Jo Daan bespreekt in Betje Wolff en het Beemster dialect enkele brieven waarin de 18de-eeuwse schrijfster de taal van Beemster boeren en bakers heeft willen typeren. Dat deed ze niet systematisch, maar wel door het gebruik van enkele woorden, klanken en vormen die haar opvielen. Nochtans is op grond van die kenmerken een precieze lokalisering in de Beemster niet verantwoord; die taalelementen zien er eerder uit als behorend tot de algemene Hollandse volkstaal.
De laatste bijdrage van deze bundel houdt zich bezig met de beschrijving van de ontwikkeling van een element uit een historisch klanksysteem (de ogerm. ai) in de moderne dialecten: J.A. van Leuvensteijn, Variatie door anticipatie en reductie. Zoals de titel aangeeft, ligt daarbij de nadruk op het verloop van de klankhistorische processen, zodat het stuk past in een bundel over historische dialectologie.
De omvang van deze bundel overtreft ruimschoots die van de meeste vorige themanummers van dit tijdschrift. Dit kan als indicatie voor de huidige bloei van de historische dialectologie in het Nederlandse taalgebied geïnterpreteerd worden. Die bloei is voor een belangrijk deel aan de beschikbaarheid van het Corpus-Gysseling te danken. Dat heeft tot een stroom publikaties aanleiding gegeven, waarin twee zwaartepunten zijn te herkennen: enerzijds de exploratie van de taalhistorisch-geografische feiten, vooral op het gebied van de klank- en vormleer, anderzijds methodische reflexie. Deze heeft te maken met de lokalisering van teksten, literaire en ambtelijke, met de manier waarop de gegevens statistisch verwerkt en ook met die waarop ze gekarteerd dienen te worden. Door dat alles is onze blik op historisch taalmateriaal de laatste jaren veel scherper geworden.
Ten tweede heeft de bloei van de historische dialectologie bij ons te maken met het ontstaan van aandacht voor de vraag, hoe het Nederlands in een westgerm. continuum een eigen taal is kunnen worden, en daarmee samenhangend met een vernieuwde aandacht voor het Oudnederlands. Daarop blijken we toch, niettegenstaande de schaarste aan documenten, door een nauwkeurige geografische analyse van het materiaal en via de studie van de huidige dialecten en van de overgeleverde teksten die daaraan voorafgaan, geleidelijk meer vat te krijgen. Dat er, zoals uit deze bundel blijkt, naast deze twee centrale gegevens nog ruimte is voor andere soorten beoefening van de historische dialectologie, is een tot voldoening stemmende verruiming van het spectrum.