‘poot’) leidt toevoeging van een sjwa-morfeem tot de verwachte constatering; we horen overal een stemloze [t] en schrijven zonder enige aarzeling vote en dus ook voot, grute en gruut, witte en wit, pute en puut.
Anders is het gesteld met [o.t], het meervoud is namelijk [o.jə]. En wie goed naar de met een sjwa uitgebreide vormen van [go.t] (‘goed’), [ry.t] (‘rood’), [pjɛ.t] (‘paard’) luistert, stelt vast dat aan de [t] ofwel een [j] beantwoordt, zoals in [go.jə] ofwel... niets, zoals in [ry.(ə)] of [pjɛ.rə]. (NB in dat laatste voorbeeld heeft r niets te maken met de t in de enkelvoudsvorm).
Men kan dus in deze woorden niet voorstellen om in de ‘korte’ vorm d te schrijven als men in de ‘lange’ vorm een d hoort, want die is er nergens. Toch is het duidelijk dat woorden als [o.t], [go.t] etc. zich anders gedragen dan [vo.t], [py.t] e.a. Het is dan ook zinvol om ood (‘hoed’), good (‘goed’), ruud (‘rood’), pjêd (‘paard’) te schrijven, niet omdat de Nederlandse woorden met d geschreven worden, maar om aan te geven dat ze op een dentale occusief uitgaan die geen (‘onderliggende’!) t is. De ‘lange’ vormen schrijven we oje, goje, ru(e), pjêre. Wanneer de onderliggende /d/ een [j] of nul wordt moet en kan in de fonologie beregeld worden.
Clitische voornaamwoorden
Door het in elkaar opgaan van werkwoordsvormen en (erop volgende) clitische voornaamworden ontstaan gehelen die haast onherkenbaar zijn als ze fonetisch gespeld worden, maar die in fonologische spelling op een andere manier onherkenbaar zijn door de (al te?) grote afstand tussen spelling en uitspraak. Een goed voorbeeld hiervan is de volgende vraag: [y.dətɔvy.dətni?).
Een weergave hiervan in fonetische spelling zou kunnen zijn:
udetovudetni?
Fonologisch ligt voor de hand (?): uurt ge et of uurt ge et ni?
De spellingcommissie (zie supra) stelt enerzijds voor om twee afwijkingen toe te staan op de regel dat woorden nooit aan elkaar geschreven worden:
- | combinaties werkwoordvorm + pronomen van de tweede persoon (vb.: ude: ‘hoor je’, edde: ‘heb je’); |
- | combinaties werkwoordvorm van de derde persoon enkelvoud - hiaatdelgende g - voornaamwoord et (vb. eiget: ‘heeft het’, uget: ‘hoort het’). |
Anderzijds wordt voorgesteld om enkele assimilatieverschijnselen in de spelling weer te geven, zoals