p. 51). Er zijn wel enkele woorden die door de oude generatie met sleeptoon worden uitgesproken en door de jonge generatie met stoottoon, maar het omgekeerde komt ook voor: er is een aantal woorden dat door de oude generatie met stoottoon, en door de jonge generatie met sleeptoon wordt uitgesproken (pp. 51-52). Verder wordt geconstateerd dat in de jonge generatie de ‘ə-naslag’ bij woorden met sleeptoon nagenoeg is verdwenen (boumə wordt bijvoorbeeld boum ‘boom’).Ga naar voetnoot6 Dit lijkt erop te wijzen dat het Montfortse toonsysteem níet wezenlijk is veranderd, maar de ‘ə-naslag’ bij woorden met sleeptoon wél. Toch lijkt Bakkes op p. 59 van mening te zijn dat in het Montforts de sleeptoon zélf aan het verdwijnen is wanneer hij meldt dat ə[d]e voornaamste oorzaak is, dat het Nederlands de sleeptoon niet ondersteunt’. Niet helder is daardoor wat er precies verdwijnt in het Montforts van de jonge generatie: alleen de ‘ə-naslag’ bij woorden met sleeptoon, of ook de sleeptoon zelf? In een volgende sectie wordt de ‘hiaatdelgende -n- tussen woorden’ besproken (gehouwen en geslage, daen Thei) (pp. 64-72). Daar komt ook de ‘tussen-n- in een aantal samenstellingen’ ter sprake (ziekenhoes) (69). Het blijkt dat ‘de eufonische -n tussen woorden aanmerkelijk terrein verliest, en de -n- in samenstellingen niet’ (p. 71). Bakkes oppert de mogelijkheid dat dat zou kunnen betekenen dat het beginsel ‘[v]oeg een hiaatdelger in als eind-/ə/ over de morfeemgrens heen in een articulatiebeweging gevolgd wordt door klinker’ nog steeds werkt, maar dat het is opgesplitst in ə[d]oe dat over de morfeemgrens heen’ en ə[d]oe dat niet over de woordgrens heen’. Dit kan volgens de schrijver echter niet het geval zijn, want deze mogelijkheid ‘legt een te zware taalkundige claim op het analytisch vermogen van de sprekers’ (p. 71). Hier rijst de vraag in hoeverre het analytisch vermogen van sprekers actief is bij hun toepassing van de regels van een taal. Sprekers passen bij iedere taaluiting velerlei regels toe - die bij nadere analyse bijzonder ingewikkeld kunnen zijn - zonder dat hen dat vaak enige moeite kost. Er lijkt op dit nivo dan ook geen reden te zijn waarom sprekers een regel van het type ‘voeg in intervocalische positie een hiaatdelgende -n- in, maar niet over de woordgrens heen’ niet zouden kunnen toepassen. Bij het onderzoek naar ‘-r-uitval’ in het Montforts (dós ‘dorst’, kees ‘kers’) blijkt dat dit verschijnsel bij de middelste en jongste generatie aan het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afnemen is; deze sprekers voeren de -r- weer regelmatig in (dors, keers). Er wordt gesteld dat ‘[b]innen het Montforts [...] niets [is] aan te wijzen dat de herinvoering van de -r nodig maakt’ (p. 73)... en dus moet de herinvoering van de -r- wel het gevolg zijn van invloed vanuit de standaardtaal. Dit is (zeker vanuit Bakkes' perspectief) niet onaannemelijk. Immers, in de (volgens Bakkes in Montfort zo prestigieuze en invloedrijke) standaardtaal wordt de -r- wél uitgesproken. Waarom hier echter de invloed van de spelling van het Nederlands wordt benadrukt (p. 73) is onduidelijk. Dat gebeurt in meer gevallen waarin er sprake lijkt van invloed vanuit het Nederlands (bijvoorbeeld ook bij de hiervoor besproken hiaatdelgende -n-), maar op willekeurige andere plaatsen (zo lijkt het) níet. Er wordt bijvoorbeeld niet gewezen op spellingsinvloed bij het (ook hiervoor besproken) verdwijnen van de ‘ə-naslag’, dat ook wordt geweten aan invloed vanuit de standaardtaal. Waarom niet? Immers, sprekers van het Nederlands spreken zo'n ə niet alleen niet uit, maar ze spellen hem ook niet. Er wordt ruim aandacht besteed aan mouillering in het Montforts. Dit verschijnsel neemt af, zowel in ongelede woorden als in gevallen waarin mouillering het gevolg is van een morfologische operatie (waarbij zij opgemerkt dat in vergelijking tot veel andere fonetisch-fonologische verschijnselen de verandering hier relatief beperkt is, dwz. langzaam verloopt; ook de jongste generatie mouilleert nog in de meerderheid van alle potentiële gevallen). Bakkes benadrukt het feit dat de afname kleiner is in het eerste geval dan in het tweede geval. In het eerste geval (mouillering in ongelede woorden) lijkt het erop, aldus de schrijver, dat de regio, vooral Roermond, ‘er als factor bij betrokken is’ (p. 101). Wat bedoelt de schrijver? Dat mouillering vanuit Roermond wordt gesteund? Maar waarom dan alleen ondersteuning vanuit het Roermonds in het eerste geval? Kent het Roermonds de mouillering in het tweede geval (d.w.z. mouillering a.g.v. een morfologische operatie) niet? En waarom wordt er bij de afname van mouillering nu weer niet gewezen op de invloed vanuit het Nederlands, een factor die meestal grote voorkeur heeft bij Bakkes, en die ook hier zou kunnen werken, aangezien er in het Nederlands niet wordt gemouilleerd? Het hoofdstuk over syntactische variatie (Hoofdstuk V) wordt ingeleid met de opmerkingen dat de syntaxis van de dialecten veel gemeen heeft met de standaardtaal, en dat de syntactische varianten in het Montforts dan ook niet het talrijkst zijn (p. 159; zie ook p. 191). Alleen al op basis van de rijke verzameling ‘typisch Montfortse’ (of Limburgse; in ieder geval ‘on-Nederlandse’) syntactische verschijnselen die Bakkes zelf behandelt in Hoofdstuk V (én de aanvullingen in Bijlage 7) moet deze claim in twijfel worden getrokken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In sectie 2 van Hoofdstuk V bespreekt de schrijver het verschijnsel dat eigennamen van vrouwen die door de spreker worden getutoyeerd (met doe ‘jij’ worden aangesproken) gecombineerd kunnen worden met een onzijdig lidwoord (det ‘dat’ in het Montforts). Voorbeeld: det Bep woontj in Ech ‘Bep woont in Echt’ (p. 172). Dit wordt gekoppeld aan het in hetzelfde hoofdstuk besproken verschijnsel dat in het Montforts bezittelijke voornaamwoorden bij nomina die naaste familieleden aanduiden (zoals vader, moder, broor en zöster; alle nomina met mannelijk of vrouwelijk genus) verbogen worden alsof ze een nomen met onzijdig genus modificeren. Voorbeelden: ómme Kris zie vader koom oet Pej ‘oom Chris zijn vader kwam uit Peij’ (onzijdig zie ipv. mannelijk ziene), mie zöster woontj in Wèssem ‘mijn zus woont in Wessem’ (onzijdig mie ipv. vrouwelijk mien) (p. 165). Gegeven het feit dat niet alleen de bezittelijke voornaamwoorden voor vrouwelijke familieleden maar ook die voor mannelijke familieleden onzijdig worden verbogen, had de schrijver hier de vraag aan de orde moeten stellen waarom naar mannelijke eigennamen níet met een onzijdig lidwoord kan worden verwezen (vgl. det Bep met * det Pierre). In sectie 3 van Hoofdstuk V meldt de schrijver het volgende: ‘[i]n het Montforts worden eigennamen die in conversationele zin in de context opgenomen zijn ook voorafgegaan door een woord dat misschien een lidwoord genoemd mag worden’ (p. 174). Naast de voorbeelden dae Jan mót zich spoje ‘Jan moet zich haasten’ (dae in combinatie met een ‘mannelijke eigennaam’) en det Frenske kan hel renne ‘Fransje kan hard rennen’ (det in combinatie met een ‘onzijdige eigennaam’), wordt ook het volgende voorbeeld gegeven, waarin die wordt gecombineerd met een ‘vrouwelijke eigennaam’: die Trien zag mich det ‘Trien zei me dat’. Zoals in de voorgaande alinea aan de orde kwam, zijn er echter óók contexten waarin vrouwelijke eigennamen worden gecombineerd met het onzijdige lidwoord det (det Bep woontj in Ech). De niet-ingewijde lezer vraagt zich hier af wat precies de distributie is van vrouwelijk die en onzijdig det in combinatie met eigennamen voor vrouwen. Hoe wordt er nu verwezen naar vrouwen die door de spreker met doe worden aangesproken (det Bep), maar die ‘in conversationele zin in de context opgenomen zijn’ (die Trien)? In sectie 5 van Hoofdstuk V (over syntactische variatie) wordt ook het gebruik van om als nevenschikkend voegwoord besproken (p. 178-179). Het gaat om het gebruik van om in zinnen van het volgende type: dae kós ich ouch óm ich haw dao gewirk ‘die kende ik ook want ik had daar gewerkt’. Hier rijst de vraag of we bij dit gebruik van om niet eigenlijk met een lexicaal/semantisch verschijnsel van doen hebben: in het Montforts heeft om waarschijnlijk ook de betekenis van Nederlands ‘want’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Voegwoordcongruentie in het MontfortsDe bespreking van de vervoeging van bijzinsintroducerende elementen (ook wel vervoegde of congruerende voegwoorden genoemd), en, daaraan gekoppeld, de herinterpretatie van het persoonlijk voornaamwoord van de 2de persoon enkelvoud roept vele vragen op. Ik wil hierna bij een drietal punten in deze bespreking stilstaan: (i) Bakkes' visie op het ontstaan van de vervoegde voegwoorden (sectie 4-1); (ii) zijn visie op het verval van de vervoegde voegwoorden (sectie 4-2); (iii) zijn bewijsvoering voor het bestaan van de vorm se (het gereduceerde, geherinterpreteerde subjectspronomen van de 2de persoon enkelvoud) (sectie 4-3). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4-1 OntstaanWat de oorsprong van de congruerende voegwoorden betreft, hier lijkt Bakkes op twee gedachten te hinken, in ieder geval voor zover het congruentie bij een subject van de 2de persoon enkelvoud betreft (want over de 2de persoon meervoud, het tweede geval waarin er sprake kan zijn van voegwoordcongruentie in het Montforts, is hij uiterst summier). Het gaat om het verschijnsel dat bijzinsintroducerende elementen in combinatie met het subjectspronomen ‘jij’ (doe, te of se in het Montforts; er is vooral aandacht voor de twee laatste, gereduceerde, vormen van het pronomen) een -s krijgen. In dit verband wordt er zowel gesproken over een ‘hiaatdelgende s’ (pp. 82-83, p. 144) als over de ‘persoonsuitgang -s’ (p. 153, p. 277), en op p. 275 is er sprake van ‘sandhiverschijnselen of buigingen’. Het is vreemd dat hier, zonder enige discussie, nu eens van sandhi en dan weer van flexie wordt gesproken: wanneer er sprake zou zijn van sandhi, dan hebben we te maken met een fonologisch proces; wanneer er sprake zou zijn van een flexie-uitgang, dan hebben we te maken met een morfologisch proces. Het lijkt hoogst onwaarschijnlijk dat de hier ter discussie staande -s het gevolg is van zowel sandhi als flexie. In de bespreking van de hiaatdelgende s wordt het volgende gemeld: de vormen van het type des te/des se ‘dat je’ en waas te/waas se ‘wat je’ zijn ontstaan uit de oudere vormen det s te en waat s te (die niet meer voorkomen in het Montforts). Hier is tussen voegwoord (det, waat) en pronomen (te) een hiaatdelgende s ingevoegd (pp. 82-83).Ga naar voetnoot7 Hier ontbreekt iedere verwijzing naar bestaande literatuur over congruerende voegwoorden, die in de laatste eeuw ruim aandacht hebben gekregen van taalkundigen, en die een redelijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verspreidingsgebied kennen binnen Nederland, Vlaanderen en Duitsland.Ga naar voetnoot8 In die literatuur wordt nogal eens een relatie gelegd met de uitgang van het werkwoord (in inversie), dat in het Montforts in de 2de persoon enkelvoud (o.t.t. en o.v.t.) een -s heeft. Bakkes mag uiteraard zijn eigen visie op het verschijnsel hebben, maar gegeven de stand van het onderzoek omtrent voegwoordcongruentie op dit moment is zijn claim dat het hier om een hiaatdelgende s zou gaan revolutionair. Enige discussie en problematisering was dan ook op zijn plaats geweest. Dat het om hiaatdelging zou gaan, lijkt overigens onwaarschijnlijk. Op basis van de in het boek gegeven voorbeelden (det s te, waat s te) lijkt het om een hiaatdelgende s tussen woordfinale en woordinitiële t te gaan.Ga naar voetnoot9 Als dit inderdaad de context is waarin een hiaatdelgende s optreedt, dan had de schrijver in ieder geval ook het volgende moeten doen: (i) Verklaren waarom er in het Montforts ook in (alle) andere contexten van ‘bijzinsintroduceerder + subject 2de enk.’ een s verschijnt op het bijzinsintroducerende element; dus ook wanneer er sprake is van andere bijzinsintroduceerders dan det en waat (bijvoorbeeld bijzinsintroduceerders die eindigen in een vocaal, zoals wie ‘hoe’, of noe ‘nu’), en ook wanneer er sprake is van het volle pronomen doe. (ii) Verklaren waarom zo'n hiaatdelgende s niet voorkomt (of althans sporen van een dergelijke s niet voorkomen) in (alle) andere contexten waarin woordfinale t wordt gevolgd door woordinitiële t (d.w.z. in andere contexten dan tussen bijzinsintroducerend element en het pronomen van de 2de persoon enkelvoud). Dit betekent dat er uitgelegd zou moeten worden waarom een hiaatdelgende s niet optreedt in bijvoorbeeld (en dit is een willekeurig voorbeeld) * mit+s+twie kinder ‘met twee kinderen’. (iii) Wanneer de schrijver dit al zou kunnen (en dat lijkt onwaarschijnlijk), dan moet vervolgens verklaard worden waarom bijzinsintroduceerders in combinatie met het subjectspronomen van de 2de persoon meervoud (geer,
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
g'r) in het Montforts een (gemouilleerde) t (kunnen) krijgen (die overeenkomt met de werkwoorduitgang in de 2de persoon meervoud o.t.t.). Uiteraard kan daar geen sprake zijn van een hiaatdelgende s. Uit het voorgaande zal duidelijk zijn geworden dat ik Bakkes' mening níet deel dat het bij de -s op het voegwoord vóór het subjectspronomen van de 2de persoon enkelvoud om hiaatdelging zou gaan. Alhoewel ik níet de indruk wil wekken er wel van overtuigd te zijn dat er hier sprake is van een regulier geval van vervoeging, zal ik in het hiernavolgende toch steeds gebruik maken van de traditionele termen ‘congruentie’ en ‘vervoeging’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4-2 VervalDe kwesties die ik hier aan de orde wil stellen, hebben betrekking op Bakkes' claim dat vervoegde voegwoorden nagenoeg verdwenen zijn in het Montforts. Volgens de schrijver zijn restanten daarvan alleen overgebleven in de combinaties des se, toes se en waas se (p. 153, 279). Ook deze vormen zijn echter op hun retour, want de jongere varianten luiden det se, toet se en waat se (zie ook noot 7).Ga naar voetnoot10 Voor det en waat neemt Bakkes aan dat dit onder invloed van de standaardtalige equivalenten dat en wat is gebeurd (pp. 82-83). De totstandkoming van de vorm toet wordt niet verklaard. Invloed vanuit het Nederlands lijkt hier echter geen verklaring te bieden (er wordt geen vertaling gegeven, maar toen is waarschijnlijk de standaardtalige equivalent van toes/toet). In alle overige combinaties van ‘bijzinsintroduceerder + subject 2de enk.’ heeft er volgens Bakkes herinterpretatie opgetreden: de -s op het voegwoord is geherinterpreteerd als behorende tot het subjectspronomen se. Dit betekent dat combinaties zoals of s se, veur s se, ier s se, terwiel s se, zoealang s se, sins s se, siër s se, wie s se, noe s se, es s se, wienië s se als gevolg van herinterpretatie zijn geworden tot of se, veur se, wie se, etc. Vervolgens is er in die gevallen waarin het voegwoord eindigt op een (half)vocaal een hiaatdelgende t ingevoegd (wie t se, wo t se, etc.) (pp. 278-279). Hier moeten tenminste de volgende twee punten aan de orde worden gesteld: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(i) Het is onhelder waarom er een tweedeling wordt gemaakt tussen des se, toes se en waas se enerzijds (hier zou geen herinterpretatie van de -s op het voegwoord hebben opgetreden), en of se, veur se, wie se, etc. anderzijds (hier zou wel herinterpretatie van de -s op het voegwoord hebben opgetreden). (ii) Bakkes concentreert zich bij zijn claim dat voegwoordvervoeging nagenoeg verdwenen is op de combinaties met het gereduceerde subjectspronomen. Hij verzuimt echter duidelijk te maken óf en hóe voegwoordvervoeging in andere gevallen is verdwenen, met name in combinatie met het volle subjectspronomen van de 2de persoon enkelvoud (doe). Wat het eerste punt betreft, laten we aannemen dat herinterpretatie inderdaad heeft plaatsgevonden in combinaties zoals of se, veur se, wie se, etc. Dan rijst de vraag waarom herinterpretatie niet wordt aangenomen voor des se, toes se en waas se. Er lijkt, met andere woorden, geen reden te zijn om, naast de geherinterpreteerde vormen of se, veur se, wie se, etc., de geherinterpreteerde vormen de se, toe se en waa se af te wijzen. Wanneer we nu, in tegenstelling tot Bakkes, wél aannemen dat ook des se, toes se en waas se zijn geherinterpreteerd als de se, toe se en waa se, dan kunnen de jongere vormen det se, toet se en waat se - net als wie t se, wo t se, etc. - worden opgevat als het resultaat van invoeging van een hiaatdelgende t na (half)vocaal. Deze benadering - d.w.z. herinterpretatie + invoeging van hiaatdelgende t na (half)vocaal voor alle combinaties (zowel of se, veur se, wie t se, etc als det se, toet se, waat se) - heeft dus in ieder geval dít voordeel dat alle vormen op dezelfde wijze kunnen worden verklaard; voor det en waat hoeft nu geen standaardtalige invloed aangenomen te worden (alhoewel deze invloed het invoegen van t hier kan hebben bevorderd) en ook de vorm toet se kan nu worden verklaard. Hierbij zij opgemerkt dat het op dit moment nog niet helder is of de door de schrijver voorgestelde fonetische benadering (hiaatdelgende t) de juiste is. Dit zou namelijk betekenen dat deze hiaatdelgende t ook in andere combinaties van (half)vocaal + se (of woordinitiële s?) moet optreden, en dat lijkt niet het geval: er zijn geen aanwijzingen dat een hiaatdelgende t optreedt in bijvoorbeeld * wo gei+t+se naotoe ‘waar ga je naartoe’. Wat het tweede punt betreft, laten we - nogmaals - aannemen dat er inderdaad herinterpretatie heeft opgetreden van de -s op het voegwoord (wat betekent dat deze -s is geherinterpreteerd als behorende bij het subjectspronomen se).Ga naar voetnoot11 In combinatie met het subjectspronomen se kan er dan niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer gesproken worden van voegwoordvervoeging (vgl. of se, veur se, wie t se, wo t se). De vraag rijst dan wat er is gebeurd met voegwoordcongruentie in andere combinaties, met name in combinatie met de vólle vorm van het subjectspronomen (doe). Ook dan trad (Bakkes tekende de voorbeelden op uit de mond van de generatie van zijn grootouders; maar zie hieronder) er voegwoordcongruentie op, zo leid ik af uit de voorbeelden in Bijlage 5 (sectie 12., pp. 275-280): wie langer s doe kals ‘hoe langer je praat’, wie hel s doe ouch huits ‘hoe hard je ook slaat’, womit s doe ouch huits ‘waarmee je ook slaat’. Met andere woorden, de schrijver claimt dat vervoegde voegwoorden nagenoeg zijn verdwenen, maar er wordt niet uitgelegd volgens welk procédé voegwoordcongruentie verloren is gegaan in combinatie met de volle vorm van het subjectspronomen. Overigens is niet zeker dat voegwoordcongruentie bij het subjectspronomen doe inderdaad verloren is gegaan. Indicaties dat voegwoordvervoeging voor doe mogelijkerwijs nog bestaat, en dus niet beperkt is tot het dialect van lang vervlogen tijden, treffen we aan in de Limburgse antwoorden op de Vragenlijst No. 72 (1996) van de afdeling Dialectologie van het P.J. Meertens-Instituut. Daarin werd een aantal zinnen ter vertaling aan informanten voorgelegd waarin voegwoordcongruentie kon optreden. Het ging o.a. om de volgende zinnen: ‘Toen je vanochtend naar de bakker rende, regende het’; ‘Nu jíj gaat, blijf ik thuis’; ‘Waar jij en Piet heen gaan is nog niet bekend’; ‘Ik ben benieuwd hoeveel geld je hebt gewonnen’; ‘Ik vroeg waar je het brood had gelegd’. In de lijsten uit Limburg die op dit moment ingevuld en teruggestuurd zijn, zitten ook die van de informanten uit Posterholt (ambt Montfort) en Roermond. Gezien hun leeftijd, zouden beide informanten in de groep ‘middelste generatie’ in het door Bakkes bestudeerde corpus vallen. In hun vertalingen komen niet alleen zinnen voor met ‘bijzinsintroduceerder + geherinterpreteerd pronomen (se)’, maar ook zinnen waarin het volle pronomen doe (of toe) wordt voorafgegaan door ‘bijzinsintroduceerder+-s’. De informante uit Posterholt vertaalde niet alleen Wie se deze morge nao de bekker rendes, raengende 't, maar ook Noe's doe geis, blief ich heim; Wo's doe en Piet haer geis is nag ònbekind; Ich bön benuujd wieväöl geldj des toe höbs gewònne. De informant uit Roermond vertaalde niet alleen Ich vroog wo-se de mik hads gelag, maar ook wie-s-doe vanmorgen nao de bèkker rendes, raegende 't; noe-s-doe geis, blief ich toes (ik heb de spelling van de informanten aangehouden). Dit lijkt erop te wijzen dat er ook in hedendaags Posterholts en in hedendaags Roermonds nog steeds een -s kan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden ingevoegd tussen bijzinsintroduceerder en het volle pronomen doe (toe), in ieder geval door sommige sprekers van ‘middelbare leeftijd’ (en dat zijn sprekers die de kinderen of zelfs kleinkinderen zouden kunnen zijn van de generatie van grootouders uit wier mond Bakkes congruerende voegwoorden optekende).Ga naar voetnoot12 Of het hedendaags Montforts op dit punt wezenlijk afwijkt van het hedendaags Posterholts en Roermonds waag ik te betwijfelen. Het is bovendien niet helder in hoeverre Bakkes' claim dat vervoeging van voegwoorden (nagenoeg) is verdwenen betrekking heeft op congruentie in de 2de persoon meervoud. Kortom, de stelling dat voegwoordvervoeging nagenoeg (d.w.z. met uitzondering van de combinaties des te/des se, toes te/toes se, waas te/waas se) verdwenen is in het Montforts wordt alleen gemotiveerd voor bijzinsintroduceerders in combinatie met het gereduceerde en geherinterpreteerde subjectspronomen se, maar niet voor het volle pronomen van de 2de persoon enkelvoud doe (en niet voor het subject van de 2de persoon meervoud). Bovendien zijn er indicaties dat voegwoordcongruentie in het geval van het volle subjectspronomen doe nog steeds bestáát. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4-3 Het subjectspronomen seTen derde wil ik kort een opmerking maken over het feit dat de schrijver probeert hard te maken dat er een subjectspronomen se bestaat voor de 2de persoon enkelvoud in het Montforts. Bij de bewijsvoering worden verscheidene voorbeeldzinnen gegeven waaruit zou blijken dat dit pronomen inderdaad bestaat (pp. 143-144). Opmerkelijk is dat de meest overtuigende vormen (die wel aan de orde worden gesteld in verband met het verlies van voegwoordvervoeging) hier niet worden opgevoerd. Dit betreft de hiervoor al besproken vormen det se, toet se en waat se. Naar mijn mening bewijzen vooral deze vormen dat er in het Montforts een subjectspronomen se bestaat. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Vormelijke aspectenEr zit een groot aantal typefouten en andere slordigheden in het boek die de schrijver bij een laatste aandachtige lezing had kunnen corrigeren. Ik noem hier enkele van de meer storende: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op p. 8 (onder punt g.) wordt aangegeven dat de verschijnselen van ‘de Panninger zijlijn’ wél voorkomen in het Montforts (Nederlands sch- is in het Montforts sj-; vergelijk Nederlands school met Montforts sjoeal), maar op p. 26 wordt gemeld dat de verschijnselen van de Panninger zijlinie níet voorkomen in het Montforts (‘de verschijnselen van de Panninger zijlinie (die het Montforts niet heeft)’). In het hoofdstuk over fonetiek/fonologie staat bij afbeelding III.4.a op p. 46 de volgende tekst: ‘Sleeptoon en stoottoon in ideale positie: vóór pauze. De stoottoon wordt enkel maar op deze wijze gerealiseerd. Voor de stoottoon bestaat er ook een niet-ideale uitvoering’. In de laatste zin moet ‘stoottoon’ waarschijnlijk door sleeptoon worden vervangen, wat een nogal cruciaal verschil is. In hetzelfde hoofdstuk wordt ook de 1ste persoon meervoud o.t.t. van monosyllabische werkwoorden zoals zien besproken (p. 62), die in het Montforts van oudere sprekers, in inversie, een ‘ə-naslag’ kan krijgen (zene veer ‘zien wij’) (zie ook sectie 6 hierna). In Bijlage 7 is deze ‘ə-naslag’ echter ondergebracht bij de morfologische verschijnselen. In het hoofdstuk over morfologische variatie wordt op p. 127 (bij de bespreking van meervoudsvorming van nomina) voor het paar gank - geng ‘gang - gangen’ verwezen naar categorie 03, maar in het voorgaande tekstgedeelte is in het geheel geen sprake van genummerde categorieën. Bakkes wil dit paar waarschijnlijk onderbrengen bij ‘meervoudsbewerking’ (d): ‘sleeptoon in het enkelvoud wordt stoottoon in het meervoud, bovendien is er umlaut: bal - bel ‘bal - ballen’ (p. 126). In hetzelfde hoofdstuk wordt ook het variabele gebruik van meh en mer ‘maar’ besproken, d.w.z. het al of niet uitspreken van de finale r in dit woord (p. 155). Het gaat hier echter niet om een morfologisch patroon, aangezien het al of niet uitspreken van de r niet is gekoppeld aan een semantisch onderscheid. (In Bijlage 7, waar een overzicht wordt gegeven van alle variatiepatronen in het Montforts, wordt het verschijnsel overigens helemaal niet vermeld). In het concluderende hoofdstuk wordt een opsomming geven van alle in de voorgaande hoofdstukken bestudeerde variatie- en veranderingspatronen in het Montforts (p. 219). Daarvan zijn er drie waarover de schrijver opmerkt dat er sprake is van ‘een zelfde ontwikkeling in het Montforts en in het Nederlands’ en waarvan men ‘mag uitgaan dat het beginpunt van dergelijke veranderingen niet in het Montforts maar in het Nederlands ligt’. (Waarom ze dan niet bij de overige onder invloed van het Nederlands ontstane veranderingen worden geschaard is onduidelijk.) Daarnaast zijn er drie patronen waarvoor taalinterne factoren worden aangevoerd, drie waarvoor regionale oorzaken worden aangenomen, en een patroon waarvan Bakkes niet kan aangeven of er een interne, een regionale, dan wel een externe factor in het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spel is. Dat betekent dat er tot dan tien patronen aan de orde zijn gesteld. De schrijver vervolgt dat ‘[a]lle andere oorzaken [sic!] zijn te beschouwen als invloeden vanuit het Nederlands op het Montforts’. Dat zijn er volgens hem 25 van de 36: 36-25= elf, wat in ieder geval betekent dat een patroon in de voorgaande opsomming ontbreekt. Bovendien komt Bakkes op basis van zijn eigen telling elders in het boek uit op een aantal van 37 patronen (zie p. 213). In bijlage 7 (p. 289 en volgende) wordt een overzicht van alle variatiepatronen in het Montforts gegeven. Er wordt aangekondigd dat de patronen die in de hoofdtekst aan de orde zijn gekomen zullen worden gemerkt met een asterisk. Deze asterisk, die voor de gemiddelde lezer zeer verhelderend zou zijn geweest, komt echter nergens voor. Het curriculum vitae, ten laatste, dat ons in de inhoudsopgave wordt beloofd (p. 333), ontbreekt. Met de samenvatting in het Montforts op p. 332 eindigt het boek. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 ConclusiesDe titel van deze bijdrage heeft een enigszins dubbelzinnig karakter, en kan op twee manieren worden uitgelegd: (i) wat is er mis met déze dialectmonografie?; (ii) wat is er tégen een dialectmonografie? Wat er mis is met déze dialectmonografie is in de voorgaande secties aan de orde geweest. De studie heeft een heterogeen karakter, en ís dan ook geen echte dialectmonografie. Er worden niet alleen taalstructurele aspecten van het Montforts behandeld, maar ook sociolinguïstische aspecten, én de oorzaken van variatie en verandering in het Montforts. Zoals ik probeerde duidelijk te maken krijgen deze aspecten vaak niet de aandacht die ze verdienen. De tweede vraag stel ik omdat men bij lezing van het boek het gevoel krijgt dat Bakkes' hart vooral ligt bij de specifieke kenmerken van het ‘referentie-Montforts’, d.w.z. het niet door de standaardtaal aangetaste Montforts, zoals vooral oudere Montfortenaren dit spreken. De bespreking van dit Montforts is echter voornamelijk terug te vinden in de omvangrijke hoeveelheid bijlagen waarin op verschillende aspecten ervan wordt ingegaan. Zo is er een beknopte fonologie (Bijlage 3), een bijlage over mouillering (Bijlage 4), over de morfonologie (Bijlage 5), de meervoudsvorming (Bijlage 6), en in Bijlage 7 (overzicht van variatie in het Montforts) wordt nog een groot aantal eigen-aardigheden van het Montforts opgesomd die in de hoofdtekst niet aan de orde zijn geweest. Zo ontstaat de indruk dat Bakkes wel een dialectmonografie van het ‘referentie-Montforts’ had wíllen schrijven, maar het, om wat voor reden dan ook, niet heeft gedaan. En dat is jammer, want daar ligt volgens mij niet alleen zijn hart, maar ook zijn kracht. Bakkes is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarschijnlijk geboren en getogen Montfortenaar, en opgegroeid in het Montforts dialect. Hij heeft in ieder geval jarenlang in de Montfortse gemeenschap geleefd en spreekt het plaatselijke dialect. Hij is zeer geïnteresseerd ín en een groot kenner ván het Montforts. Dit heeft een bespreking van een groot scala aan, vaak niet of nauwelijks vastgelegde, talige fenomenen in het Montforts opgeleverd. Niemand anders had waarschijnlijk zoveel gedetailleerde observaties m.b.t. het Montforts kunnen doen. Zo lijkt er op basis van enkele verspreid door het boek gepresenteerde feiten (die Bakkes overigens zelf niet aan elkaar koppelt) enige indicatie te zijn voor het voorkomen van (restanten van) voegwoordvervoeging in de 1ste persoon meervoud. Het gaat hier om de opmerking dat het vragend voornaamwoord [sic: betrekkelijk voornaamwoord] ‘wat’ voor veer (‘we’) voorkomt in de vorm wate (eindigend in ə). De schrijver spreekt hier van ‘ə-naslag’ (p. 300). Of deze fonetische benadering ons een helder inzicht verschaft in het verschijnsel is twijfelachtig, gegeven (i) het feit dat de vorm wate uitsluitend lijkt op te treden als bijzinsintroducerend element, en dan alleen voor het subjectspronomen van de 1ste persoon meervoud (veer), en (ii) het feit dat naast de meervoudsvormen doon, gaon, staon en zeen ook de in ə eindigende vormen done, gaone, staone en zene voorkomen (van de monosyllabische infinitieven doon ‘doen’, gaon ‘gaan’, staon ‘staan’ en zeen ‘zien’), maar alleen in de 1ste persoon meervoud in inversie (vergelijk gaone veer met veer gaon) (p. 298) (zie ook p. 62). Met andere woorden, ook hier (vgl. sectie 4) lijkt er een verband te bestaan tussen de uitgang van het werkwoord in inversie en de uitgang van het bijzinsintroducerende element (beide in de ‘Comp-positie’), een verband dat een belangrijke rol speelt in theorieën over voegwoordcongruentie. Intrigerend is ook Bakkes' uitgebreide discussie van het gebruik van de lidwoorden van bepaaldheid in combinatie met eigennamen (zie sectie 3 hiervoor). Verder had ik mij nooit gerealiseerd dat in het Montforts (en andere Limburgse dialecten) bezittelijke voornaamwoorden bij nomina die naaste familieleden aanduiden verbogen worden alsof ze een nomen met onzijdig genus modificeren (zie ook sectie 3) (alhoewel ik deze regel in het Maastrichts zelf toepas). Ook was me wat ik nu maar even de ‘zo'n + nomen + een-constructie’ noem nooit opgevallen, al herkende ik deze constructie bij het lezen meteen. Voorbeelden: zónne (goje) miens eine ‘zo'n (goede) man’, maar ook zó'n häöfke nag ein ‘zo'n tuintje nog’. Dat zulke gegevens voor onderzoekers en andere geïnteresseerden worden vastgelegd is van grote waarde. Het is bovenal in dit opzicht dat Bakkes een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de dialectologie, waar recente, gedetailleerde en breed opgezette beschrijvingen over (oudere stadia van) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
specifieke dialecten zo zeldzaam zijn. Wanneer de schrijver zich had geconcentreerd op een monografie van het ‘referentie-Montforts’, dan had dat de taalsystematische beschrijving van dit Montforts zeker ten goede kunnen komen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|