Taal en Tongval. Jaargang 47
(1995)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.M. Hagen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
indicatief. In deze benadering staat de vraag voorop welke criteria een rol spelen bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van Belgisch-Nederlandse woorden en uitdrukkingen in het taalverkeer. De Caluwe (1991:59) formuleert deze criteria als volgt: ‘(1) de mate van verspreiding in het Nederlandse taalgebied (is iets algemeen Zuidnederlands zoals dat heet, of is het meer of minder verspreid; (2) de bouw van het woord of de uitdrukking (al dan niet volgens de regels van de Nederlandse syntaxis en morfologie); (3) de kans op misverstanden tussen sprekers uit noord en zuid; (4) de expressieve waarde (verrijken we het Nederlands door iets al of niet te gebruiken?).’ Taeldeman (1992:48) neemt deze criteria over en voegt daaraan toe (5) ‘de normgevoelens van de Vlamingen’, daarbij verwijzend naar Gents onderzoek waaruit bijv. blijkt dat nonkel voor 86% aanvaard wordt, maar goesting slechts voor 16%. De auteurs suggereren dat genoemde criteria in dit stadium eerder als een programma dan als een uitkomst van onderzoek gezien moeten worden. In al hun voorlopigheid lijken ze in ieder geval belangwekkend. Ze behelzen in (1) en (2) aandacht voor de genese en de verbreiding van de woordenschat en impliceren aldus belangrijke aspecten uit de hierboven ‘historisch’ genoemde benadering; maar ze schenken daarnaast in (3) en (4) en (5) ook aandacht aan het communicatieve gehalte van de woorden in de eigen Vlaamse gemeenschap èn in de bredere Nederlandse taalgemeenschap. De genuanceerde wijze waarop De Caluwe en Taeldeman het probleem van de aanvaardbaarheid aan de orde stellen, heeft alles te maken met hun taalpolitieke opstelling in de controversiële materie van de specifieke Vlaamse standaardtaalwoordenschat. Janssens 1995 duidt de belangrijkste posities in deze controverse aan als (1) integrationisme, pleitend voor een volledige overname van het Noordnederlands door Vlamingen (bijv. Geerts 1989); (2) particularisme, opkomend voor een eigen Vlaamse variëteit van het Nederlands (bijv. Deprez 1985b); en (3) genuanceerde stellingnamen, waarvan Taeldeman 1992 als een van de belangrijkste geldt. Diens stellingname houdt in (a) de erkenning van de Belgische uitspraak van het Nederlands (het BRT-Nederlands); (b) een volledige aansluiting bij het Noorden op het terrein van grammatica en syntaxis; en (c) een gematigd integrationisme bij het lexicon, gekenmerkt door een voortgaande spontane convergentie aan het Noorden, maar met eigen varianten vooral als uitdrukking van culturele, politiek-economische en sociaal-ideologische verschillen. Zoals uit de genoemde criteria blijkt, speelt in de genuanceerde positie van De Caluwe en Taeldeman de onbelemmerde communicatie tussen sprekers uit Noord en Zuid een belangrijke rol. Het hoeft wel geen betoog dat deze grensoverschrijdende dimensie in onze taalgemeenschap van essentieel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
belang is, zoals ook wel niet betoogd hoeft te worden (ondanks Deprez 1985b: 124) dat Vlamingen èn Nederlanders daaraan wetenschappelijke en taalpolitieke bijdragen behoren te leveren. Van Nederlandse zijde gebeurt dat helaas veel te weinig, zeker op het gebied van het lexicon. De jongere studie van Hoppenbrouwers (1991) beperkt zich op het concrete niveau van taalvariabelenonderzoek tot de syntaxis, zoals ook andere meer recente Nederlandse studies zich bij voorkeur lijken te beperken tot het rode en groene syntactische subdomein.Ga naar voetnoot1 Ook al loopt de Nederlander in de veel grotere spectrale rijkdom van de woordenschat het risico enigszins kleurenblind te worden, toch is diens bijdrage onontbeerlijk, vooral op het specifieke punt van de Nederlandse perceptie van de zuidelijke woordenschat. Het is precies door dit Nederlandse prisma dat het gevarieerde coloriet van de Belgisch-Nederlandse woordenschat in deze bijdrage beschouwd wordt. ‘Gemarkeerdheid’ is de beste linguistische term om het hier gehanteerde prisma aan te duiden. De term staat daarbij voor het kenmerk dat een zuidelijk woord naar woordvorm en/of woordbetekenis afwijkt van het in Nederland gebezigde taaleigen. In de onderhavige problematiek is de term ‘gemarkeerdheid’ wel eerder gebruikt, bijv. in Knops 1984, maar aldaar in de specifieke toepassing van gemarkeerdheid naar formaliteit of informaliteit. Zonder dat de term gebruikt wordt, is de notie ‘gemarkeerdheid’ impliciet ook aanwezig in de categorisering in archaïsmen, gallicismen enz. Van deze ‘interne’ markering van de zuidelijke woordenschat onderscheidt de ‘externe’ markering in deze bijdrage zich door haar gerichtheid op het formeel of semantisch belast zijn van zuidelijke woorden vanuit een noordelijke optiek.Ga naar voetnoot2 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Materiaal en werkwijzeVoor deze studie werden in voorjaar en zomer 1995 lexicale Belgisch-Nederlandse taalvormen opgespoord in een verzameling door Vlamingen geschreven en gesproken standaardtaalteksten. Het geschreven bronnenmateriaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werd gevormd door een aantal afleveringen van het dagblad De Standaard (m.n. de katernen politiek en binnenland), van de weekbladen Knack en Humo, en door specifiekere folders en bijvoegsels zoals een sociaal-economische Knack-katern Talent, een Festivalkrant bij het Nieuwsblad De Gentenaar, een nummer van het blad voor treinreizigers Railissimo en een aflevering van De Krant van het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel. Het mondelinge materiaal bestond uit een aantal BRT-nieuwsuitzendingen en een aantal actualiteitsuitzendingen en informatieve programma's (o.a. Schermen, Op de koop toe, Tekens). Aan dit materiaal werd toegevoegd een aantal sinds 1990 gedane incidentele observaties van mondelinge en schriftelijke standaardtaal van Vlamingen. Bij dit additionele bronnenmateriaal hoorde de Cultuurkrant 94 ‘Antwerpen Cultuurstad’ uit 1994. Alle observaties van mondelinge standaardtaal betroffen een tamelijk formeel register, bestaande uit (voorgelezen) nieuwsberichten en documentairecommentaar en daarnaast rustige gecontroleerde studiogesprekken van erkende standaardsprekers. Naar verhouding had veel materiaal betrekking op de domeinen politiek - economie en kunst - cultuur. Vanwege de graad van uniformiteit en van het geobserveerde taalregister en vanwege de wenselijkheid de toch al tamelijk gedetailleerde onderverdeling die hieronder volgt niet verder te compliceren, wordt het materiaal als één verzameling behandeld, zonder uitsplitsing naar gesproken en geschreven taal en naar de bron van herkomst. Uit het materiaal werden alle lexicale elementen genoteerd die naar woordvorm of betekenis als Zuidnederlands werden gepercipieerd. De gevonden gevallen werden vervolgens allereerst gesorteerd naar een aantal sectoren van de woordenschat, die blijkens de verzamelde data in de thematiek een opvallende rol spelen. Dat zijn de sectoren die verder ook de indeling van deze bijdrage bepalen, te weten (1) functiewoorden, (2) specifieke woordenschat, (3) algemene woordenschat, (4) idioom en fraseologie, en (5) substandaardtaal. Binnen deze afdelingen werd vervolgens een rubricering van de woordenschat aangebracht in drie categorieën, die, zoals eerder opgemerkt, vooral relevant geacht worden in verband met onderlinge taalverkeer van Vlamingen en Nederlanders. Deze vanuit de Nederlandse optiek geformuleerde categorieën zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een enkele opmerking bij deze indeling is op zijn plaats. - De gemaakte indeling is die van de auteur; ze heeft dus een idiolectische basis (beneden-Moerdijks/Brabants), ook al is geprobeerd het standpunt in te nemen van de modale Nederlandse taalgebruiker. Uiteraard blijft een op een bredere consensus gebaseerde indeling nuttig, of mogelijk zelfs een empirisch onderzoek bij een representatieve steekproef. - De grenzen tussen de categorieën zijn soms moeilijk te trekken. Dat geldt vooral voor de grens tussen I en III. Neem een woord als het zn. retrospectief: wat de vorm betreft hoort dit woord evident onder I of III, want geen Nederlander gebruikt dit substantief; wat de betekenis betreft kan men erover twisten of die ‘transparant’ is; omdat volgens ons voor de modale taalgebruiker de betekenis ‘overzichtstentoonstelling’ niet duidelijk is, is retrospectief ondergebracht bij I. Een uitdrukking als mossel noch vis is bij III ondergebracht omdat de betekenis ‘vis noch vlees’ transparant is door de parallellie in constructie en additioneel door de context. - Uiteraard zijn binnen de categorieën meerdere verdere uitwerkingen mogelijk. Zo kunnen eerder genoemde broncategorieën als gallicisme, leenwoord, purisme e.d. geïncorporeerd worden in de gegeven driedeling. Ook zijn nadere morfologische en stilistische categorieën mogelijk. Dat de gekozen driedeling vooropstaat heeft, zoals opgemerkt, als achtergrond dat het vanuit de optiek van het functioneren van de taalgemeenschap belangrijker is te weten dat retrospectief lexicaal en semantisch gemarkeerd is dan te weten dat het een frans leenwoord is. Vanuit het hier gekozen communicatieve standpunt is de functionele categorisering adequater dan een taalpolitieklinguistische. Gaandeweg is tijdens het onderzoek de concrete labeling van de woorden en uitdrukkingen naar de aangegeven categorieën een belangrijker rol gaan spelen. Er wordt dus niet volstaan met een exemplarische demonstratie van de categorieën met enkele gevallen, maar getracht wordt de gehele verzameling van gevonden gevallen naar de categorieën in te delen. Aldus krijgt de presentatie een sterk descriptief karakter, zulks in de hoop dat zulk een behandeling als vertrekpunt kan dienen voor verdere discussie en onderzoek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 BevindingenDat de gegevens hier om genoemde redenen gepresenteerd worden als één verzameling zonder verder onderscheid naar modus, stijl en herkomst, betekent niet dat er geen verschillen aanwijsbaar zijn in het onderzochte materiaal op het punt van de hantering van de standaardtaal. De verschillen tussen geschreven en gesproken taal zijn door het gekozen tamelijk uniforme standaardtaalregister niet groot. Bij geïmproviseerd spreken - bij nieuwsberichten en veel commentaren worden uitgeschreven teksten uitgesproken - nemen in ons materiaal niet zozeer de lexicale zuidelijke elementen toe, maar eerder gemarkeerde syntactische verschijnselen zoals het gebruik van het voorzetsel van voor infinitief met te, het zuidelijke gebruik van de modale hulpwerkwoorden moeten en mogen en werkwoordelijke eindgroep-problemen. Bij het schriftelijke materiaal ziet men nogal opvallende verschillen in de standaardtaalhantering. Van minst naar meest gemarkeerd is de volgorde in de geschreven bronnen (1) Railissimo (ondanks de ondertitel ‘Trimestrieel Magazine’) (2) De Standaard, Humo en Knack, (4) Schone Kunsten Brussel, (5) Talent en Festivalkrant en (6) Cultuurkrant Antwerpen. In laatstgenoemde uitgave wemelt het van formuleringen als ‘De winkel geeft uit op de fraaie binnenkoer’ en ‘Voor reservaties contacteert u -’; onze markeringen in deze krant lopen op tot over de honderd. Van de andere kant beperkt het aantal zuidelijke vormen in Railissimo zich tot slechts ongeveer één per bladzijde. Het totale materiaal overziend hebben we de stellige indruk dat de convergentie met het noordelijke Nederlands sterk groeiende is. Dat lijkt, voor het formelere register van de standaardtaal een algemene indruk te zijn van de aandachtige taalbeschouwer (zie ook de hierboven weergegeven mening van Taeldeman). Die mening strekt zich ook uit tot het domein van de (geschreven) wielerjoumalistiek, een genre dat door velen toch lang beschouwd is als de culminatie van een eigen Vlaamse taalidentiteit. De Nederlandse journalist Bert Wagendorp turfde afgelopen zomer op een Tour de France-dag Het Laatste Nieuws, Gazet van Antwerpen, De Morgen en Het Nieuwsblad op dit wielerjargon: ‘En wat lezen we? Hoog-hollands. Het is alsof de Vlaamse wielerverslaggevers behalve hun renners ook de eigen taal zijn gaan minachten’. Hij eindigt met: ‘Grasduinen in de wielertaaltuin. Amaai, amaai, het kan niet meer, de grote kuis is erover gegaan’ (de Volkskrant 18 juni 1995). Dat deze grote kuis het informele taalgebruik in Vlaanderen nog niet naar de standaard doet glimmen en glanzen is de laatste tijd herhaaldelijk opgemerkt (zie o.a. Taeldeman 1992: 36 v.v.) De daarbij gewraakte, sterk vervuilde ‘tussentaal’ is in Vlaanderen ook via de media krachtig te horen, nu | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de BRT zijn traditionele normbewakende monopoliepositie door de opkomst van de commerciële televisie is kwijtgeraakt.Ga naar voetnoot3 Na deze algemenere observaties volgen thans specifiekere gegevens over de verschillende sectoren van het lexicon.Ga naar voetnoot4 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3·1 FunctiewoordenFunctiewoorden verdienen speciale aandacht omdat deze gesloten woordcategorieën in het taalgebruik als regel een hogere frequentie hebben dan inhoudswoorden; bovendien vervullen bepaalde groepen (m.n. voegwoorden en voorzetsels) als verbindingswoorden belangrijke syntactische functies. Achtereenvolgens komen aan de orde voorzetsels, voegwoorden en een aantal bijwoorden.
Voorzetsels In ons materiaal komen naar verhouding zeer veel gevallen voor van gemarkeerd voorzetselgebruik. Deze gevallen kunnen volgens de hierboven gegeven indeling van vormen van markering aldus worden gegroepeerd:
Hoogfrequent zijn ook plaats- en tijdsaanduidingen als te Leuven (in); te 8 uur (om), kwart na 10 (over); verder prijsaanduidingen als aan 18 frank de kilo (voor). Betrekkelijk vaak voorkomend zijn ook vaste voorzetselverbindingen als langs de ene... langs de andere kant (aan of van); onder dat opzicht (in), voor gevolg (tot), al bij al (met). Als unica minder frequent zijn de vaste voorzetsels bij werkwoorden: gelijken aan (op), lust hebben voor (trek in), richten tot (aan), danken om (voor), verstaan door (onder), eindigen door (met), feliciteren voor (met). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voegwoorden Ook deze verdienen vanwege frequentie en syntactische rol bijzondere aandacht.
Bijwoorden Het gaat hier om de meer gesloten bijwoorden en bijwoordelijke groepen, die wederom dus een hoge frequentie hebben.
In de volgende paragrafen (3·2-3·5) komen inhoudswoorden aan de orde; over het algemeen komen deze minder frequent voor dan de functiewoorden. Maar juist vanwege het inhoudelijke karakter kunnen deze open woorden toch als sterke markeerders van vlaamstaligheid gelden.Ga naar voetnoot5 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3·2 Specifieke woordenschatIn deze afdeling gaat het om ‘Belgicismen’ in de zin van De Clerck 1981: XI: ‘die woorden, verbindingen enz., die betrekking hebben op functies, instellingen, toestanden en gebruiken die eigen zijn aan de Belgische constellatie’. Na de federalisering zou men misschien het beste kunnen zeggen dat het hier gaat om typische ‘Belgica’ en ‘Flandrica’. Deze woordenschat vertegenwoordigt een sterk divergerend domein binnen onze standaardtaal. Het gaat hier immers niet alleen om een ruim maatschappelijk, economisch, juridisch en cultureel gebied, waarbij de woordenschat de grote productiviteit van institutionalisering en regelgeving op de voet volgt. Daar komt bij dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met name het politieke jargon zorgt voor talrijke neologismen in de taal. Zo was het jongere ‘Binnenhofs’ goed voor termen als flankerend beleid, hangpuntenbrief, kostenplaatje, kaasschaafoperatie, inverdieneffecten, begrotingsplafond e.d. maar ook voor intussen zeer algemeen ingeburgerde woorden als voortraject, afconcluderen, uitdiscussiëren e.d. Daarnaast echter ontwikkelt ook het ‘Wetstraats’ een eigen politiek taalgebruik met zeer veel nieuwvormingen, zoals kan blijken uit het volgende overzicht.
Het is duidelijk dat bij de specifieke Belgicismen de (franse) leenwoorden, de gallicismen en de purismen welig tieren. Opvallend is ook dat veel samenstellingen ontstaan, die gevormd worden volgens de morfologische regels van het Nederlands, maar niettemin over de grens niet semantisch transparant zijn (kapitalisatieverzekering e.d. in groep I). Ook afgezien van dergelijke technische termen blijkt de woordcompositie uit te kunnen werken als een divergerende factor. In het Talent-katem troffen we woorden aan als grootdistributie, impulskoop, klantonthaal, merchandiseringsproducten, potentieelontwikkeling, aanwervingspolitiek e.d. die, althans op sociaal-economisch gebied, blijk geven van een zuidelijke voorkeur voor synthetische neologismevorming. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3·3 Algemene woordenschatOp dit zeer brede gebied tekenden we de volgende woorden op:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We maken enkele kanttekeningen bij dit overzicht. Bij de algemene woordenschat komt duidelijk naar voren dat vanuit een noordelijk perspectief franse leenwoorden (mazout, pompier(s), retrospectief enz.) en gallicismen (ontdubbelen, tussenkomen, zakencijfer e.d.) vaak grote problemen veroorzaken. Deze groepen behoren niet zelden tot de eerste categorie van de zowel lexicaal als semantisch gemarkeerde woorden. Purismen lijken naar verhouding vaker te behoren tot categorie III, waarbij wel de woordvorm, voor de Nederlander onbekend is, maar de betekenis transparant is, zodat deze woorden in de communicatie minder problemen opleveren (bijv. aanwezigheidslijst, meetlint, fruitsap e.d.). Deze noordelijke perceptie komt voor een deel overeen met de zuidelijke (vgl. Willemyns 1989), bijv. in de afwijzing van Franse leenwoorden en de (partiële) aanvaarding van purismen; veel gallicismen worden in het Zuiden aanvaard, ongeacht hun behoren tot categorie I of III; vanuit een noordelijk standpunt is dit onderscheid echter zeer relevant. Binnen de brede verzameling van de algemene woordenschat kunnen uiteraard allerlei differentiaties worden aangebracht. Vanuit communicatief standpunt lijkt in ieder geval het onderscheid tussen Gesellschaft- en Gemeinschaft-woorden van belang. De laatste groep vertegenwoordigt de ‘nabije’ woordenschat die men ook wel kan aanduiden als de ‘huis- tuin- en keukenwoordenschat’. Vanwege de affectieve betekenis van de eigen woordenschat in dit domein, zal men hier de markering ten opzichte van de bredere Gesellschaft eerder voor lief nemen dan bij de meer afstandelijke bredere maatschappelijke woordenschat. Als voorbeeld van het geredelijk vasthouden aan de ‘nabije’ woordenschat kunnen woorden dienen uit de eetcultuur als hesp, salade, kampernoelie, prinsessen, selder, schorseneel, witloof, savooi, pladijs, konfituur, karamellen, frans brood, pralines, pistolet, ajuin, bronwater, plat water, botermelk, tas, nagerecht e.d. Deze woorden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
smaken letterlijk beter. Tot de intiemere woordenschat behoren ook de familierelaties: nonkel, kozijn, schoonbroer, bompa, bomma, en kooswoorden als pake, vake, moeke e.d. Verder ook ‘alledaagse’ woorden voor kleding (vest, frak, kleed, botten e.d.), voor gereedschap (vijs, nagel, duimspijker) en worden voor planten, dieren, het weer e.d. Voor deze huis- tuin- en keukenwoorden zal de afdeling ‘Algemene woordenschat’ van WBD, WLD en WVD belangrijk basismateriaal gaan opleveren. Een differentiatie die in deze problematiek traditioneel vaak wordt aangebracht, is die tussen actuele en verouderde woorden. Bij de verouderde woorden gaat het om gevallen als wenen, zenden, bekomen, reeds, neder, weder, heden, geneesheer e.d. Uiteraard is kennis van de registerwaarde van dergelijke woorden voor de fijnere nuances van de taal zinvol, maar vanuit een communicatief standpunt leveren dergelijke woorden geen al te serieuze problemen op. Dit laatste geldt ook voor woorden die linguistisch-morfologisch als zuidelijk gemarkeerd zijn zoals politieker, optieker, elektrieker, kataloog, princiep, kabien; hertellen, herpakken; realisatie, lokalisatie; kassierster, garagist; contradictorisch; uitstap e.d. De gemarkeerdheid van deze categorie III-woorden zal niet leiden tot noord-zuid-kortsluitingen in de communicatie. Zeer ernstig te nemen zijn daarentegen de ‘falsche Freunde’ die zich aandienen bij categorie II. Dat geldt met name voor een aantal woorden waarvan het zuidelijke bewustzijn van het betekenisverschil met het noordelijke gebruik zwak is. Kampioen daarbij is merkwaardig dat in Vlaanderen de betekenis ‘opvallend’ (‘opmerkenswaard’) heeft, maar in Nederland de betekenis ‘vreemd’, ‘zonderling’. De laatste betekenis is de zuidelijke van aardig, dat in het Noorden een uitgesproken positieve betekenis heeft (‘vriendelijk’, ‘sympathiek’ e.d.). Gelijkaardig is zeer frequent in Vlaanderen en wordt in Nederland niet (meer) gebruikt; de Vlaamse betekenis ‘dergelijk’ is minder specifiek dan de eertijds Nederlandse (‘gelijksoortig’). Zo ook is het frequente zuidelijke allicht (‘waarschijnlijk’) in deze betekenis in Nederland ongebruikelijk; het betekent daar ‘begrijpelijkerwijs, natuurlijk’ (allicht!). Een geringe mate van bewustzijn is er bijv. ook bij doorgaan (in Vlaanderen ‘plaatshebben’ in Nederland ‘niet afgelast zijn’ e.d.), ongesteld (in Vlaanderen ‘ziek’ in Nederland ‘menstruerend’) en voorstellen (in Vlaanderen o.a. ‘ten doop houden’, (voor het eerst) presenteren’) in Nederland ‘vertonen’). Illustratief voor het geringe bewustzijn van de semantische verschillen is dat bijv. merkwaardig, gelijkaardig, allicht, ongesteld en voorstellen niet voorkomen in het Zuidnederlands Woordenboek (De Clerck 1981). Het bestaan van verschillen, doubletten, markeringen, homonymie e.d. tussen Noord en Zuid heeft in lang niet alle gevallen tot therapieën à la | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gilliéron en tot varianteneliminering te leiden. En ook niet tot een eenzijdige verdringing van Noord richting Zuid. De omgekeerde beweging van Zuid naar Noord is ook mogelijk. Uit het als plastisch en beeldrijk ervaren Vlaamse wielerjargon drongen zo in de Noordelijke standaardtaal (ook buiten het ‘sportlect’) bijv. binnen: nipt, afzien, kachelen, kassei, palmares, recuperen; en via de kwaliteit van het Vlaamse bestaan bijv. ook studio, living, appartement, uitbaten, eethuis en zelfs spijshuis. Interessant is ook dat in het Taal-unie-jargon de term zitpenningen het kon winnen van het Nederlandse vacatiegelden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3·4 Idioom en fraseologieDeze sector van de taal is vanuit het Noord-Zuid-perspectief nog nauwelijks bestudeerd, terwijl hier toch opvallende verschillen bestaan. Dergelijke verschillen passen bij een onderdeel van de taal waarin de volksoverlevering en dus ook de mondelinge volkstaal een belangrijke rol spelen. We hebben uit ons materiaal de indruk gekregen dat hier de vormverschillen domineren; identieke uitdrukkingen met verschillende betekenissen in Noord en Zuid kwamen we niet tegen (cat.II). De grens tussen I en III is niet gemakkelijk te trekken; doorslaggevend voor onderbrenging bij III was meermaals de bij spreekwoorden en uitdrukkingen vaak voorkomende parallelle zins- of woordgroepsbouw, bijv. mossel noch vis (vis noch vlees), op zijn actief schrijven (op zijn conto schrijven), mooi en wel (goed en wel). De volgende gevallen kunnen in I en III gerubriceerd worden; vanwege de relatieve onbekendheid met zuidelijke fraseologie en idioom wordt steeds een korte betekenisomschrijving toegevoegd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3·5 SubstandaardtaalDit is de rubriek waarmee we het minst raad wisten. Deze rubriek werd opgenomen omdat in Nederland in de jongste taalgeschiedenis het sub- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
standaard-jargon een van de belangrijkste voedingsbronnen is gebleken van de standaardtaal. Men kan zich daar het beste van vergewissen door vergelijking met de woordenschat uit woordenboeken van het bargoens (zie bijv. Endt 1972 en De Coster 1992). Uit deze woordenschat komen woorden als balen, gein, poeha, heibel, kapsones, neut, gappen, schnabbel e.d. Behalve op dit bargoense substandaard wezen we eerder (Hagen 1980: 171) op het informele modieuze jargon van tent en toko (‘turbo’ en ‘neo-turbotaal’ in de terminologie van Kuitenbrouwer), op sterk affectief geladen waarderingswoorden als tof, hartstikke, wreed e.d. en op de clichés en passepartouts-van-de-dag als pak weg, de rit uitzitten, ik mag dat graag zien e.d. Deze laatste categorie is uiteraard extreem a-creatief, maar daarnaast ontlenen substandaardtaalwoorden hun aantrekkelijkheid niet zelden aan de creativiteit die daarin doorklinkt (denk aan campingsmoking voor het glimmende trainingspak waarin de burger zich graag hult of sleurhut voor de meegevoerde caravan). Die taalcreativiteit is een van de redenen waarom in Nederland, maar ook in andere taalgemeenschappen, de substandaardtaal de levende standaardtaal voortdurend voedt. Dit mechanisme nu zijn we in ons Vlaamse materiaal niet op het spoor gekomen. Eén keer gebruikte iemand in een t.v.-discussie het woord zeveren ‘zaniken’ en dat werd blijkens besmuikt gelach duidelijk als te informeel en volks gebrandmerkt. Het ontbreken kan aan ons tamelijk formele materiaal liggen. Maar ook in studies van anderen wordt op het substandaartaalfenomeen in Vlaanderen niet ingegaan. De ruimte tussen standaardtaal en dialect pleegt slechts aangeduid te worden met termen met een sterk negatieve betekenis zoals ‘verkavelingsvlaams’ (Van Istendael) of ‘tussentaaltje’ (Taeldeman). Toch moet een positieve bijdrage van het substandaard aan de standaardtaal gezien worden als een integraal kenmerk van een normale standaardtaalevolutie. Is Vlaanderen aan deze fase van de evolutie nog niet toe en is, met andere woorden, de veel gehoorde constatering dat de Vlaming zijn standaardtaal te stijf en plechtig en niet ‘vlot’ hanteert, in lekentermen niet precies de formulering van het gemis van een Vlaams substandaardtaal-register? Of bestaat dit Vlaamse substandaard-Nederlands wel degelijk, maar wordt het in de taalpolitiek voorzien van zulke negatieve connotaties dat dit register niet als een serieuze kandidaat voor de standaardtaal beschouwd wordt? Voor wie meent dat de Nederlandse standaardtaal intussen in Vlaanderen massaal geïnterioriseerd is, heeft de laatstgeformuleerde vraag vermoedelijk een grotere trefzekerheid en adequaatheid dan de eerste. In ieder geval lijkt onderzoek naar de Vlaamse substandaardtaal hoogst urgent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 BesluitHet is uiteraard allereerst aan de Vlaamse gemeenschap om te bepalen hoe strikt of ruim de toekomstige convergentie met het Noordelijke Nederlands zal zijn. Dat deze ‘spontane convergentie’ zich zal voortzetten, lijdt bij de sterk toegenomen contacten tussen Vlaanderen en Nederland geen serieuze twijfel. Ook geprofileerde nationale identiteiten zullen naar verwachting dat proces in het ‘Europa der talen’ niet belemmeren. Wel moet de vage, tot cliché verworden leuze van de taalvariatie ‘Eenheid in verscheidenheid’ op concreet niveau uitgewerkt worden, zoals dat eerder voor de uitspraak in Noord en Zuid is gedaan (Goossens 1973; Van de Velde te versch.). Voor het lexicon van Noord en Zuid is dat van groot belang omdat het daarbij niet slechts om connotaties gaat zoals bij de uitspraak, maar ook om mogelijke conflicten in de communicatie, zowel op het terrein van de woordvormen als dat van de woordbetekenissen. De bedoelde concrete uitwerkingen zijn allereerst beschrijvend van aard. Tot nu toe heeft de beschrijving van de Zuidnederlandse woordenschat zich te eenzijdig gericht op een categorisering daarvan in het licht van de Vlaamse taalgeschiedenis. Vanuit het oogpunt van het communicatief functioneren van deze woordenschat in de hele Nederlandse taalgemeenschap is daarnaast ook een beschrijving noodzakelijk met bijzondere aandacht voor potentiële lexicale en semantische conflicten tussen Noord en Zuid. Naast deze beschrijving is er voor de taalpolitiek de taak concreet aan te geven welke zuidelijke woorden, ook bij een voortgaande convergentie met het Noorden, behouden dienen te worden in de standaardtaal. De categorisering in lexicaal en/of semantisch gemarkeerde woorden is daarbij belangrijk. In deze bijdrage die gebaseerd is op een niet zeer omvangrijke verzameling geschreven en gesproken standaardtaal van Vlamingen, werden de volgende taalsectoren kort besproken: Functiewoorden (3·1), Specifieke woordenschat (3·2), Algemene woordenschat (3·3), Idioom en fraseologie (3·4) en Substandaardtaal (3·5). Hoofdzaak was een categorisering in een drietal gemarkeerdheidscategorieën; daarnaast werden een aantal observaties toegevoegd die deels van beschrijvende en deels van taalpolitieke aard zijn. Deze studie wil vanuit een specifiek noordelijke invalshoek een bijdrage leveren aan de studie van de Belgisch-Nederlandse woordenschat. Deze studie zou gecombineerd moeten worden met communicatieve benaderingen zoals geschetst in Vlaamse studies die hier meerdere malen met grote onderscheiding zijn vermeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|