Taal en Tongval. Jaargang 43
(1991)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[Themanummer 4
| |
[pagina 6]
| |
dialectlexicografie weer een bloeitijd beleeft, bescheiden binnen de onderzoekscentra, uitbundig in de wereld van de amateurs. Dit alles was voor de Redaktie van Taal en Tongval aanleiding om in de reeks themanummers als nr. 4 het thema ‘dialectlexicografie’ uit te brengen. Op 4 oktober 1991 werd in het gebouw van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde te Gent het vierde Taal en Tongval-symposion gehouden, met als thema ‘Dialectlexicografie’. Sprekers waren Magda Devos, Rob Tempelaars en Dirk Geeraerts samen met Fons Moerdijk. De teksten van hun lezingen, zijn soms enigszins bewerkt, in dit themanummer opgenomen en worden hierna kort voorgesteld binnen de systematische samenhang van dit themanummer. | |
Thema ‘Dialectlexicografie’De redaktie van Taal en Tongval stelde voor van elke woordenboekcentrale een vertegenwoordiger uit te nodigen en iemand van het WNT. Het was niet de bedoeling dat de redakteuren van de woordenboeken over hun eigen problemen zouden schrijven, hun moest gevraagd worden een bepaald thema te behandelen. De redaktie van dit themanummer heeft dit voorstel graag overgenomen, met een belangrijke aanvulling. Niet alleen de makers van dialectwoordenboeken zullen aan het woord komen en over hun vak vertellen, ook gebruikers krijgen de gelegenheid om te laten zien wat er met het tot nu toe gepubliceerde materiaal zoal gedaan kan worden en eventueel, wat beslist niet. Bovendien zou de figuur van Kiliaan, speciaal in relatie tot de taalgeografie, nader belicht moeten worden.Ga naar voetnoot1 De hier verzamelde bijdragen kunnen als volgt onderverdeeld worden. Na een afdeling ‘Algemeen’, met één artikel, volgt ‘Practische en organisatorische aspecten’, waarbinnen twee bijdragen passen, als derde ‘Evaluatie en methodische aspecten’, met drie bijdragen en als vierde ‘Historische aspecten’ met één bijdrage. In de eerste afdeling geeft J.B. Berns in een bijdrage ‘Dialectwoordenboeken, de makers en de lezers’ een overzicht van wat er op het gebied van de dialectlexicografie in (Noord-) Nederland gebeurt. Centraal staan vragen als, voor wie wordt het dialectwoordenboek gemaakt? Wie subsidieert? Bin- | |
[pagina 7]
| |
nen welk kader verschijnt het? Wie maakt het? Wie adviseert? Wat is de oplage? Wie geeft het uit? Zijn er reakties van gebruikers (lezerskritiek)? De tweede afdeling ‘Practische en organisatorische aspecten’ is duidelijk gericht op de dagelijkse gang van zaken. De bijdrage van H. Crompvoets, ‘Het lemma in het Woordenboek van de Limburgse Dialecten’ mag in zekere zin representatief geacht worden voor de systematisch geordende woordenboeken, terwijl in die van Niebaum en Bloemhoff, ‘De Nedersaksische lexicografie’, het alfabetsiche dialectwoordenboek centraal staat. Een discussie over deze ordeningsprincipes blijft hier achterwege. Crompvoets gaat vooral in op het praktische werk en verschaft inzicht in de interne structuur en de opbouw van het lemma, Niebaum en Bloemhoff behandelen, uitgaande van het Drents en het Stellingwerfs Woordenboek, vooral de institutionele problemen en de organisatie. De bijzondere positie van het WVD temidden van de systematisch geordende woordenboeken, met zijn ‘Wetenschappelijk apparaat’ en zijn publieksgerichte en tegelijk wetenschappelijk volledig verantwoorde woordenboekuitgave, blijft hier helaas onderbelicht. De derde afdeling is een confrontatie van de dialectlexicografie met de lexicologie, de algemene en de historische lexicografie. A. Moerdijk en D. Geeraerts openen deze groep met een bijdrage, ‘Het systematische dialectwoordenboek en de lexicologische gebruiker’. In hun artikel staat de vraag centraal in hoeverre het dialectwoordenboek materiaal bevat dat zich leent tot de opbouw van de structuur van de woordenschat van geografische taalvariëteiten. Ze richten zich daarbij op de woordveldanalyse, de lexicale relaties en morfologisch-semantische variatie. In de bijdrage van Magda Devos, ‘De idiotica en het dialectonderzoek van vandaag’ gaat het om de vraag in hoeverre de grote Vlaamse idiotica nog bruikbaar zijn voor het hedendaagse dialectonderzoek. Hier staat het historisch bronnenmateriaal centraal, terwijl R. Tempelaars in zijn bijdrage ‘Tussen droom en daad, met wetten en bezwaren. Over het verstandshuwelijk van het WNT met de als bron gebruikte dialectwoordenboeken’ onderzoekt wat de waarde is van dialectmateriaal voor een historisch woordenboek en laat zien hoe de praktijk was en is bij verschillende generaties redakteuren van het WNT. De vierde afdeling ‘Historische aspecten’ sluit de reeks met de bijdrage ‘Dialectlexicografie bij Kiliaan’ van de hand van F. Claes. Kiliaan mag met enig recht een historisch dialectlexicograaf genoemd worden. Claes gaat na wat de waarde is van de geografische labels bij Kiliaan en ook van het ontbreken ervan. |
|