Taal en Tongval. Jaargang 47
(1995)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willy van Langendonck
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijnamen altijd wel op enige aandacht mogen rekenen. Helaas resulteerde dat veelal in het aanleggen van lijsten, met in het beste geval, een etymologische toelichting. Hoe bijnamen in het onomastisch of het (socio)linguïstisch systeem fungeren, was en is uiteraard niet de eerste zorg van deze geïnteresseerden. Dat is ook meestal het geval voor het wetenschappelijk onderzoek door sociaal-psychologen of etnologen. De laatste tijd krijgen bijnamen steeds meer de aandacht van naamkundigen, linguïsten, sociolinguïsten, pragmatici, enz. Het sociaal-psychologische werk dat vroeger al geleverd werd, kan dan allicht met vrucht gerelateerd worden aan de sociolinguïstische (socio-onomastische) aspecten (cf. Leslie & Skipper 1990 en de uitvoerige bibliografie van Lawson 1990 in Names). Het zal de hedendaagse linguïst of naamkundige duidelijk zijn dat we bijnamen zowel vanuit een synchronisch als vanuit een diachronisch oogpunt kunnen beschouwen. We zullen ons in dit artikel beperken tot een analyse op het synchronische vlak.Ga naar voetnoot1 Voor de studie van bijnamen en van eigennamen in het algemeen, lijkt het mij vanuit een naam- en taalkundig standpunt belangrijk eerst een formele synchronische basis te hebben, om van daaruit aan een pragmatische en aan een sociolinguïstische dimensie te werken. Daarmee is meteen de driedelige opbouw van dit artikel aangegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 De syntactisch-semantische status van bijnamenHet begrippenapparaat houden we zo algemeen mogelijk. We vertrekken dus van thans vrij gangbare linguïstische noties als vorm-betekenis-overeenkomst, hoofd en dependens, schema, lexeem, prototype enz. Bij het opstellen van woord- en andere categorieën is het belangrijk systematisch te onderscheiden tussen de functie (de constructie) en de daarbij gebruikte lexemen. Recentelijk legt vooral Willems (1995: 176) op een dergelijke methodologische onderscheiding de nadruk, ook al werkt hij in een louter semantisch kader, nl. dat van E. Coseriu). M.i. gaan we best uit van de categorie eigennaam en haar subcategorieën zoals die o.m. verschijnen in de enge bijstelling na de classificerende soortnaam: de stad Londen, de Amerikaan Clinton. De woorden Londen en Clinton zijn bekende propriale lexemen, d.i. woorden die in eerste instantie als eigennaam fungeren, zoals o.m. in bovenstaande bijstellingen. In andere contexten gedragen deze beide | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lexemen zich echter als soortnamen, bv. in Ken jij een ander Londen? en Die man is een tweede Clinton (cf. Van Langendonck, in voorbereiding). Voor de rest van deze bijdrage komen we overeen dat, telkens als we het lexeem bedoelen, dit ook expliciet zo wordt aangegeven. Aan de bovenstaande voorbeelden merkt men dat eigennamen, zoals overigens welbekend, o.m. plaats- en persoonsnamen als subcategorieën hebben. In de bovenstaande appositieve formaties is dit gemakkelijk af te lezen, vgl. nog de staat België (plaatsnaam), de méns Clinton (persoonsnaam). Persoonsnamen definiëren we hier gemakshalve eenvoudigweg als eigennamen van personen. Bijnamen zijn op hun beurt een subcategorie van persoonsnamen. We gaan er dan ook impliciet van uit dat bijnamen eigennamen zijn en geen appellatieven. Het feit dat bijnamen meestal recente nieuwvormingen zijn, maakt dat hun ontstaan en etymologie doorgaans erg doorzichtig zijn, vgl. de Dikke, de Verver, de Wilde. Dit doet evenwel niets af aan hun eigennaamskarakter. Het is juist typisch dat die doorzichtige betekenis niet (meer) relevant is voor het geschikt functioneren van de naam. M.a.w. de Verver behoudt zijn naam ook wanneer hij helemaal niet meer verft (Van Langendonck 1979; Dalberg 1993: 66). In bepaalde Brabantse dialecten valt een accentsverschil te noteren in persoonsnaam-groepen naargelang het afhankelijke element propriale status heeft of niet. Met het accent op de voornaam heeft de bijstelling appellatieve status, bv. in Jéf de smid; daarbij is die Jef dan ook noodzakelijk smid. Draagt de toevoeging zelf het groepsaccent, dan is ze propriaal, i.c. een bijnaam: Suske de Vérver. Alvorens aan een nadere definitie toe te komen, moeten we constateren dat de bijnaam-categorie zich op verschillende manieren manifesteert. Vooreerst verschijnen bijnamen als woord, hetzij zonder lidwoord, hetzij met een verplicht bepaald lidwoord. Daarbij kan facultatief een ander naamelement optreden, bv. Baaske (Vankrieken) [bijnaam + familienaam], (Tist) den IJzere [voornaam + bijnaam]. Sommige bijnamen treden slechts op in combinatie met een voornaam, bv. Melk-Jan, Jan-Ammoniak, Thei-van-de-Kei.Ga naar voetnoot2 Vanwege deze verscheidenheid is het handiger om eerst te trachten greep te krijgen op die begeleidende naamelementen, te weten voornamen en familienamen. Voornamen worden in de regel gehaald uit een officiële voorraad, waarbij echter heel wat varianten toegelaten zijn (vgl. Maria, Marie, Marietje, Marieke, Mieke, Maaike, Mitteke enz.). Voornamen duiden altijd een individu aan en fungeren als syntactisch hoofd of kern, indien ze in een persoonsnaam-combinatie voorkomen (Van Langendonck 1991). In de combinatie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tist den IJzere is de voornaam Tist het hoofd van de verbinding, terwijl de bijnaam den IJzere afhangt van deze voornaam. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de verbinding [voornaam + familienaam]. De categorie familienaam herkennen we per definitie aan het feit dat ze in enge bijstelling kan optreden met de soortnaamgroep de familie (bv. de familie Peeters). Familienamen komen niet op zichzelf als onderwerp voor (bv. niet: * Peeters hebben familieraad gehouden). Wel zijn ze verbindbaar met locatieve voorzetsels als bij, bv. bij Peeters, en uiteraard ook met voornamen (Maria Peeters) en zelfs met bijnamen (Baaske Vankrieken). In alle constructies is de familienaam het afhankelijke element. Onofficiële familienamen hebben vaak een uitgang -es, bv. bij Rikk-es ‘bij de familie van Rik’. In de standaardtaal kunnen familienaam-lexemen systematisch in bijnaam-functie gebruikt worden, bv. Peeters is arts. Deze operatie is van metonymische aard, in de zin dat bv. Meneer of Mevrouw Peeters een lid is van de familie Peeters. De familienaam-functie is dus primair. Juist daarom spreken we hier van familienaam-lexemen en niet van bijnaam-lexemen. Overigens is deze operatie in de dialecten niet zo systematisch: sommige familienaam-lexemen hebben er geen bijnaam-functie; men kan dan bv. niet zeggen: * De Coster is een flinke vent. De overgang is er veeleer lexicaal geconditioneerd (Van Langendonck 1979). Dalberg (1993: 69) en anderen doen dan ook de feiten te kort wanneer zij zowel familienaam- als bijnaam-lexemen karakteriseren als individuele namen. In feite vloeit dit voort uit het verwaarlozen van het onderscheid tussen functie (schema, constructie) en lexeem. We kunnen nu, zij het slechts negatief, stellen dat een bijnaam een persoonsnaam is die geen voornaam of familienaam is. Bij voornamen is de bijnaam het syntactisch afhankelijke element; in gezelschap van een familienaam is de bijnaam het hoofd. Deze formele definitie lijkt me zuiverder dan de idee van Dalberg (1993: 68) om bijnamen voor te behouden aan ‘die namen, die zowel etymologisch beschrijvend als toegevoegd zijn. Bijnamen worden in dat geval een ondercategorie van de etymologisch karakteriserende persoonsnamen’ (vgl. Buitenhuis 1969; Roelandts & Schönfeld 1954; Lawson 1973). Door de etymologie via dit achterpoortje weer binnen te laten, worden m.i. synchronie en diachronie door elkaar gehaald. Wat we hier proberen, is de bijnaam in de eerste plaats synchronisch en formeel te karakteriseren. Pas dan kunnen m.i. diachronische en pragmatische kenmerken aan bod komen. Daarmee is uiteraard niet alles gezegd. Er blijven o.m. raakgebieden tussen bijnaam en familienaam, vooral als we het over plurale of collectieve bijnamen moeten hebben. Hoewel ze schaars zijn, bestaan er toch formaties | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met meervoudsuitgang en lidwoord als bv. de 4 Heemskinderen.Ga naar voetnoot3 Dichter nog bij de familienaam komen gepluraliseerde familienaam-lexemen met of zonder lidwoord, bv. ndl. de Peetersen, dial. Willems (ook als onderwerp, bv. in Willems hebben dat gezegd). Een andere plurale bijnaam-klas vormen spotnamen voor inwoners, bv. de Maneblussers ‘de Mechelaars’. Deze pluralia zal niet iedereen goedschiks eigennaamstatus willen toekennen, maar het is het overwegen waard (cf. Van Langendonck, in voorbereiding). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De pragmatische status van bijnamenOp het pragmatische niveau onderscheiden we vooral twee opposities: primair - secundair, en officieel - onofficieel. Primaire namen hebben in de regel een officiële status. Secundaire namen zijn meestal onofficieel, maar kunnen ook een officiële status genieten. De dichotomie primair - secundair kan ten minste op tweeërlei wijze begrepen worden: functioneel en chronologisch. Functioneel primair zijn de namen die de drie voornaamste functies van persoonsnamen vervullen: aanspreking (praten tegen), identificatie (praten over) en expressiviteit (inz. verbindbaarheid met diminuerende en augmentativerende morfemen). Men kan dus wel stellen dat de functioneel primaire persoonsnaam de voornaam is, zoals bv. Claar-tje en dial. de Jan. De pragmatisch primaire status van de voornaam is blijkbaar een weerspiegeling van zijn syntactische hoofdstatus. Chronologisch komen voornamen normaal ook het eerst in gebruik, hoewel in de meeste landen de familienaam van voor de geboorte al officieel vastligt (vgl. Seibicke 1987: 72; Dalberg 1993: 65). Over de functie van de persoonsnaam zegt dit juridische automatisme echter weinig. Het feitelijk gebruik lijkt ons relevanter. Tegenover de voornaam heeft de bijnaam duidelijk een secundaire status. Iemand die Tist den IJzere heet, heeft als primaire naam de voornaam Tist en als secundaire naam de bijnaam den IJzere. Bijnamen zijn eerst en vooral functioneel secundair omdat ze in de regel niet dienen als aanspreking, maar als middel tot identificatie en augmentativering, normaal niet als middel tot diminuering, tenzij in de familiekring; als dat daarbuiten wel gebeurt, is het in de regel pejoratief bedoeld, bv. Kapper-ke: ‘zo klein als een kapper’ (kleine inhoudsmaat). Voorts zijn bijnamen ook chronologisch secundair: ze komen pas na de voornaam in gebruik als bijkomend identificerend en expressief middel. Een uitzondering daarop is de gewoonte om de baby soms | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al een vleinaam te geven voor de voornaam echt vaststaat (Dalberg 1993: 67). Bijnamen zijn meestal ook onofficiële persoonsnamen. Dat zijn zij des te meer naarmate ze expressieve kracht bezitten. Het minst expressief zijn bijnamen die van familienaam-lexemen afgeleid zijn, vooral wanneer ze geen vervorming hebben ondergaan. Zijn bijnamen als Peeters niet onofficieel, toch zijn ze alvast chronologisch secundair doordat ze pas na de voornaam in gebruik komen, op school, op het werk enz. Daarenboven wordt zo'n bijnaam eveneens pas gebruikelijk nadat hij als familienaam geïntroduceerd is. Vooral op school worden vaak talloze familienaam-lexemen met allerlei formele wijzigingen tot bijnamen omgesmeed, bv. Wijnants > de Wijn (Van Langendonck 1993a&b). Ook voor deze gevallen kunnen we dus van onofficiële secundaire namen spreken. Op het synchronische vlak concluderen we dat bijnamen syntactisch en pragmatisch secundair zijn t.o.v. voornamen en dat ze bovendien meestal een onofficieel, een identificerend en een expressief (doorgaans augmentatief) karakter vertonen. Bijnamen afgeleid van familienaam-lexemen zijn wel officieel en inexpressief als ze geen vormveranderingen ondergaan hebben. Niettemin zijn ze secundair t.o.v. zowel familienaam als voornaam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Socio-onomastische aspecten van bijnamenDe sociolinguïstische waarde van eigennamen, vooral van persoonsnamen, ligt in de omstandigheid dat het onomasticon voortdurend vernieuwd wordt. Samen met nieuwe individuen ontstaan steeds maar nieuwe namen of varianten. Vandaar dat, veel meer dan de appellatieve lexica en systemen, de persoonsnaam-onomastica en structuren vrij snel nieuwe ontwikkelingen in de maatschappij weerspiegelen, bv. i.v.m. de man-vrouw-relatie, de verschillen tussen sociale klassen, tussen ouderen en jongeren, tussen ideologieën enz. Het blijkt nu dat bijnamen zowel als voornamen zulke maatschappelijke verschijnselen reflecteren. Aan de hand van Vlaamse bijnaam-patronen zullen we naar de eerste drie van deze parameters kijken (cf. Van Langendonck 1982; 1993a&b). i) Wat betreft de man-vrouw-verhouding weerspiegelen bijnaam-constructies het mannelijk prerogatief, althans in de oudere dialectsystemen. Daar vormen de mannelijke systemen de ongemarkeerde, doordat ze alle mogelijke patronen vertonen, terwijl de vrouwelijke systemen slechts binaire constructies toelaten, zoals bv. Dikke Marie i.p.v. de Dikke. De laatste kan alleen een mansbijnaam zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ii) Aangaande de verschillen tussen standen kan de graad van sociale appreciatie afgeleid worden van de naamstructuur. We treffen drie relevante patronen aan: a) [titel + familienaam-lexeem] verwijst naar de hoogst gewaardeerde beroepen, bv. Pastoor Nijs, Notaris Tuerlinckx, Meester Stroobants (onderwijzer), Doktoor Petit (arts), Burgemeester Cloetens; b) [voornaam + lidwoord + (diachronisch) nomen agentis] wijst meestal op een bezigheid die een zekere handvaardigheid inhoudt: Lamme de Stoker, Jef den Blokmaker (klompenmaker), Janneke de Sleger (slachter), Suske de Verver; c) de metonymische combinatie [voornaam + (diachronisch) zaaknaam], waarbij de bezigheid (ongeschoolde arbeider, marktkramer, leurder) wordt aangeduid door instrument of object, krijgt de laagste waardering, bv. Frans Vis, Frans Lood, Miel Gazet.Ga naar voetnoot4 iii) Er bestaan substantiële verschillen tussen de naamgevingsgewoonten van ouderen, bv. in een dorp, en die van jongeren, bv. op school. Zoals te verwachten valt, is de naamgeving bij jongeren vrij wat speelser. Hun creativiteit ligt niet zozeer in het uitvinden van op appellatieven gebaseerde nieuwe lexemen en betekenissen, als in het transformeren van de bestaande voornamen en familienamen tot bijnamen door middel van een aantal formele operaties: suffigering, verkorting of verlenging, reïnterpretatie en volksetymologie, rijm en alliteratie, reduplicatie en consonantharmonie, anagrammen enz. Tweeledige patronen zijn veeleer zeldzaam en beperkt tot [voornaam + bijnaam]. Jongens- en meisjesnamen verschillen in dit opzicht niet. Anderzijds vertonen jongensnamen meer mannelijke, augmentatieve trekken, doordat jongens veel meer familienaam- dan voomaam-lexemen gebruiken en heel wat anglofieler blijken, bv. in het rijm: Johnny Pony, in de reduplicatie: de Willy Willy, in de reïnterpretatie: de Virgin < familienaam De Maegd, in suffigering (met -y/ -ie/ -i): Turkie Turkie ‘Turk’. Behalve de anglofilie, blijkt het geschetste naamgevingspatroon van jongeren vrij verspreid te zijn in tijd en plaats, en zeker niet beperkt tot hedendaagse Vlaamse dialecten (cf. Van Ginneken 1932: 12-19; Gansleweit 1971; Naumann 1976-77). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|