Verder is opvallend Veluws kemp met mp, maar in de betekenis ‘witte klaver’ op de Noord-Veluwe, de Veluwezoom en Utrecht (Heukels 1907: 258 en Van Schothorst 1904: 150) naast het door Kiliaan als Hollands bestempeld kemp in de betekenis ‘klauer. Trifolium pratense’ en de benaming Kempenbloem als naam van de rederijkerskamer te Katwijk, waarvoor Mnl. Wb. (III: 1300) terecht van de betekenis ‘klaver’ uitging. Van collega W. Hummelen vernam ik dat er zich een prent van het uit 1549 daterend blazoen van die kamer op het gemeente-archief te Leiden bevindt en dhr. J.W.C. Postel was zo vriendelijk mij daarvan een copie toe te sturen waarop te zien is dat op de basis van het kader klaverplantjes (bladen en bloemen) afgebeeld zijn. Hier is duidelijk in de semantische ontwikkeling een Utrechts-Veluws-Zuidhollands verband te bespeuren.
Hoe zit het nu met kennep? Kaart 89 in Weijnen 1937 geeft het voor Noord-Brabant in twee gebieden, duidelijk een uiteengeslagen massief, en verder vindt men het blijkens de boven aangehaalde literatuur in Nederlands Midden-Limburg, Belgisch Limburg, Schouwen-Duiveland en zuidelijk Zuid-Holland (Voorne, Beierland, Krimpenerwaard, Alblasserwaard en langs de IJssel). Mnl. Wb. (III: 1318) zegt dat kennep aan Mlat. cannapis ontleend is. Dan is echter het zo laat optreden van de umlaut moeilijk te verklaren. Meestal wordt het dan ook als ontleend aan Lat. cannabis beschouwd (WNT VII: 2168; EW 168). Inderdaad schrijft de Romeinse satiricus Lucilius rond 100 v. Chr. ‘vidimus vinctum thomice cannabina’. Maar dan is de p weer een bezwaar. Temeer omdat we die p in meer talen ontmoeten: Obulg. konoplja, Alb. kanɛp, Lit. kanãpis, Opruis. konapios, Arm kanap', kanep', Est. kanep, Lijfl. kanɩ;̄p'. In Hehn (1963: 192) wordt daarbij de gedachte gesuggereerd dat het hele woord eigenlijk een samenstelling is van *kanna of *kēn (aanwezig in Tsjeremissisch keńe, kińe, Ind. çaṇa, Osset. san) en Syrjeens-Wotjakisch piš ‘netel’.
Verder zijn er voldoende aanwijzingen dat de p ook in het Vulgairlatijn aanwezig is geweest: Roemeens cînepa en It. canapa. REW (nr. 1599) geeft dan ook zonder meer cannǎpus, cannǎpa als Latijn.
Het is verder duidelijk dat als men de vormen Os. hanap, Ohgd. hanaf, Ono. hampr, Nhgd. hanf met hennep vergelijkt, er met afwisselend voorkomen van een umlautsfactor rekening gehouden moet worden. NEW 251 gaat dan ook zowel van *hanap- als van *hanip uit. En wat de lengte van de nasaal betreft, die heeft de aandacht van Kuhn getrokken. En die suggereert, dat, zoals er een Vulgairlatijn naast het klassieke Latijn bestond, er ook een Vulgairgermaans, gesproken door een overwonnen substraat heeft bestaan. Daar zou het verschil tussen n en nn niet structureel geweest zijn.