Taal en Tongval. Jaargang 47
(1995)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cor van Bree
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
andere klasse, die van de a-stammen overgegaan. Merkwaardig is dat het voor het Anglisch, een dialect van het Oudengels, dat we uit een veel later tijd overhebben (sinds 700), nog mogelijk is voor die s-stammen een volledig paradigma op te stellen (zie Boutkan 1994: 272 of Boutkan 1995: 265). Dit zijn allemaal bekende feiten. De vraag is of we de vereenvoudiging ook terugvinden in het naamvalssysteem. Ik heb hiervoor, aan de hand van Boutkan 1994 (= Boutkan 1995), een groot aantal substantief-paradigmata bekeken in het Gotisch, het Oudnoords, het Oudengels, het Oudsaksisch en het Oudhoogduits. Ik heb daarbij zowel op verschillen als op overeenkomsten gelet; vocatief en resten van oude naamvallen heb ik verwaarloosd (vocatiefvormen komen overigens alleen nog maar in het Gotisch voor). Nemen we als voorbeeld de verbuiging van man in het Oudhoogduits (zie Boutkan 1994: 301 of Boutkan 1995: 294-295). Als we alle vormen verdisconteren, dan blijken er zes vormenclusters te moeten worden onderscheiden: man (nom.sg., nom.pl., acc.pl.), man, mannan (acc.sg.), man, mannes (gen.sg.), man, manne (dat.sg.), mannum, mannun, mannom, mannon (dat.pl.), manno (gen.pl.). Als we naamvallen als één tellen zodra ze één uitgang (inclusief zero) gemeen hebben, dan komen we tot drie: man (nom.sg., acc.sg., dat.sg., gen.sg., nom.pl., acc,pl.), mannum enz. (dat.pl.) en manno (gen.pl.). Het gemiddelde van 6 en 3, 4,5, kunnen we zien als een indicatie van de ingewikkeldheid van het betreffende paradigma. Volgens deze dubbele rekenmanierGa naar voetnoot3 blijkt het Gotisch het ingewikkeldst in de gevallen dags (a-stam), hairdeis (ja-stam), gasts (ansts; i-stam), broþar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(r-stam), guma, tuggo en managei (n-stammen). In de gevallen sunr (u- stam; got. sunus, handus) en mannr/maþr (got. manna) en bij de wortelnomina en de consonantstammen blijkt het Oudnoords het ingewikkeldst te zijn. In één geval wint het Oudhoogduits het, namelijk bij geba (got. giba). Als we op dezelfde manier naar de werkwoordsvervoeging kijken, dan heeft het Gotisch nog de grootste verscheidenheid bij nimau (optatief praesens sterk), nemjau (optatief praeteritum sterk), habau (optatief praesens zwak 3) en nasidedjau (optatief praeteritum zwak). Het Oudnoords wint het bij de indicatief praeteritum zwak talþa (got. nasida), het Oudhoogduits bij nimu (indicatief praesens sterk; got. nima) en zellu (indicatief praesens zwak 1; nasja). In de gevallen nam (indicatief praeteritum sterk), haba (indicatief praesens zwak 3), nasjau (optatief praesens zwak 1) en salbo (optatief praesens zwak 2) staat het Gotisch gelijk met het Oudnoords en het Oudhoogduits, in het geval salbo (indicatief praesens zwak 2) met het Oudhoogduits. Uiteraard moeten we voorzichtig zijn met het trekken van conclusies. De vergelijking is namelijk niet helemaal zuiver: de gotische paradigmata zijn op één tekst gebaseerd, die voor de andere oudgermaanse talen op meer dan één tekst, en we houden er geen rekening mee hoe het beeld per tekst is. Eén tekst kan een eenvoudiger beeld opleveren dan het totaal aan teksten voor een taal. En zo kan ook een (oudengels of oudhoogduits) dialect een eenvoudiger beeld geven dan alle dialecten bij elkaar. Ook heb ik me beperkt tot een vergelijking binnen de paradigmata en heb ik niet de paradigmata (klassen, genera) onderling vergeleken.Ga naar voetnoot4 Toch maakt het geheel de indruk dat ook in de verbuiging van het substantief en de vervoeging van het werkwoord | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Gotisch eenvoudiger in elkaar zit dan we op grond van de ouderdom zouden verwachten. In ieder geval is het Oudnoords in ingewikkeldheid een belangrijke concurrent, in mindere mate ook het Oudhoogduits. Dat is opmerkelijk omdat het hier om talen gaat die (evenals het Oudengels en het Oudsaksisch) pas ruim vier eeuwen later in teksten opduiken. Het is het Gotisch overigens ook aan te zien dat het (afgezien van wat runeninscripties) het oudste ons overgeleverde Germaans is. Het Gotisch heeft archaïsche trekken; het heeft bijvoorbeeld bij de voornaamwoorden en de werkwoorden nog dualisvormen, het heeft als enige oudgermaanse taal nog als aparte naamval een vocatief en het laat ook nog heel duidelijk het oude reduplicatieprocédé zien. Hierbij merkt Van Coetsem (1994: 186) echter op dat er in het Gotisch sprake is van een restauratie met daarin geïmpliceerd vereenvoudiging. Verder heeft het Gotisch, in het praesens, nog een synthetisch passief en heeft het nog zes imperatiefvormen terwijl de andere oudgermaanse talen er nog maar drie hebben.Ga naar voetnoot5 Maar het laat daarnaast zoals hierboven in voldoende mate geïllustreerd is, al een verrassende eenvoud in morfologie en morfonologie zien.Ga naar voetnoot6 Wat kan van die eenvoud de verklaring zijn? Moeten we aan een vorm van bewuste standaardisering denken? Heeft Wulfila (eventueel met zijn team) het Gotisch opzettelijk mooier, eenvoudiger gemaakt omdat het als sacrale taal moest functioneren? Dat lijkt niet zo waarschijnlijk hoewel een bepaalde mate van standaardisering voor het Wulfilaanse Gotisch wel kan worden aangenomen (zie Scardigli 1973, hoofdstuk 6, en Sverdrup 1928).Ga naar voetnoot7 Maar juist bij de vorming van standaardtalen zien we nogal eens dat ingewikkeldheden tegen de natuurlijke taalontwikkeling in hardnekkig worden verdedigd. Bovendien wilde Wulfila met zijn bijbeltaal ook de gewone | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mensen bereiken en ook dat maakt een opzettelijke, kunstmatige vereenvoudiging niet erg waarschijnlijk. Is het de vraag of en in hoeverre Wulfila zelf bij zijn bijbelvertaling gestandaardiseerd heeft, het is wèl aannemelijk dat hij een standaardiserende invloed op (eventuele) navolgers heeft uitgeoefend (vergelijk Scardigli 1972 hoofdstuk 7). Het komt me voor dat we de verklaring in een andere richting moeten zoeken. Van Coetsem (1994) brengt de snelheid en de mate waarin een taal verandert, in verband met de historische context. Hoe meer een maatschappij in verandering is, des te meer ook de taal die in die maatschappij functioneert. Dat is duidelijk voor het gemeenschappelijke Germaans dat op de overgang van het bronzen naar het ijzeren tijdperk sterk op drift raakt hetgeen verband houdt met het op drift raken van de Germanen zelf. Als omstreeks het midden van het laatste millennium vóór Christus het klimaat in Scandinavië grimmiger wordt, komt er een ingrijpende emigratie naar meer zuidelijke gebieden op gang (Van Coetsem 1994: 142 e.v., 181 e.v.). Het is ook duidelijk voor het Gotisch temidden van de andere oudgermaanse talen. Het zijn immers juist de Goten die al in een vroeg stadium hun oorspronkelijke gebieden hebben verlaten en aan een lange zwerftocht door het oosten van Europa zijn begonnen. Van Coetsem (1994: 183) haalt de beroemde noordwestgermaanse runeninscripie van Gallehus van rond 400 aan en maakt daarvan een vertaling in het Wulfilaanse Gotisch van ongeveer dezelfde tijd en in het vroege Gemeengermaans (bij hem Late Proto-Germanic). Het Gotisch laat al een sterk syllabereductie zien: Gallehus: ek Hlewagastiz Holtijaz horna tawido Maar hiermee is niet alles verklaard, namelijk niet het specifieke van de veranderingen. De veranderingen in het Gotisch gaan namelijk in de richting van een sterke morfologische en morfonologische vereenvouding. Die is opvallender dan wat er op fonologisch gebied gebeurt (zie noot 4). Modern talen in contact-onderzoek kan ons bij het zoeken van een antwoord helpen. Het is een bekend verschijnsel bij een onvoltooide, ‘gebrekkige’ tweede taal-verwerving dat er vereenvoudiging optreedt. Als een Nederlander nog maar weinig Engels kent, zal hij van louse en mouse volgens het algemene patroon de meervouden louses en mouses maken in plaats van de ‘correcte’ maar uitzonderlijke vormen lice en mice (Van Coetsem 1988: 41 e.v.: ‘internally induced change’). Nu staat het officiële Engels zo sterk dat dergelijke fouten van buitenlanders geen schijn van kans hebben om ooit als correcte vormen te worden aanvaard. Anders is het met talen van volkeren of stammen die een minder stevige positie hebben. Ik verklaar daarom de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opmerkelijke vereenvoudigingen in het Gotisch uit het feit dat de Goten op hun tocht met vele andere stammen en volkeren in contact gekomen zijn (vgl. hiervoor de opmerking bij Van Coetsem 1994: 187). Aan de ene kant waren de Goten zo machtig dat anderen zich bij hen aansloten en hun taal aanleerden; Hermodsson (1993) wijst erop dat de Goten al vroeg een sterk en stabiel koningschap hadden hetgeen aansluiting bij hen aantrekkelijk maakte.Ga naar voetnoot8 Aan de andere kant waren ze ook weer niet zo machtig dat ze alle fouten van die anderen konden afweren. Dit ging echter niet zo ver dat er een volledige reductie van de morfo(no)logie optrad. Daarvoor was het Gotisch te duidelijk aanwezig en kon er nog voldoende corrigerende invloed van uitgaan. Die anderen behoorden voor een deel tot andere west- of oostgermaanse stammen. Heel groot zal hun invloed niet geweest zijn; het Germaans van al die stammen zal rond het begin van onze jaartelling nog erg op elkaar geleken hebben. Misschien heeft wederzijdse accomodatie (Van Coetsem 1994: 186, 187) een bescheiden rol gespeeld. Belangrijker was het contact met niet-germaanse stammen, indoëuropese als de Slaven en de iraanse Alanen en de met dezen verwante Scythen en zelfs niet-indoëuropese als de fins-oegrische Esten.Ga naar voetnoot9 Het gaat hier, wel te verstaan, om een mogelijke verklaring. Bij onderzoek in het heden ziet men bij tweede taal-verwerving (bij imperfect learning) morfologische en morfonologische vereenvoudiging optreden: a leidt tot x. Zien we nu in het grijze verleden x optreden, dan kan daaruit tot a worden geconcludeerd. Maar dit is slechts een mogelijkheid. Misschien zijn er meer, nog onbekende, omstandigheden, b, c, d, die tot x kunnen leiden. In het onderhavige geval wordt de conclusie echter versterkt door de hierboven gegeven historische evidentie. Dat de historische context van belang is, blijkt ook uit de ontwikkeling van de andere oudgermaanse talen. Het is veelzeggend dat het Oudnoords voor het Gotisch de belangrijkste concurrent in ingewikkeldheid is; vooral bij de substantieven is dat duidelijk (zie noot 2). De mensen die deze taal spraken, waren het meest honkvast; ze bleven (afgezien van de inbezitneming van het praktisch onbewoonde IJsland) in (een deel van) het oude germaanse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stamland wonen. Ze kwamen daardoor ook het minst met anderstalige stammen in aanraking. De laatste plaats in ingewikkeldheid, zowel bij de substantieven als bij de werkwoorden, wordt door het Oudengels ingenomen. Ook dat is goed met de historische context in verband te brengen, in casu met de tochten van de Angelen en Saksen die hen uiteindelijk in Engeland brachten (vgl. Van Coetsem 1994: 185). Merkwaardig is dat van de drie westgermaanse talen het Oudhoogduits het minst eenvoudig is; dat is vooral duidelijk bij de werkwoorden. Het morfologisch conservatieve karakter van het hedendaagse Duits tekent zich hier al af. Hebben de Oudhoogduits sprekende stammen het snelst na de volksverhuizing blijvende woongebieden gekregen?Ga naar voetnoot10 Welke waarde de hierboven gegeven verklaringen ook mogen hebben, de vreemde eenvoud van het Gotisch blijft een intrigerend verschijnsel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|