Taal en Tongval. Jaargang 40
(1988)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Besprekingsartikel
|
1. | de pronominale aanduiding: de stoel, hij is kapot; de tafel, ze is te kleinGa naar eind1; | ||||
2. | de adnominale vormen
|
Het primaire adnominale criterium is absoluut; daardoor kan van ieder de-woord worden vastgesteld of het masculien is. Voor het masculinum zijn de volgende tweelettergrepige woorden gebruikelijk: ene(n)Ga naar eind2 (lidw.), éne(n) (telw.), gene(n), mijne(n), zijne(n), hare(n), uwe(n) (de -n is fonetisch geconditioneerd, maar is voor het genus redundant); voor het femininum zijn dezelfde adnominale woorden eenlettergrepig: 'n, een, geen, mijn, zijn, haar, uw.Ga naar eind3
Het secundaire adnominale criterium levert een beperkte controlemogelijkheid op: de genus-n, die fonetisch geconditioneerd is. In het masculinum den, dezen, dien, elken,
onzen, groten vóór klinker, h, d, t, (b, r); in het femininum de, deze (dees), die, elke, onze (ons), grote (schoon) in alle fonetische omstandigheden. Degenen die in een zuidelijk dialect zijn opgegroeid, vergissen zich hierin nooit. Maar als ze gaan schrijven, blijken slechts enkelen (taalkundig geschoolden of bijzonder fijnhorenden) in staat, dit ingewikkeld systeem correct weer te geven. Ten overvloede zij vermeld, dat van een casussysteem geen sprake is.
Dat het secundaire adnominale criterium slechts zeer beperkte mogelijkheden oplevert voor de vaststelling van het genus, is duidelijk als we bedenken dat een minderheid van de masculiene woorden met klinker, h, d of t begint (in sommige plaatsen valt ook de b of vallen ook de b en r onder de regel): den oven, den heer, den daalder, den toren (den berg, den raad). Wel wordt de controlemogelijkheid uitgebreid door gevallen als den oude wijn, den dubbele slag. Het risico dat Van Leuvensteijn bij zijn onderzoek genomen heeft, schuilt hierin dat hij voor de vaststelling van het masculiene attributieve genus zich uitsluitend beroept op het secundaire criterium, en wel in positieve zin: de aanwezigheid van de genus-n.
Doordat een aantal substantieven voorkomt met attributieve woordvormen, al of niet verbonden met genus-n, durft hij echter niet tot een onderscheiding in drie genera te besluiten, maar kiest hij voor de tweedeling neutraal en commuun genus, waarbij hij binnen het commune genus, waar mogelijk, masculina en feminina onderscheidt. Het ligt voor de hand, dat hij op deze wijze tot de conclusie komt, dat bij Breughel de genusclassificatie in haar geheel wankel staat. Als hij op dezelfde manier moderne zuidelijke dialectteksten zou onderzoeken, zou hij zeker tot het besluit komen, dat het drie-generasysteem er aan het wankelen is. Niets is minder waar, tenminste voor die plaatsen en milieus waar het dialect niet aan het verdwijnen is.
Ik heb in mijn publikaties over het genus in de zeventiende eeuw een totaal andere methode toegepast. In Hermkens 1964 heb ik onderzocht, hoe in Huygens' dialectische teksten de -n functioneerde; de genus-n in het Antwerps en het Hollands vormde daarvan een belangrijk onderdeel. Voor het Antwerps heb ik de hedendaagse toestand als uitgangspunt genomen. Huygens' materiaal werd daarnaar geordend en beoordeeld. Op deze wijze te werk gaand heb ik vastgesteld dat Huygens het Antwerps van zijn tijd m.b.t. het genussysteem volmaakt weergaf: het verschilde nauwelijk van het hedendaagse systeem. Het Hollands vertoonde alleen het secundaire genuskenmerk. Als ik de methode van Van Leuvensteijn had gebruikt, zou ik tot de conclusie gekomen zijn, dat het Antwerps, en in mindere mate het Hollands, sporen vertoonde van een drie-generasysteem: omdat Huygens de fonetische voorwaarde voor de genus-n respecteerde, noteerde hij immers aanzienlijk minder n's dan Breughel. In Hermkens 1981 heb ik mijn conclusies voor het Hollands bijgesteld: het Zuidhollands vertoonde in de zeventiende eeuw, beoordeeld naar Huygens' materiaal, een drie-generasysteem, het Noordhollands m.n. het Amsterdams, was misschien al op weg naar een twee-generasysteem.
Op grond van mijn bevindigen beschouw ik als enig-juiste methode bij het onderzoek van zeventiende-eeuwse teksten m.b.t. het genus die welke de volgende richtlijnen in acht neemt.
1. | Voor auteurs van zuidelijke afkomst wordt het hedendaagse daarvoor in aanmerking komende dialect als uitgangspunt gebruikt. |
2. | Voor noordelijke auteurs kunnen enkele dialectreservaten als uitgangspunt dienen. Maar we moeten er rekening mee houden, dat door het ontbreken van het primaire adnominale criterium de afbraak zich in snel tempo voltrekt of voltrokken heeft.Ga naar eind4 |
3. | Het materiaal van de te onderzoeken tekst wordt in negatieve zin aan de moderne toestand in de dialecten getoetst: alleen als de vormen ermee in strijd zijn, blijkt het genussysteem daarvan af te wijken; bv. vormen als de oven, de toren zijn in strijd met het als uitgangspunt genomen zuidelijke systeem. |
4. | De dialectische teksten van Huygens zijn geschikt als model: hij vertoont tekenen van betrouwbaarheid die we bij geen enkele andere auteur aantreffen. |
Het leek me nuttig, het materiaal van Van Leuvensteijn eens op mijn manier te verwerken, om te zien of de conclusie daardoor anders zou worden. Van Leuvensteijn heeft zich beperkt tot de dramatische teksten. Ik heb ook de andere delen erbij genomen, omdat het al gauw duidelijk was dat de behandeling van het genus daarin niet afweek.
Bij de beoordeling van het materiaal houd ik rekening met de volgende omstandigheden.
1. | Breughel verkeerde te Amsterdam in een Brabants, overwegend Antwerps milieu, nl. de groep emigranten die hun zuidelijke tradities in onderling verband zoveel mogelijk bewaarden, en die hun culturele waarden in de Brabantse Kamer in stand hielden. Het huidige Antwerpse systeem is daarom mijn uitgangspunt.Ga naar eind5 |
2. | De invloed van het Amsterdamse milieu was echter onweerstaanbaar: afwijkingen van het Antwerpse systeem schrijf ik toe aan deze invloed. |
3. | De zetter heeft, gezien de zeventiende-eeuwse praktijk, ongunstige invloed uitgeoefend op het resultaat Een aantal anomalieën zijn daardoor veroorzaakt. |
Natuurlijk heb ik gecontroleerd of de vormen grammaticaal geconditioneerd zijn, bv. volgens de regels van de Twe-spraack; dat bleek niet het geval te zijn: er is bij Breughel geen casussysteem te vinden. Wel zijn er enkele relicten: oude genitieven of voorzetselconstructies als [113] 054 by mijnen leven, [148] 342 met den haere (= bij het haar), [162] 169 in den beghinne; vooral bij gesubstantiveerde verba als [210] 132 met corten beraen, [153] 448 tot uwen believen, [236] 113 Tot uwen geryven. Anders dan Van Leuvesteijn gedaan heeft, heb ik de voorzetselconstructies in mijn materiaal opgenomen voorzover het zekere niet-neutrale substantieven betrof. Immers, als we alle loci met van den, met den, in den, wt den, na den, by den, tot den, voor den, aen den, om den, op den buiten beschouwing laten (zelfs als er geen twijfel bestaat over de uitsluiting van het neutrum), verliezen we, volkomen onnodig, een zeer groot gedeelte van het materiaal. Bij het citeren laat ik het voorzetsel niet weg: zo kan de lezer zien, welke gevallen door Van Leuvesteijn worden buitengesloten; enkele duidelijke (niet-neutrale) naamvalsrelicten worden ten overvloede opgenomen.
Hetzelfde negatieve resultaat werd verkregen bij de controle op de naleving van de fonetische wetten, geldend voor de genus-n: het fonetisch milieu heeft bij Breughel geen invloed; hij noteerde -n in het overgrote deel van de masculiene attributiva, ook als de volgende klank de realisering daarvan niet begunstigde.
Hieronder volgt het materiaal.Ga naar eind6 Voor de controleerbaarheid van mijn conclusies heb ik alle loci betreffende niet-persoonsnamen opgenomen; voor de persoonsnamen heb ik volstaan met de vermelding van het aantal. Ik sluit niet uit, dat ik enkele gevallen over het hoofd heb gezien.
1. Het primaire adnominale criterium
1.1. Tweelettergrepige vormen, naar Antwerps model
Bij Breughel is dit van huis uit bekende criterium nog duidelijk aanwezig: voor persoonsnamen schrijft hij 22 × het lidwoord eenen, 1 × geenen, 8 × mijnen, zijnen, haren of uwen (steeds met -n); voor niet-persoonsnamen vinden we 20 × eenen als lidw., 6 × eenen als telw. of voornaamw., 1 × geenen, 45 × mijnen, zijnen, haren of uwen. Hieronder volgt het materiaal voor niet-persoonsnamen.
eenen (lidw.)
Het masculiene woord is in het hedendaagse Antwerps ne(n), met procope. Bij Breughel staat steeds een lange ee; de -n ontbreekt nergens.
[220] 100 eenen uyle, [156] 508 eenen effen stock, [141] 173 eenen halven biereGa naar eind7, [122] 262 in eenen hoeck, [256] 069 wt eenen hoeck, [133] 025 tot eenen duytGa naar eind8, [116] 121 met eenen back, [107] 046 met eenen stock, [226] 265 eenen Salmander, [217] 032 eenen slopschoen, [238] 022 eenen zeylsteen, [157] 016 met eenen luchtigen sin, [244] 016 Met eenen looden pijl, [101] (titelblad) met eenen Menisten Koeck, [124] 308 eenen pot, [230] 369 eenen pijl, [111] (titel) met eenen Peperkoeck, [229] 335 Met eenen cackhiel, [113] 042 eenen cackhiel, [252] 100 Eenen gouden schichtGa naar eind9
eenen (telw. of voornaamw.)
De niet-Antwerpse vorm een komt niet voor; de -n ontbreekt nergens.
[222] 155 niet eenen helderGa naar eind10, [211] 147 niet eenen duytGa naar eind8, [129] 094 Met eenen snapGa naar eind11, [150] 384 Eenen schellinck, [236] 100 eenen Nobel, [217] 031 Aen d'eenen voet
geenen
Hier is de Antwerpse vorm een duidelijke uitzondering (gewoonlijk geen):
[231] 007 gheenen nootGa naar eind12
mijnen, zijnen, haren, uwen
De Antwerpse vormen hebben de voorkeur:
[116] 117 van haren arbeytGa naar eind13, [238] 028 in mijnen arm, [239] 057 mijnen oude gang, [259] 119 zijnen eys, [223] 180 uwen ouden naetGa naar eind14, [136] 087 mijnen ouderdom, [137] 096 uwen ouden sanck, [115] 093 zijnen hals, [231] 009 tharen dienst, [158] 061 zijnen trommelstoc, [249] 040 zijnen tijdtGa naar eind15, [249] 044 Vwen tijt, [205] 028 Met mijnen toffelGa naar eind16, [250] 067 Na Helicon haren berchGa naar eind17, [160] 105 haren buyck, [248] 017 Met haren besproeyenden Dau, [211] 137 Mijnen boosen croes, [111] 010 mijnen raet, [142] 196 uwen romGa naar eind18, [249] 040 Haren roem, [207] 060 uwen spinrockenGa naar eind19, [217] 035 haren snater, [160] 104, [163] 199 in haren schoot, [245] 026 haren schootGa naar eind20, [125] 339 mijnen SermooneGa naar eind21, [240] 074 om haeren soeten praet, [208] 087 nae de vrouwen haren sinGa naar eind17, [223] 190 nae mijnen sin, [206] 053 wt uwen sack, [119] 185 mijnen lust, [252] 097 haren lust, [226] 283 uwen neuseGa naar eind22, [22] 176 uwen moet, [130] 110 haren mont, [223] 193 Mijnen ploegeGa naar eind23, [232] 016 zijnen voet, [209] 118 met mijnen clomp, [129] 100 Aen mijnen cop, [204] 005 mynen kost, [257] 094 zynen gang, [221] 137 mijnen grammen moet, [110] 001 op zijnen gouden wagen, [248] 023 op synen wagen van gout
1.2. Eenlettergrepige vormen, naar Hollands model
Uit het materiaal wordt duidelijk, dat de invloed van het Amsterdamse milieu niet gering was: voor persoonsnamen 28 × het lidw. een, bovendien 5 × voor dier- of zaaknamen, op personen toegepastGa naar eind24, 1 × geen, 7 × mijn, zijn, haer of u; voor niet-persoonsnamen 31 × een, 11 × geen, 15 × mijn, zijn, haer of u.
een (lidw.)
Voor dier- of zaaknamen, op personen toegepast:
[133] 028 een snoeshaen, [216] 005 een slechten hontsvot, [159] 095 Een slechten haen, [116] 112 een kruysmuylGa naar eind25, [145] 266 Een Coeckoecx Paepegaey. Waarschijnlijk behoren hiertoe ook: [103] 001 Een yverighen geest, [105] 005 een droef bezwaarden gheest.
Voor niet-persoonsnamen:
[217] 023 een os, [218] 058 in een hoeck, [219] 096 om een halven stuyver, [238] 036] Een dach, [124] 325 een duytGa naar eind8, [205] 022, [240] 066 wat een deunGa naar eind26, [146] 285 een dronck, [115] 087 een bierboom, [213] 005 door een beveynsden schijn, [159] 072 een stooterGa naar eind27, [114] 065 op een stoel, [129] 099 een schopGa naar eind28, [204] 017 op een sant wech, [218] 053 een lustGa naar eind29, [159] 068 met een luchtighen sin, [162] 184 een nagel, [105] 020 met een Menisten Koeck, [257] 078 een molGa naar eind30, [122] 264 een peperkoeck, [130] 115 een potGa naar eind31, [143] 219 een vrientlicke dronc, [104] 037 Een will'ghen... Tack, [124] 320 Een CalckoenGa naar eind32, [223] 189 in een kelder, [226] 270 een clinckGa naar eind33, [225] 255 op een clompGa naar eind34, [162] 181 in een grooten mortier, [246] 048 met een gouden pijl, [231] 389 een grooten rustGa naar eind35, [161] 143 Een goede waerschouGa naar eind36
geen
Voor niet-persoonsnamen:
[118] 158 Gheen arbeytGa naar eind13, [223] 179 geen arbeyt, [139] 140 van gheen steert, [207] 074, [209] 101, [210] 126, [211] 157, [218] 060 g(h) een nootGa naar voetnoot12, [255] 050 geen lackGa naar eind37, [139] 129 gheen meerderen rampspoetGa naar eind38, [226] 275 Geen Wolff
mijn, zijn, hoer, uGa naar eind39
Voor niet-persoonsnamen, waaronder 5 × het abstactum ‘persoon’:
[225] 251 in mijn deerGa naar eind40, [220] 115 Mijn buylGa naar eind41, [237] 008 in mijn schickGa naar eind42, [242] 109 in mijn sobren staet, [229] 348 myn lust, [204] 010 in myn muylGa naar eind43, [244] 004 mijn persooneGa naar eind44, [224] 207 mijn wil, [254] 035 syn ganc, [225] 240 in u boesem, [125] 340 v persoone, [251] 087 u persoone, [250] 058 u persoon, [120] 218 u vriendelijcken persoon, [227] 288 u verdienden LooneGa naar eind45
N.B. 1
Het femininum is bij Breughel een, g(h)een; maar een niet-geapocopeerde relictvorm in [232] 022 Eene goede salve; speciale gevallen: [155] 500 een vileynighe sack (gezegd van een vrouw, vgl. [206] 055, [123] 297 een karnuyt, gezegd van een vrouw = vriendin). Als telwoord komt ook eene voor [208] 077 Niet eene spelt, [216] 010, [235] 076 niet eene mijt, [243] 145 niet eene sier, [238] 026 Met eene veechGa naar eind46, [123] 284 niet eene heltGa naar eind10. Verdachte locus: [224] 203 Met eenen Mandevol steens; het ligt voor de hand, dat deze samenkoppeling het genus had van mand, zoals handvol (haffel) het genus had en heeft van handGa naar eind47, welnu, mand is in het Antwerps fem. (Corn./Vervl).
N.B. 2
Het femininum is bij Breughel mijn, zijn, haer, u (passim), met enkele literaire (archaiserende) uitzonderingen: [234] 052 over myne Curatie, [118] 162 uwe Moedere, [135] 068 uwe deur.
N.B. 3
In het hedendaagse Antwerps valt het aanw. vnw. die(n) ook onder de categorie van ene(n); de mannelijke vorm is tweelettergrepig: dieje(n). In Huygens' AntwerpsGa naar eind48 vinden we de tweelettergrepige vorm alleen als die door het metrum vereist wordt: 790 dijen botte Frans, 588 dije fiel; visueel tweelettergrepig: 556 van di'e kost. Bij Breughel komt het aanw. vnw. die(n) weinig voor; het ligt voor de hand dat het monosyllabisch bedoeld is: [151] 401 dien ouden rabout, [221] 138 dien schellem, [123] 282 op die tijdt; een naamvalsrelict in [159] 083 tot dien ty (< tijde)Ga naar eind15
N.B. 4
Voor een beperkt aantal mannelijke en vrouwelijke persoonsnamen gebruikt het hedendaagse Antwerps dezelfde vorm als voor het substantief onzijdig: mij(n), zij(n)Ga naar eind49; heur, oe; hetzelfde geldt ook ‘in mindere mate’ voor ee(n), gee(n): mij vader, zij zuster, heur bruur; gee vader, gee moeder, e zuster (verwantschapswoorden); ook: ze meester, e man, gee mensGa naar eind50. In Huygens' Antwerps vinden we: e man, e nobel man, e kraijsman, e mens, en ander; men Hieer, me joncker, ons CozainGa naar eind51.
De volgende loci bij Breughel kunnen dus in overeenstemming met het Antwerps zijn, afgezien van de n-apocope: [152] 419 een mensch, [218] 060 in geen Menschen (x toewenschen), [131] 136 geen menschenGa naar eind52, [204] 002, 008 een man, [120] 219, [140] 161 mijn man, [160] 98 Mijn vader, [228] 318 mijn vaer, in combinatie met een onverbogen adjectief: [136] 084 een schamel out man, [164] 221 een wonder man, [131] 144 een goet knecht, [108] 071 een seer Boertich geck, [144] 244 een milt ghever; [239] 045 een ander vryer, [159] 095 een onnoosel duypen.
N.B. 5
Huygens noteerde in zijn Antwerps consequent de masculiene, feminiene en neutrale enclitische lidwoorden na graadaanduidende woordenGa naar eind53, bv. waddenen Boesem (m), sulcken liueraij (f); met repetitie van het lidwoord na het adjectief: sulcken goeijen grôci (f); sulcken tieere laijf (n); ook het Hollands gaf hij correct weerGa naar eind54: sulcken swijdighen hoop (m), Sucken elequenten tong (f), sulcken lieuen pand (n).
Bij Breughel komt er na sulck geen tweelettergrepig (Antwerps) masculien lidwoord voor, bv [151] 398 sulcken buyt (niet sulckenen). Dat we hier niet met een genus-n te maken hebben, blijkt uit de niet-masculiene gevallen, bv [206] 049 sulcken hel (f), [117] 144 alsulcken callen (n). Als het masculiene lidwoord na het adjectief staat, is het steeds eenlettergrepig, bv. [129] 085 so goeden smaeck, [160] 129 soo rijcken Boermans soonGa naar eind55, [117] 154 sulc Iongen vent. Een dubbel lidwoord kan aanwezig zijn in [146] 302 Met een soo fieren moede (m.). Ook bij feminiene, neutrale en plurale woorden komt het encl. lidwoord na adjectief voor: [211] 144 alsulcken Iongen vrou, [161] 153 So cleynen kintgen; [163] 204 sulcken deuntgens. Misschien hoort ook bij de feminina: [248] 009 gheen soo waerden // Fleur van allen vrouwenGa naar eind56.
1.3. Tweelettergrepige vormen in het masculinum, eenlettergrepige in het femininum, naar Antwerps model: dese(n), dees; onse(n), onsGa naar eind57
desen, onsen (masc.)
De Brabantse dialecten (ook het Antwerps) gebruiken voor het masculinum deze(n), onze(n); de -n verschijnt volgens het secundaire criterium (vóór klinker, h, d, t, soms ook b en r). De feminiene vormen zijn dees en ons. Het Hollands kent alleen de lange vormen.
Bij Breughel heb ik voor het masculinum overal de tweelettergrepige vormen genoteerd, op enkele uitzonderingen na steeds met -n.
Voor persoonsnamen 19 ×; voor zaaknamen, op personen toegepastGa naar eind24 5×:
[113] 049 desen Eselscop, [112] 037 desen hang-gat, [207] 066 desen bengel, [229] 346 desen raescop, [153] 459 desen lieven hang-gat,
Voor niet-persoonsnamen 7×:
[156] 003 op desen termijnGa naar eind58, [238] 021 tot desen termijn, [241] 084 in desen naeren nachtGa naar eind59, [220] 117 desen morgen, [204] 016 onsen ploechGa naar eind23, [222] 153 in desen kelder, [127] 043 desen goeden traenGa naar eind60
dese, onse (masc.)
[226] 266 onse lieve heer, [221] 142, [22] 164 onse Kees
N.B. 6
Van de onzijdige vorm ons voor een persoonsnaam heb ik maar een voorbeeld genoteerd: [112] 031 ons sone; zie N.B. 4.
dees, ons (fem.), naar Antwerps model
Voor persoonsnaam (1 ×):
[148] 338 dees weerdin
Voor zaaknaam, toegepast op persoon (1×):
[206] 055 dees vileynighe sackGa naar eind61
Voor niet-persoonsnamen 6 ×:
[109] 002 dees Cluchte, [138] 125 dees coomenschapGa naar eind62, [203] 002 Dees Boertich Breughels Clucht, [122] 267 ons trouweGa naar eind63, [241] 100 ons vryagie, [114] 081 dees redens besluyt (pregenitief met groepsflexie; dees is de onverbogen feminiene vorm).
dese, onse (fem.), naar Hollands model
Voor persoonsnaamen 3 ×: voor zaaknamen, toegepast op persoon, 2 ×:
[211] 141 Dese lapGa naar eind64, [122] 271 Deze goehertGa naar eind24
Voor zaaknamen 7 ×, bv.
[234] 072 Van dese salve, [11] 015 onse dootGa naar eind65
2. Het secundaire adnominale criterium
Breughel schrijft bijna steeds een genus-n voor masculina, niet alleen in de gevallen waarin de fonetische omstandigheid gunstig was; m.a.w. de onderliggende vorm met -n was levendig aanwezig in zijn bewustzijn.
2.1. de(n)
den
Voor persoonsnamen 52 ×.
Voor niet-persoonsnamen 150 ×:
[141] 178, [145] 274 nae den aert, [248] 018 Vanden eewich bloeyenden berch, [103] 022 metten Inct, [223] 194 den ontbijtGa naar eind66, [116] 118 na den ouwevaer (=ooievaar), [212] 164 op den Utrechtsen steygher, [162] 175 na den ouden thoon, [257] 093 den ouden sang, [226] 280 vanden opslach, [217] 032 aenden anderen (nl. voet), [210] 121 van den hoogen boom (=bodem), [218] 052 vanden hoogenboom, [112] 031 om den hals, [116] 120 den hals, [208] 093 op den hals, [256] 075 byden hals, [215] 005 Den handel, [155] 493 den Hennen-nestGa naar eind67, [207] 073 aenden holGa naar eind68, [160] 109 den hont, [147] 316 den Hasepat inGa naar eind69, [245] 028 na den hooch Parnas, [201] 009 in den houlijck staet, [204] (titel) aengaende den houwelijcken staet, [101] (titelpagina) opten hoeck, [103] 006 aenden dach, [140] 157 door den dach, [208] 090, [243] 149, [238] 035 den dach, [118] 174 inden dach, [120] 216 opten dach, [157] 012, [218] 062 (toneelaanwijzing) voor den dach, [242] 113 den dagheraet, [227] 293 aenden derm, [128] 070, [147] 315 den dijc(k), [103] 028, [222] 174 inden druck, [222] 165 Opten duym, [158] 062 den dubbelen slach, [159] 073 Den dubbelen (nl. stooter)Ga naar eind27, [116] 129, [201] 001, [223] 195, [231] 391, [237] 002, [238] 035 den tijtGa naar eind15, [224] 231 den tradtGa naar eind70, [224] 209 opten trilGa naar eind71, ([104] 054 ten thoone)Ga naar eind72, [143] 232 den back, [113] 060, [120] 232, [155] 502 den bec(k), [206] 040 voor den Beck, [138] 118, [152] 427 inden brant, ([230] 369 wten boghe), [223] 190 (toneelaanwijzing) wten Brandewijn, [236] 114 den rooden Buyckloop, [212] 162 wt den regen, [212] 165 inden reygher, [258] 110 Denreuck, [224] 223 opten rolGa naar eind73, [120] 217, [205] 034 den rou, [218] 070 vanden rechten stam, [158] 048 Den rechten wech, [218] 061 vanden renschen (nl. wijn), [230] 365 Den styven Buydel, [130] 103 den slaep, [130] 116 wten slaep, [122] 275 den spot, [156] 511 den steert, [246] 062 door den Stier, [222] 155 inden sackGa naar eind61, [245] 033 met den sin, [117] 140 inden sin, [133] 024 byden lesten buyt, [141] 183 den looneGa naar eind45, [255] 048 den loop, [103] 020 den lust, [207] 070 den naers, [205] 020 vanden Nimweechsen MolGa naar eind74, [239] 058 den naeren nachtGa naar eind59, [128] 072 den neck, [118] 168, [122] 271 wten nestGa naar eind67, [123] 287 byden naesten raet, [225] 253 den Noortoosten wint, [140] 163 den merct gang, [145] 275 Den maechdomGa naar eind75, [161] 150 den mey, [222] 158 den moet, [123] 290, [216] 012, [259] 126, [257] 080 den mont, [106] 026 inden patGa naar eind69, [127] 041 den pat, [128] 064 op den pat, [126] 018 den paltrock, [252] 099 vanden Parnassus, [217] 023 inden ploechGa naar eind23, [228] 314 den ploech, [210] 129 den posGa naar eind76, [139] 132 Den pot, [225] 242 inden pot, [232] 005 den praet, [128] 057 den vocht lepel, [250] 071 na den verweenden staet, [129] 086 den vaec, [106] 022 den vloerGa naar eind77, [135] 066 inden vloer, [116] 125 inden voet, [104] 046 Den wens, [104] 051 den wijsen Raet, [103] 017 Den waerden... tijtGa naar eind15, [249] 046 Mits den waterrijcken... vloet, [141] 171 op den wech, [158] 046 den wech, [116] 128 den wijn, [140] 150 voor den wint, [163] 208, 212 den wint, [240] 069 by den winter, ([242] 128 langhs den wegheGa naar eind78), [233] 044 metten kinckhoest, [124] 321 den CalckoenGa naar eind32, [124] 307 Inden kelder, [225] 232 (toneelaanwijzing) wten kelder, [129] 093 den Coeckoeck, [122] 277 opten kop, ([128] 066 byden coppe), [112] 018, [115] 101, [118], 156, [229] 343, [150] 389 den cost, ([221] 148 na den croegeGa naar eind79), [228] 315 den croech,
[161] 156 Den Coren-tasGa naar eind80, [127] 047 voor den grooten dorst, [238] 025 Den grooten dorst, [201] 003 den geest
de
Voor persoonsnamen 12 ×, afgezien van enkele elisiegevallen als d'een, d'aer; bovendien 7 × de duyvel, 6 × de droesGa naar eind81
Voor niet-persoonsnamen 15 ×:
[217] 026 de heele dach, [218] 069 opte Vismerct (f) offte dam (m), [237] 009 de dijck, [140] 153 aende dijc, [124] 314 onder de TurfGa naar eind82, [220] 103 de buylGa naar eind41, [127] 022 de besten vontGa naar eind83, [115] 089 de rechten gancGa naar eind84, [217] 018 al de nachtGa naar eind59, [120] 222 de nootGa naar eind12, [125] 329 inde noot, [154] 477 de moet, [242] 115 de vlondelGa naar eind85, [114] 064 voor de winter, [126] 350 de Cappoen
N.B. 7.
Meervoud: [245] 043 onder de voetGa naar eind86; waarschijnlijk meervoud: [107] 068 In d'ackerGa naar eind87
N.B. 8
Het femininum is bij Breughel de, of met elisie d'. Ik heb meer dan honderd loci bekeken en vergeleken met het gebruik in het hedendaagse Antwerps. De -n verschijnt niet vóór feminina. Ik vind slechts één locus die er verdacht uitziet: [232] 020 Doctoor inden Medecijn; te verwachten: inder Medecijn. Als het geen zetfout is, lijkt er een verwarring tot stand gekomen met het masculiene medecijn (= geneesheer); de dativus plur. acht ik uitgesloten.
2.2. elcken, allen, eenigen, menigen
De genus-n ontbreekt in geen enkel daarvoor in aanmerking komend geval.
Persoonsnamen 2 ×
Niet-persoonsnamen 6 ×
[218] 065 voor allen onlust, [234] 071 van eennighen dollen hont, [246] 065 van allen tegenspoetGa naar eind38, [209] 109 menigen traenGa naar eind60, [128] 071 Elcken treGa naar eind88, [218] 059 menigen vloeck
N.B. 9
Irregulier: [112] 019 aen allen sy (f), [243] 143 allen ongeluck (n)Ga naar eind89, [125] 337 allen onghevalGa naar eind90. Het lijkt wel of Breughel in alle omstandigheden allen schrijft; zo ook in het meervoud, bv. [255] 039 Voor allen saken, [245] 037 boven allen Ionckvrouwen; zelfs [252] 103 allen de dochters (subj.).
2.3. Het adjectief
De genus-n ontbreekt zelden en het materiaal is overvloedig.
Voor persoonsnamen 43 ×; voor dier- en zaaknamen, op personen toegepastGa naar eind24 6 ×:
[117] 152 plompen uyl, [153] 459 lieven hang-gat, [216] 005 slechten hontsvot, [225] 241 oprechten Hontsvot, [228] 328 Onwetenden beestGa naar eind91, [207] 062 Iongen melckmuylGa naar eind92; hiertoe behoren waarschijnlijk ook: [103] 001 yverighen geest, [105] 005 bezwaerden gheest, [157] 009 edelen geest
Voor niet-persoonsnamen 75 ×:
[159] 095 slechten haen, [143] 215 grooten haestGa naar eind93, [253] 012 vorsschen haringGa naar eind94, [234] 071 van eennighen dollen hont, [142] 210 Goeden dach, [252] 110 schoonen
dagheraet, [225] 233 grooten danck, [248] 017 Met haren besproeyenden Dau, [158] 051 grooten dorst, [127] 047 voor den grooten dorst, [238] 025 grooten dorst, [115] 088 onbesorchden dranc, [244] 019 Onlijdelicken druck, [249] 046 Mits den waterrijcken doorloopenden vloet, [219] 096 Goeden ToebackGa naar eind95, [104] 037 groenen Tack, [235] 086 In corten tijtGa naar eind15, [103] 017 waerden schoonen tijt, [162] 175 na den ouden thoon, [127] 043 goeden traenGa naar eind60, [248] 018 Vanden eewich bloeyenden berch, [210] 121 van den hoogen boom (=bodem), [218] 052 vanden hoogenboom, [230] 365 styven BuydelGa naar eind41, [133] 024 byden lesten buyt, [236] 114 rooden Buyckloop, [218] 062 moyen Brandewijn, [104] 051 wijsen Raet, [123] 287 byden naesten raet, [234] 053 grooten regen, [142] 194 lustighen romGa naar eind18, [139] 129 meerderen rampspoetGa naar eind38, [130] 124 grooten schat, [249] 0443 verweenden schat, [213] 005 door een beveynsden schijn, [106] 038 goeden chierGa naar eind96, [141] 172 goeden chiere, [158] 062 dubbelen slach, [242] 109 sobren staet, [204] (titel) aengaende den houwelijcken staet, [218] 070 vanden rechten stam, [212] 164 op den Utrechtsen steygher, [120] 210 grooten strijt, [219] 096 om een halven stuyver, [137] 096 ouden sanck, [257] 093 ouden sang, [159] 068, [157] 016 met ...luchtighen sin, [227] 288 verdienden LooneGa naar eind45, [104] 052 Door Rethrozijnschen lust, [223] 180 ouden naet, [125] 338, [129] 087 Goeden nachtGa naar eind59, [239] 058 naeren nacht, [241] 084 in...naeren nacht, [256] 070 soeten Menisten koeck, [221] 137 grammen moet, [205] 020 vanden Nimweegschen MolGa naar eind74, [216] 001, 004, 007 Goeden morg(h)en, [162] 181 in een grooten mortier, [120] 218 vriendelijcken persoonGa naar eind44, [240] 074 om haeren soeten praet, [127] 022 de besten vontGa naar eind83, [148] 340, [231] 004 op staenden voet, [158] 048 rechten wech, [121] 251, [122] 260 soeten koeck, [156] 003 goeden coop, [129] 096 goeden cost, [211] 137 boosen croes, [115] 089 de rechten ganc, [239] 037 droeven gang
De genus-n ontbreekt in slechts enkele gevallen; voor persoonsnamen 7 × bovendien 2 × bij samenkoppeling:
[224] 216 soeteman, [159] 069 d'Illeman (vgl. [134] 044 eele man)
Voor niet-persoonsnamen 7 ×:
[217] 026 heele dach, [143] 219 vrientlicke drone, [253] 005 leckere Brandewijn, [259] 131 Fijne MostertGa naar eind97, [161] 143 goede waerschouGa naar eind36, [256] 065 Moye...visGa naar eind94, [239] 057 oude gang
N.B. 10
Bij mannelijke persoonsnamen komen, in overeenstemming met de regel, ook onverbogen adjectieven voorGa naar eind98, bv. [164] 221 een wonder man, [131] 144 een goet knecht.
N.B. 11
Gevallen als [225] 253 Noordoosten wint, [256] 065 gebacken vis, [156] 508 effen stock, [213] 008 eygen schijn, [246] 048 met een gouden pyl moeten buiten het materiaal blijven: sterke voltooide deelwoorden, stoffelijke bijv. naamwoorden en andere adjectieven op -en behouden bij Breughel gewoonlijk de -n, ook in het fem., neutr. of plur.Ga naar eind99.
N.B. 12
In het Antwerps (en andere zuidelijke dialecten) kan de -e van het adjectief geapocopeerd worden vóór een fem. sg. Dat gebeurt onder bepaalde fonetische omstandighedenGa naar eind100, die, gezien de publikaties hierover, niet overal hetzelfde zijn.
In het AntwerpsGa naar eind101 wordt er geapocopeerd als het adjectief eindigt op een lange of toonloze vocaal + l, m, n, r of w, ook als het adjectief eindigt op lf, lm, rm of op een diftong (lui, grauw; hierbij hoort ook goei < goede).
In Huygens' Antwerps vinden we toepassingen van deze regel; ik citeer wat ik toevallig bij de hand heb; fem. sg.: Tr. Corn. 619 d'ander weeck, 988 en ander grôci, 284 een goeij schotel, 418 sen goeij raijs, 248 ou goeij grôcij, 1073 goeij rust, 607 goeij sloir, 301 goeij moeijer, 175 goeij vrauw, 162 een heel histori, 334 [-Lief Nicht]Ga naar eind102. Ook bij Breughel vinden we dit brabantisme herhaaldelijk [103] 005, [104] 054 d'eel Rethorica, [104] 045 D'eel Conste, [246] 063 Edel Goddinne, [247] 076, [244] 016 reyn lieffde, [241] 088 Reyn Lieffde, [159] 070 de schoon waerdin, [247] 002 een schoon Goddinne, [141] 180 een nieu Caert, [220] 114 de nieu Brug [244] 018 trou liefde, [247] 077 geen meerder vreucht. Hiertoe lijkt ook te horen: [162] 180 in een cleyn sausierGa naar eind103. Irregulier: [245] 028 na den hooch Parnas, [201] 009 in den houlijck staet; of hebben we in dit laatste geval een semi-compositum, met als eerste lid een preattributief substantief, anders dan in [204] (titel) aengaende den houwelijcken staet? Geregeld apocopeerde hij niet in dezelfde situaties; het ligt voor de hand, dat het ritme nogal eens de keuze bepaalde: [247] 075 Edele Ioncvrou, [124] 328 een fijne meyt, [202] 029 zyn schoone Blom, [237] 013 die schoone Ionckvrou, [246] 055 de schoone Helena; [215] 005 de schoone Son; [133] 031 een schoone deerne; [248] 011 O schoone wellusticheyt, [247] 071 O....reyne Carssou, [122] 257 een teere maecht, [137] 108 een andere lesse, [244] 008 mijn dare son, [143] 226 een halve kan.
N.B. 13
De zelfstandig gebruikte adjectieven en pronomina als eene en andere werden in de zeventiende eeuw gewoonlijk als adjectieven behandeldGa naar eind104. Breughel doet dat ook; bijna zonder uitzondering schrijft hij ze in het sing. masc. met -n, onafhankelijk van de functie, onafhankelijk ook van de volgende klank:
[134] 039, [246] 052 den anderen; [157] 034 Den eenen ployt den anderen; [231] 004 Den onghesonden; [129] 090 den ouwen; [124] 311 den behenden; [218] 067 voor den bekindenGa naar eind105, [215] 008 den bonten... den grijsen; [214] 005 Den boosen... den goeden; [118] 170 een dooven; [145] 281 Den minsten... den meesten; [228] 320 den meesten; [224] 213, [117] 146 den mallen; [257] 079 den wilden ende Milden; [125] 343 den vromen; [214] 005, [225] 248 den goeden; [215] 008 den grijsen. A fortiori blijft de -n als na het adjectief een substantief in een ellips of door samentrekking is weggevallen: [141] 173 eenen halven /pot?/; [218] 061 vanden renschen /wijn/; [159] 073 Den dubbelen /stooter/.
Zonder -n: [253] 005 De eerste, [119] 197 de liefste; met samentrekking: [204] 003 de beste /man/. Gemeenslachtig: [226] 266 de sterckste (man of vrouw, in feite de man).
Zonder -n: [253] 005 De eerste; [119] 197 de liefste; met samentrekking: [204] 003 de beste /man/. Gemeenslachtig: [226] 266 de sterekste (man of vrouw, in feite de man).
3. Samenvatting
3.1. Het genussysteem
Het materiaal vertoont een duidelijk drie-generasysteem, voor een groot gedeelte naar Antwerps model.
Volgens het primaire adnominale criterium worden de in het Antwerps als masculien geldende woorden in het merendeel van de gevallen voorafgegaan door tweelettergrepige
lidwoorden, telwoorden en pronomina: eenen, geenen, mijnen, zijnen, haren, uwen; feminina bijna uitsluitend door eenlettergrepige. Bij desen en onsen zijn de masculiene vormen steeds tweelettergrepig, zelden zonder -n; de feminina zijn in bijna de helft van de gevallen eenlettergrepig. Van Leuvensteijn heeft dit criterium over het hoofd gezien.
Volgens het secundaire adnominale criterium gaat den het overgrote merendeel van de masculiene woorden vooraf; de is sterk in de minderheid; elcken, allen, eenigen, menigen hebben de alleenheerschappij. De adjectieven missen hoogst zelden de -n. De feminiene vormen zijn: de voor het lidwoord, grote enz. voor het adjectief; de Antwerpse vorm schoon enz. wisselt af met schoone enz. Van Leuvensteijn spreekt niet over dit feminiene kenmerk.
Breughels gebruik van de voornaamwoorden bevestigt de conclusie dat er een driegenerasysteem in de Kluchten zit. Evenals in andere teksten zijn de pronomina hij of zij, zijn of haar, verwijzend naar substantiva die geen persoon aanduiden, weliswaar zeldzaam, maar nergens is er een ‘onjuiste’ verwijzing te vinden; zie het materiaal bij Van Leuvensteijn pag. 88. Met name de Amsterdamse feminisering, zoals ze voor potGa naar eind106 is op geen enkele plaats aanwijsbaar.
Daarmee wil overigens niet gezegd zijn, dat het Amsterdams geen drie genera kende. Voor het Zuidhollands staat het vast, dat het onderscheid masc./fem. nog duidelijk gehandhaafd werd; voor het Noordhollands lijkt dat waarschijnlijkGa naar eind106. Het feit dat de schrijvers van de Twe-spraack een casussysteem opnieuw wilden invoeren, zegt genoeg: deze poging kon alleen maar van enige realiteitszin getuigen, als ze konden uitgaan van een aanwezig genusbesef. Het ‘misbruick’ dat ze signaleerden, was dan ook dat de naamvallen door veel auteurs niet in acht werden genomen; ze keurden af (uitg. 1584, pag. 84): Enen zot laat zyn tóórn zien; waar den ós werckt; menighen behaagt eenen wegh wel; (pag. 69) Den Bibel (op een titelblad). Dat het Noordhollands, en vervolgens het Zuidhollands, geleidelijk overging tot een twee-generasysteem, lag voor de hand doordat het primaire criterium ontbrak. Dat criterium is dan ook de grote ‘kracht’ van de zuidelijke dialecten.
3.2. Geen casus-n maar genus-n
Ofschoon bekwame taalkundigen van tijd tot tijd een andere visie hebben aangedragenGa naar eind107, gaan bijna alle handboeken uit van de misvatting dat het middelnederlands en het zeventiende eeuws een volledig casussysteem bevatten; wat daarmee in strijd is, wordt gewoonlijk bestempeld als uitzondering. Voor de zeventiende-eeuwse omgangstaal hoeven we geen enkele twijfel te koesteren: Constantijn Huygens heeft op een verbazingwekkende wijze het Antwerpse en het (Zuid-)Hollandse genussysteem in teksten genoteerdGa naar eind108.
3.3. De genus-n zonder fonetische conditie
Breughel past de wet van het fonetisch milieu niet toe. Hij heeft een duidelijk genusbesef, gebaseerd op de twee criteria, maar hij behoort niet tot de begenadigde taalwaarnemers, die subtiele verschijnselen registreren. De genus-n was in zijn bewustzijn aanwezig, ook waar hij die niet uitsprak.Ga naar eind109 Op deze wijze noteerde hij in feite een oudere taaltoestand. Hoe moeten we ons de ontwikkeling van casus-n naar genus-n nl. voorstellen?
‘In den beginne’ was er een casussysteem, zoals in alle Indogermaanse talen. Voor het masc. sg. ging de casus-n geleidelijk als genusindicator in alle grammaticale situaties dienen; dat proces zal vóór onze literaire ‘middeleeuwen’ voltooid zijn. Op begrijpelijke wijze werd deze -n spoedig geapocopeerd in fonetisch ongunstige situaties; ze bleef voornamelijk behouden vóór klinker, h, d, t, b en r. De middeleeuwse klerken handhaafden op
papier echter (min of meer) het oude grammaticale systeem. Vanaf het eind van de zestiende eeuw hebben de grammatici het casussysteem opnieuw verdedigdGa naar eind110. Maar het duurde tot ver in de zeventiende eeuw voordat het schrijvende deel van de natie zich aan deze dictatuur onderworpen had. Breughel trok er zich niets van aan, wellicht tot ergenis van zijn collega's (rivalen) in de Amsterdamse Kamer, die (min of meer) aan de Twe-spraack hun trouw betuigdenGa naar eind111.
3.4. Brabants (Antwerps) met Amsterdamse invloed
Het Amsterdamse model heeft ruimschoots, maar niet overheersend, zijn sporen achtergelaten in de tekst: masculinum een (passim), geen, mijn, zijn (zeldzaam); een apart geval vormt u: het is geen Amsterdams (dat kende alleen jouw), het is een Antwerps woord, dat formeel werd aangepast aan het Hollandse systeem. Ook in het femininum dese, onse vinden we die aanpassing aan het Hollands in een aantal gevallen. Hetzelfde geldt voor een feyne meyt e.d.
Ook in andere opzichten treffen we een gemengd systeem aan. Voorbeelden:
Brabants (Antwerps) zijn de vormen hebdy, werdy, suldy, soudy, condy, moochdy, waerdy, zydy, staedy, gaedy, hoordy, gingdy (passim), ontstaan uit de pv. hebt enz. plus de enclitische pronomenvorm -i (thans zuld-e enz. met assimilatie van de t vóór klinker). Brabants (Antwerps) zijn ook de combinaties [225] 232 maket (= maakt het), [254] 031, [259] 137 hevet (= heeft het). Zo ook de assimilatievorm d ='t, voor klinker of w: [107] 067 d'oncruyt, [108] 083 d'eel verstant, [127] 034 al d'oude bier, [159] 090 na d'oude vermaen, [253] 011 d'oude liet, [104] 053 d wit Lavender, [106] 028 d'wijff, [130] 121 d'welck, [229] 345 d'welck. Daarnaast ontmoeten we ook wel combinaties met t, bv. [230] 377, [248] 013 Twelck. Onzeker: [124] 320 in d'ooreGa naar eind112, [226] 270 onder d'oor, [109] 008 d'onghevalGa naar eind113.
Het zal de aandachtige lezer niet moeilijk vallen, nog een aantal fonetische, morfologische en verbale vormen te vinden, die of Brabants of Hollands zijnGa naar eind114. Ik vermeld nog één opvallende eigenaardigheid. Aansluitend bij wat is gezegd over typisch-zuidelijke (Antwerpse) feminiene vormen (dees vrouw, die schoon vrouw, een ander tafel) wijs ik op identieke vormen voor het meervoud: [117] 145 dees woorden, [130] 123 dees broose scherven, [159] 091 ons Coeyen, [209] 110 Dees (meerv., sylleptisch verwijzend naar menigen traen, waarbij ook een meerv. pv. gebruikt was), [103] 016 schoon redenGa naar eind115, [253] 009 cleyn Roggen, [258] 099 nieu Almanacken, [245] 026 doud' manieren (de Brabander zegt: d'ouw manieren), [239] 048 droeff ghedachten.
Als er iets duidelijk is, dan is het dat het materiaal de masculina er zeer geprononceerd uit laat springen. De genuslijst van Van Leuvensteijn, pag. 74, kan op grond van mijn onderzoek aangevuld worden. De met CM (commune / masculinum) aangeduide niet-persoonsnamen voorzie ik zonder enige aarzeling van een M. Bovendien vul ik de lijst aan met een aantal ontbrekende woorden:
a. formeel gekenmerkt zonder voorzetsel: 22 (voor het grootste deel door V.L. bewust buiten het materiaal gehouden; de uitgesloten tekstfragmenten vertonen echter wat het genus betreft geen afwijkende verschijnselen): [225] 233 dank, [244] 019 drukGa naar eind116, [259] 119 eis, [115] 089 gangGa naar eind117, [215] 005 handel, [253] 012 haring, [255] 048 loopGa naar eind118, [103] 020, [119] 185, [252] 097 lust, [231] 006 nood, [120] 218 persoon, [230] 369 pijl, [258] 110 reuk, [130] 124, [249] 043 schat, [252] 100 schicht, [245] 026 schootGa naar eind116, [217] 032
slopschoen, [122] 275 spot, [159] 073 stoterGa naar eind119, [104] 037 tak, [218] 059 vloek, [106] 022 vloer, [104] 046 wens;
b. voorkomend in een voorzetselconstructie, zonder dat er enige verdenking van ‘neutraliteit’ bestaat: aard, arbeid, arm, berg, brand, buit, darm, dauw, dienst, duim, hielGa naar eind120, hoek, hol (deverbativum), hogeboom (bodem), inkt, kakhiel, kelder, kinkhoest, klomp, kop, mol (bier), mortier, nest, ooievaar (ouwevaer), Parnassus, reiger, rol (deverbativum), schijn, snap (deverbativum), stam, steiger, stier, toffel, toon, tril (deverbativum), vloed, wagen, winter, zakGa naar eind121, zin.
Voor het feminiene genus beroept Van Leuvensteijn zich op de niet-talrijke naamvalsrelicten. Aan de categorie van formeel feminiene woorden moeten de in 1.3. (dees, ons) en de in N.B. 12 aangehaalde gevallen worden toegevoegd.
4. Conclusie
Volgens de door mij gebruikte methode bevatten Breughels kluchten een hybridische taal (Antwerps / Amsterdams), waarin het (overwegend Antwerpse) drie-generasysteem onmiskenbaar aanwezig is. Het materiaal bevat een relatief gering aantal mitigaties van dat systeem (voornamelijk door het gebruik van een, geen, mijn, zijn, u voor masculina; bij de keuze zijn ongetwijfeld metrische oorzaken werkzaam geweest), en slechts enkele gevallen die er apert mee in strijd zijn (genus-n bij niet-masculiene substantieven); naar de oorzaak van deze aberraties kunnen we alleen maar gissen.
Afgezien van het feit dat Van Leuvensteijn twee formele criteria veronachtzaamt (eene(n) enz. voor het masculinum, dees, ons, schoon voor het femininum) lijkt zijn werkwijze op het eerste gezicht objectiever dan de mijne. Hij aanvaardt immers alleen maar genusonderscheid als daarvoor een positieve aanduiding bestaat in de tekst: den boer, ter herberge. Maar deze ‘objectiviteit’ is schijnbaar; ze kan alleen daarom al niet waarachtig zijn, omdat ze bij het onderzoeken van moderne dialectteksten tot conclusies zou leiden, die in strijd zijn met de gesproken realiteit.
Ik ga uit van een hedendaagse toestand, in de gewettigde veronderstelling dat de oude situatie niet verder gevorderd kan zijn in de ‘afbraak’ dan de hedendaagse. Als ik constateer dat de vormen in een oude tekst de hedendaagse toestand niet weerspreken, concludeer ik tot gelijkheid. Dat lijkt subjectief, maar het is de enige gedragslijn die mogelijk is in de gegeven omstandigheden: we beschikken niet over de mogelijkheid om de oude vormen in allerlei grammaticale en fonetische situaties te laten klinken. Overigens verschaft het materiaal van Breughel meer bewijs voor het masculiene geslacht van een groot aantal woorden dan dezelfde woordcombinaties in de gesproken taal zouden opleveren: hij noteert de genus-n in tientallen gevallen waarin die in de gesproken taal geapocopeerd of geassimileerd wordt. Er is geen conclusie uit dit materiaal denkbaar die mij meer zou verbazen dan die van Van Leuvensteijn.
Met dit overzicht hoop ik dan ook aangetoond te hebben, dat we bij de beoordeling van teksten uit vorige eeuwen een belangrijke functie moeten toekennen aan wat er in de hedendaagse dialecten wordt aangetroffen; die blijken op allerlei punten conservatief te zijn. Ik wil zelfs een lans breken voor de stelling dat die dialecten als uitgangspunt moeten dienen. In de meeste gevallen zal voor beoordeling van verschijnselen uit de zeventiende-eeuwse en oudere literatuur een grondige studie van Zuidnederlandse dialecten vereist zijn.
H.M. Hermkens
Bibliografie
ANS | ||
1984 | Algemene Nederlandse Spraakkunst (red. G. Geerts e.a.), Groningen/Leuven. | |
Beughem, A.E. van | ||
1934 | ‘Bijdrage tot de studie van het geslacht der zelfstandige naamwoorden in de Zuidnederlandse dialecten’, in: Hand. Kon. Comm. Top. en Dial. VIII. | |
Bont, A.P. de | ||
1958, 1962, 1969 | Dialekt van Kempenland, meer in het bijzonder d'Oerse taol, 3 dln., Assen. | |
Cornelissen, P.J. / J.-B. Vervliet | ||
1899-1936 | Idioticon van het Antwerpsch dialect (stad Antwerpen en Antwerpse Kempen), Gent I 1899, II 1903, Aanhangsel 1906, Bijvoegsel (Cornelissen) Turnhout 1936 | |
Helten, W.L. van | ||
1883 | Vondel's taal, Grammatica van het Nederlandsch der zeventiende eeuw. Groningen. |
Hermkens, H.M. | ||
1964 | Bijdrage tot een hernieuwde studie van Constantijn Huygens' gedichten. Nijmegen. | |
1981 | Het genus in het Hollands van de zeventiende eeuw, Studies voor Damsteegt. Leiden. | |
1985 | ‘Van casus-n naar genus-n’, in: Ntg 78, 537 | |
-/C. van de Ketterij | ||
1980 | Grammaticale interpretatie van zeventiende-eeuwse teksten Instructiegrammatica. Groningen. | |
Landheer, H.C. | ||
1951 | Klank- en vormleer van het dialect van Overflakkee. Assen. | |
Leuvensteijn, J.A. van | ||
1985 | De Kluchten van Gerrit Hendericxsz van Breughel, tekstuitgave met inleiding, taalkundige studies en tekstverklaringen. 3 banden, Amsterdam. | |
Noordegraaf, J. | ||
1985 | Norm, geest en geschiedenis. Nederlandse taalkunde in de negentiende eeuw. Dordrecht. | |
Opprel, A. | ||
z.j. | Het dialect van Oud-Beierland. Deventer. | |
Pauwels, J.C. | ||
1938 | Bijdrage tot de kennis van het geslacht der substantieven in Zuid-Nederland. Tongeren. | |
Peters, P. | ||
1936-'37 | ‘De geslachtsvormen van het adjectief in de Nederlandse dialecten’, in: Onze Taaltuin 5, 357 e.v. | |
Royen, G. | ||
1926 | De jongere veranderingen van het Indogermaanse nominale drieklassensysteem. 's-Hertogenbosch. | |
Smout, H. | ||
1905 | Het Antwerpsch dialect, met eene schets van de geschiedenis van dit dialect in de 17e en de 18e eeuw. Gent. (herdruk met inl. door Yv. Stoops, Antwerpen / Amsterdam 1980) |
- eind1
- In teksten zijn gewoonlijk weinig voornaamwoordelijke aanduidingen te vinden, die informatie verschaffen over het onderscheid masculinum-femininum. Ook bij Breughel zijn de gegevens schaars; ze zijn echter niet in strijd met wat ik hier betoog.
- eind2
- Procope is mogelijk: 'ne(n); in het moderne Antwerps zelfs regel.
- eind3
- Bij het noteren van deze woorden heb ik de dialectische klinkervarianten onvermeld gelaten, evenals de onbeklemtoonde varianten.
- eind4
- In het meest zuidelijke gedeelte van Zuid-Holland zijn er nog relicten van het oude systeem. Zie Opprel pag. 33 en 36: -n voor masculina die beginnen met klinker, h, d, t, b; Landheer pag. 59 en 61 idem. Hoe noordelijker men komt, hoe verder de ‘afbraak’ voltooid is.
- eind5
- Cornelissen/Vervliet; Smout
- eind6
- De ordening geschiedt naar het fonetisch milieu: 1. klinker, h; 2. d, t; 3. b, r; 4. de dentalen s, z, 1, n; 5. de labialen m, p, f, v; 6. de klinkerachtigen j, w; 7. de velaren k, g.
- eind7
- Dit moet een ellips zijn; ik vermoed, dat hier het masculinum pot is weggelaten, vgl. [139] 132; of bak, vgl. [143] 232.
- eind8
- duit: Corn./Vervl. f., Smout 66: f., WNT m. en f.; uit de vorm eenen blijkt dat het woord voor Br. masc. was.
- eind9
- schicht: niet in Corn./Vervl.; WNT f., maar in de betekenis ‘pijl’ worden alleen m. voorbeelden vermeld.
- eind10
- heller: niet in Corn./Vervl.; wel dl I, pag. 548: Helder noch pelder=niets, zonder genusaanduiding; WNT heller m. In [123] 248 staat: niet eene helt (obj.); volgens het WNT f.; als het een variant is van heller, lijkt het genusverschil onwaarschijnlijk.
- eind8
- duit: Corn./Vervl. f., Smout 66: f., WNT m. en f.; uit de vorm eenen blijkt dat het woord voor Br. masc. was.
- eind11
- snap: Corn./Vervl., Bijvoegsel 3e deel, pag. 47: snab m.: op 'nen hab en 'ne snab
- eind12
- nood: Corn./Vervl. m.; het oorspronkelijke genus is f. (WNT).
- eind13
- arbeid: Corn./Vervl., Bijv. pag. 32 m.
- eind14
- naad: Corn./Vervl. m.
- eind15
- tijd: Corn./Vervl. m.; Tr. Corn. 495 geenen taijt; oorspr. fem. woord, dat masc. werd; fem. relicten: [119] 208 nu ter tijt, [234] 047 in corter tijt, [250] 063 Tot aldertyt
- eind16
- (pan)toffel: Corn./Vervl.: m., niet f.; WNT toffel (I) f., oudtijds ook m.
- eind17
- Helicon haren berch: in deze constructie wordt de genus-n in de zuidelijke dialecten op dezelfde wijze behandeld als in andere formaties.
- eind18
- roem, rom: niet in Corn./Vervl.; WNT roem, vroeger ook rom m.
- eind19
- spinrokken: niet in Corn./Vervl.; WNT n., vroeger ook m.; rokken, ouder en thans nog in Z.-Ned. rokke, rok n. en m.
- eind20
- schoot: Corn./Vervl.: schood m.
- eind21
- sermoon: in [125] 339 blijkbaar m.; maar [114] 082 t sermoon; Corn./Vervl. sermoon n.; In het Frans Le sermon; in Zuid-Nederland bestaat een duidelijke neiging om aan de uit het Frans ontleende woorden hetzelfde geslacht toe te kennen als in het Frans (Pauwels 1938 pag. 30).
- eind17
- Helicon haren berch: in deze constructie wordt de genus-n in de zuidelijke dialecten op dezelfde wijze behandeld als in andere formaties.
- eind22
- neus: Corn./Vervl.: m. (doch f. in sommige gebieden)
- eind23
- ploeg: voor Breughel ongetwijfeld m.; vgl. [204] 016, [217] 023, [228] 314. Corn./Vervl.: f., niet m.; WNT: m. doch vroeger ook veelal f., zoals thans nog in een groot deel van Zuid-Ned.
- eind24
- Bij Breughel is het genus van samengestelde substantieven afhankelijk van de daarmee aangeduide persoon. In de hedendaagse Zuidnederlandse dialecten behouden ze (meestal) het genus van het tweede lid; zie Hermkens 1964 pag. 203 i.v. hondsklink; Corn./Vervl. I 50. Bij niet-samengestelde substantieven geldt dezelfde regel: Breughel wijkt af van wat thans in het zuiden gebruikelijk is. Zie ook noot 61 en 64.
- eind25
- kruismuil (= kroeskop, van een man gezegd): niet in Corn./Vervl., ook niet muil; WNT muil m.; Pauwels: muil: verschillend genus, bijna altijd m. in Brabant / Antwerpen. Vgl. noot 91 melkmuil; zie overigens noot 24.
- eind8
- duit: Corn./Vervl. f., Smout 66: f., WNT m. en f.; uit de vorm eenen blijkt dat het woord voor Br. masc. was.
- eind26
- deun: niet in Corn./Vervl.; WNT: m.
- eind27
- stoter: WNT stooter 1947, 5: m.
- eind28
- schop: Corn./Vervl. schup (= voetschop) m.; niet te verwarren met [223] 196 schop (= schopstoel), WNT f., soms m. door verwisseling met schop = stoot met voet
- eind29
- lust, niet in Corn./Vervl.; bij Br Breughel m., zie [103] 020, [119] 185, [252] 097.
- eind30
- mol: het zwarte diertje; Corn./Vervl. m.
- eind31
- pot: Corn./Vervl. m.
- eind32
- kalkoen: Corn./Vervl. m.; Tr. Corn. 318 ene Calckoen
- eind33
- klink (=klap): niet in Corn./Vervl.; WNT klink (VI) m.
- eind34
- klomp: Corn./Vervl. m. (= koperen geldstuk, boutijzer); WNT klomp (I) m. (= vormeloze massa)
- eind35
- rust: Corn./Vervl., Bijv. pag. 315: m. WNT rust(e) f.; Huygens, Tr. Corn. 1073 goeij rust f.
- eind36
- waarschouw: niet in Corn./Vervl., wel waarschouwen en waarschouwing (Bijv. pag. 183). Als rechtstreekse afleiding van een werkwoord zal waarschouw wel m. zijn.
- eind13
- arbeid: Corn./Vervl., Bijv. pag. 32 m.
- voetnoot12
- nood: Corn./Vervl. m.; het oorspronkelijke genus is f. (WNT).
- eind37
- lak (= zegellak): Corn. Vervl. m., niet n.
- eind38
- rampspoed: niet in Corn./Vervl., ook niet spoed; WNT spoed m., rampspoed m.; vgl. [246] 065 van allen tegenspoet.
- eind39
- u: aan het Zuidnederlands ontleend, maar de mannelijke vorm is in het Zuidnederlands: uwe(n), ouwe(n), oewe(n).
- eind40
- deer: Corn./Vervl. deer m. (=deernis, pijn, leed, schade e.a.)
- eind41
- buil (buidel): Corn./Vervl. buil (=zak) m.
- eind42
- schik: Corn./Vervl.: m.
- eind43
- muil: vgl. noot 25 kruismuil
- eind44
- persoon: Corn./Vervl. m.
- eind45
- loon: Corn./Vervl. m., niet n.; Smout pag. 65 m.
- eind46
- veeg: [220] 102, [223] 178 met een veech; Corn./Vervl. vèèg f.
- eind10
- heller: niet in Corn./Vervl.; wel dl I, pag. 548: Helder noch pelder=niets, zonder genusaanduiding; WNT heller m. In [123] 248 staat: niet eene helt (obj.); volgens het WNT f.; als het een variant is van heller, lijkt het genusverschil onwaarschijnlijk.
- eind47
- handvol: Corn./Vervl. f.; WNT f.; ‘in Zuid-Ned. altijd onzijdig’ (hetgeen onjuist is). Zie Hermkens 1964 pag. 200.
- eind48
- dieje: Hermkens 1964 pag. 179 e.v.
- eind15
- tijd: Corn./Vervl. m.; Tr. Corn. 495 geenen taijt; oorspr. fem. woord, dat masc. werd; fem. relicten: [119] 208 nu ter tijt, [234] 047 in corter tijt, [250] 063 Tot aldertyt
- eind49
- mij(n) enz.: de -n is fonetisch geconditioneerd, net als de genus-n; Hermkens 1964 pag. 183 e.v.; 290 e.v.
- eind50
- Corn./Vervl. I pag. 64 e.v.
- eind51
- Hermkens 1964 pag. 185
- eind52
- geen Menschen (x toewenschen): volgens Van Leuvensteijn plur.; geen menschen: volgens Van Leuvensteijn plur. of sing.; ik denk dat beide gevallen het beste als sing. kunnen worden opgevat (het eerste Menschen met overscharige -n in rijmpositie, het tweede mogelijk met enclitisch negatiepartikel). Overigens is geen in combinatie met het meervoud mogelijk, bv. [259] 129 gheen Schellevis bennen (= manden voor schelvis). Zie ook Hermkens 1964 pag. 175 en 287.
- eind53
- Hermkens 1964, masc. pag. 180; fem. pag. 173 e.v. en 286; neutr. pag. 183 e.v. en 290
- eind54
- Hermkens 1964 pag. 214 e.v., 218, vooral 318 e.v.
- eind55
- rijcken: volgens Van Leuvensteijn een bepaling bij soon (zoals Ionghen in [161] 158 een bepaling is bij knecht); het is echter niet uitgesloten dat rijcken bij Boermans hoort (groepsflexie).
- eind56
- fleur: niet in Corn./Vervl.; WNT f., vroeger ook m.; Fra. fleur f.
- eind57
- Niet opgenomen bij 1.1. omdat de oppositie met het Hollands anders is: daarin is de tweelettergrepige vorm (deze, onze) zowel voor masc. als voor fem. gebruikelijk.
- eind24
- Bij Breughel is het genus van samengestelde substantieven afhankelijk van de daarmee aangeduide persoon. In de hedendaagse Zuidnederlandse dialecten behouden ze (meestal) het genus van het tweede lid; zie Hermkens 1964 pag. 203 i.v. hondsklink; Corn./Vervl. I 50. Bij niet-samengestelde substantieven geldt dezelfde regel: Breughel wijkt af van wat thans in het zuiden gebruikelijk is. Zie ook noot 61 en 64.
- eind58
- termijn: Corn./Vervl. m., niet n.; WNT termijn (I) m., voorheen ook en in Zuid-Ned. nog wel onzijdig; mnl. termijn m. < ofra. termine < lat. terminus m. Het is echter niet uitgesloten, dat op (tot) desen termijn een neutr. datiefrelict is; vgl. [162] 188, [232] 021 op dit termijn.
- eind59
- nacht: Corn./Vervl., Bijv. 184 m.
- eind23
- ploeg: voor Breughel ongetwijfeld m.; vgl. [204] 016, [217] 023, [228] 314. Corn./Vervl.: f., niet m.; WNT: m. doch vroeger ook veelal f., zoals thans nog in een groot deel van Zuid-Ned.
- eind60
- traan, in [127] 043 gezegd van bier, dus in de betekenis ‘drinkbaar vocht’. Corn./Vervl. traan (=oogvocht) f.; traan (=visolie) m.; WNT andersom, ‘maar de dialecten wijken hier nogal af’. Ik denk, dat de dronken boer over het bier spreekt als ‘desen goeden traen’ in tegenstelling tot de minder smakelijke visolie. Maar in [209] 109 ‘vliedt menigen traen’ uit de ogen. Het betekenisverschil gaat bij Br. dus niet met genusverschil gepaard.
- eind61
- zak: Corn./Vervl. m., vgl. [206] 053, [222] 155; maar in [206] 055 gezegd van een vrouw; zo ook [155] 500 een vileynighe sack; vgl. noot 64.
- eind62
- komenschap (koopmanschap): Corn./Vervl. f.
- eind63
- trouw(e): niet in Corn./Vervl.; wel trouw (=huwelijk) m. (afleiding van het ww. trouwen); mnl. trouwe f. (afleiding van adj. trouw).
- eind64
- lap: Corn./Vervl. lap m (= onderzool van schoen, lap aan kleren, dronkaard, goedzak). Maar op deze plaats wordt lap en leur gezegd van een vrouw; het is dus waarschijnlijk dat het fem. is; vgl. zak m., maar [206] 055 dees vileynighe sack; vgl. voor samengestelde substantieven: noot 24.
- eind24
- Bij Breughel is het genus van samengestelde substantieven afhankelijk van de daarmee aangeduide persoon. In de hedendaagse Zuidnederlandse dialecten behouden ze (meestal) het genus van het tweede lid; zie Hermkens 1964 pag. 203 i.v. hondsklink; Corn./Vervl. I 50. Bij niet-samengestelde substantieven geldt dezelfde regel: Breughel wijkt af van wat thans in het zuiden gebruikelijk is. Zie ook noot 61 en 64.
- eind65
- dood: Corn./Vervl. f., niet m.
- eind66
- ontbijt: niet in Corn./Vervl.; WNT n., voorheen ook m. (stam van ontbijten); rechtstreekse afleidingen van werkwoorden zijn vaak m.; Van Beughem pag. 42: ontbijt m. in enkele gebieden.
- eind67
- nest: Corn./Vervl. m., niet n.; Smout 65 m.
- eind68
- hol: niet in Corn./Vervl.; WNT hol (I) m., rechtstreekse afleiding van ww.
- eind69
- pad (= voetweg): Corn./Vervl. m., niet n.
- eind27
- stoter: WNT stooter 1947, 5: m.
- eind15
- tijd: Corn./Vervl. m.; Tr. Corn. 495 geenen taijt; oorspr. fem. woord, dat masc. werd; fem. relicten: [119] 208 nu ter tijt, [234] 047 in corter tijt, [250] 063 Tot aldertyt
- eind70
- trad (variant van trade, vgl. tred): WNT m. (=gang, tred): Corn./Vervl. vermeldt alleen treê m.; Smout 65 tree m.
- eind71
- tril: WNT tril (I) m.; deverbativum; niet in Corn./Verl.
- eind72
- datiefrelict; toon, deverbativum m.; WNT 1210 (III)
- eind73
- opten rol (=aan de zwier): deverbativum; Corn./Vervl. vermeldt alleen het voorwerp rol m., niet f.
- eind61
- zak: Corn./Vervl. m., vgl. [206] 053, [222] 155; maar in [206] 055 gezegd van een vrouw; zo ook [155] 500 een vileynighe sack; vgl. noot 64.
- eind45
- loon: Corn./Vervl. m., niet n.; Smout pag. 65 m.
- eind74
- mol (= zoet bier): niet in Corn./Vervl.; volgens het WNT mol (II) f. (stofnaam), maar dat blijkt niet overtuigend uit de citaten.
- eind59
- nacht: Corn./Vervl., Bijv. 184 m.
- eind67
- nest: Corn./Vervl. m., niet n.; Smout 65 m.
- eind75
- maagdom: WNT m., soms n.; niet in Corn./Vervliet, wel andere woorden op -dom, bv. rijkdom m.; vgl. [136] 087 mijnen ouderdom.
- eind69
- pad (= voetweg): Corn./Vervl. m., niet n.
- eind23
- ploeg: voor Breughel ongetwijfeld m.; vgl. [204] 016, [217] 023, [228] 314. Corn./Vervl.: f., niet m.; WNT: m. doch vroeger ook veelal f., zoals thans nog in een groot deel van Zuid-Ned.
- eind76
- pos, een zoetwatervis; vgl. [256] 061, [256] 071; Van Leuvensteijn acht zetfout voor ‘pot’ niet uitgesloten. Corn./Vervl., Aanh. post m.; WNT pos(t), pors f., soms m.
- eind77
- vloer: Corn./Vervl., Aanh. m.; Tr. Corn. 410 -em, verwijzend naar vloer.
- eind15
- tijd: Corn./Vervl. m.; Tr. Corn. 495 geenen taijt; oorspr. fem. woord, dat masc. werd; fem. relicten: [119] 208 nu ter tijt, [234] 047 in corter tijt, [250] 063 Tot aldertyt
- eind78
- datiefrelict.
- eind32
- kalkoen: Corn./Vervl. m.; Tr. Corn. 318 ene Calckoen
- eind79
- kroeg: niet in Corn./Vervl.; WNT f. (met één citaat voor m.); Pauwels 1938: beide geslachten zijn in de opgaven ongeveer even talrijk vertegenwoordigd; de verwarring kan ontstaan zijn doordat veel inzenders aan kroeg = kruik dachten. Kroeg = herberg lijkt in het Zuiden niet tot de inheemse woorden te behoren; den croege kan een datiefrelict zijn.
- eind80
- tas: Corn./Vervl.m. (= de opeengestapelde graanschoven)
- eind81
- de droes: in [224] 210 gezegd van een vrouw. Overigens is de duivel (dus ook de droes?) misschien een geval van emfase: de emfatische uitspraak van duivel bewerkt een korte pauze, zodat de sandhi vervalt; zie Hermkens 1964 pag. 306 (ontleend aan G. Royen).
- eind82
- turf: Corn./Vervl. tör(re)f m., ook als stofnaam
- eind41
- buil (buidel): Corn./Vervl. buil (=zak) m.
- eind83
- vond: niet in Corn./Vervl.; mnl. vont m., correcte vorm: den beste vont
- eind84
- Correcte vorm volgens de regels van het fonetisch milieu: den rechte ganc.
- eind59
- nacht: Corn./Vervl., Bijv. 184 m.
- eind12
- nood: Corn./Vervl. m.; het oorspronkelijke genus is f. (WNT).
- eind85
- vlondel: niet in corn./Vervl., wel vonder m.(=vlonder, voetbrug)
- eind86
- onder de voet: plur.; vgl. op de been; WNT voet m., mv. -en, maar het oudere mv. zonder uitgang bleef bestaan (....) in de verb. onder de voet.
- eind87
- akker: Corn./Vervl. m.; pag. 154: ‘Te Brecht zegt men nochtans: hij woont in d'akker, wij gaan over d'akker, ‘ne weg deur d'akker, enz., doch dan verstaat men door akker eene groote uitgestrektheid bouwland, verschillende velden of landerijen aan elkander. Is het w. in die beteekenis vrouwelijk, of is akker hier een meerv.?’ Ik denk het laatste.
- eind38
- rampspoed: niet in Corn./Vervl., ook niet spoed; WNT spoed m., rampspoed m.; vgl. [246] 065 van allen tegenspoet.
- eind60
- traan, in [127] 043 gezegd van bier, dus in de betekenis ‘drinkbaar vocht’. Corn./Vervl. traan (=oogvocht) f.; traan (=visolie) m.; WNT andersom, ‘maar de dialecten wijken hier nogal af’. Ik denk, dat de dronken boer over het bier spreekt als ‘desen goeden traen’ in tegenstelling tot de minder smakelijke visolie. Maar in [209] 109 ‘vliedt menigen traen’ uit de ogen. Het betekenisverschil gaat bij Br. dus niet met genusverschil gepaard.
- eind88
- Elcken tre: Van Leuvensteijn vergist zich; hij ziet in Elcken tre...een accus. cum. inf.; de betekenis is echter: bij elke stap denk ik...
- eind89
- ongeluk: Corn./Vervl., Bijv., ongeluk n. (in deel II een vergissing: ongeluk f.)
- eind90
- ongeval: niet in Corn./Vervl.; [109] 008 d'ongheval is geen bewijs dat we met een dewoord te maken hebben: d'<'t, zie 3.4.
- eind24
- Bij Breughel is het genus van samengestelde substantieven afhankelijk van de daarmee aangeduide persoon. In de hedendaagse Zuidnederlandse dialecten behouden ze (meestal) het genus van het tweede lid; zie Hermkens 1964 pag. 203 i.v. hondsklink; Corn./Vervl. I 50. Bij niet-samengestelde substantieven geldt dezelfde regel: Breughel wijkt af van wat thans in het zuiden gebruikelijk is. Zie ook noot 61 en 64.
- eind91
- beest: Corn.Vervl.:f., ook als het woord op mannelijke personen wordt toegepast: en beest van ne vent; en gierige beest; maar pag. 264 boerebeest m.; Breughel maakt het woord n.: [299] 352, 354, [230] 376, [231] 386. Maar in [228] 328 Onwetenden beest, gezegd van een man: vgl. noot 59.
- eind92
- melkmuil: niet in Corn./Vervl.; zie noot 25 kruismuil
- eind93
- haast: voor Br. blijkbaar m. (maar oude fem. flexievorm in [124] 306, [232] 008 met haesten). Volgens Corn./Vervl. is haast f.; zo ook volgens het WNT; maar in de mij bekende Limburgse tongvallen is het woord m.
- eind94
- haring: Corn./Vervl. hering, herink m., ook als stofnaam; vis m., ook als stofnaam.
- eind95
- toebak: Corn./Vervl. toebak m., niet f.; Smout 65 m.
- eind15
- tijd: Corn./Vervl. m.; Tr. Corn. 495 geenen taijt; oorspr. fem. woord, dat masc. werd; fem. relicten: [119] 208 nu ter tijt, [234] 047 in corter tijt, [250] 063 Tot aldertyt
- eind60
- traan, in [127] 043 gezegd van bier, dus in de betekenis ‘drinkbaar vocht’. Corn./Vervl. traan (=oogvocht) f.; traan (=visolie) m.; WNT andersom, ‘maar de dialecten wijken hier nogal af’. Ik denk, dat de dronken boer over het bier spreekt als ‘desen goeden traen’ in tegenstelling tot de minder smakelijke visolie. Maar in [209] 109 ‘vliedt menigen traen’ uit de ogen. Het betekenisverschil gaat bij Br. dus niet met genusverschil gepaard.
- eind41
- buil (buidel): Corn./Vervl. buil (=zak) m.
- eind18
- roem, rom: niet in Corn./Vervl.; WNT roem, vroeger ook rom m.
- eind38
- rampspoed: niet in Corn./Vervl., ook niet spoed; WNT spoed m., rampspoed m.; vgl. [246] 065 van allen tegenspoet.
- eind96
- sier: Corn./Vervl. m., niet f.; (WNT sier f.)
- eind45
- loon: Corn./Vervl. m., niet n.; Smout pag. 65 m.
- eind59
- nacht: Corn./Vervl., Bijv. 184 m.
- eind74
- mol (= zoet bier): niet in Corn./Vervl.; volgens het WNT mol (II) f. (stofnaam), maar dat blijkt niet overtuigend uit de citaten.
- eind44
- persoon: Corn./Vervl. m.
- eind83
- vond: niet in Corn./Vervl.; mnl. vont m., correcte vorm: den beste vont
- eind97
- mosterd: Corn./Vervl. mostaard m.; WNT m.
- eind36
- waarschouw: niet in Corn./Vervl., wel waarschouwen en waarschouwing (Bijv. pag. 183). Als rechtstreekse afleiding van een werkwoord zal waarschouw wel m. zijn.
- eind94
- haring: Corn./Vervl. hering, herink m., ook als stofnaam; vis m., ook als stofnaam.
- eind98
- In het zeventiende-eeuws is bij enkele woorden die een m. persoon aanduiden, het onverbogen adjectief mogelijk na een onbep. lidw., vnw. of telw. en als aanspreking (Van Helten 1883, pag. 103). Voor het hedendaagse Ned.: ANS pag. 329.
- eind99
- In Huygens' Antwerps is dat anders; zie Hermkens 1964 pag. 182. ook in zijn Hollands ontbreekt de -n meestal: Hermkens 1964 pag. 229; zie verder: Hermkens/Van de Ketterij 1980 pag. 84.
- eind100
- Zie Peters; Smout pag. 76 (onduidelijk); Corn. Vervl. I pag. 63; De Bont, deel I pag. 387; Van Helten pag. 97 e.v. (veel voorbeelden).
- eind101
- Ik heb de formulering van Corn./Vervl. enigszins gewijzigd.
- eind102
- De Bont vermeldt ook: 'n grof stem, 'n deuf kwartel, 'n braaf meid.
- eind103
- sausier: niet in Corn./Vervl.; WNT saucier m., maar dat genus blijkt niet uit de voorbeelden. Ik neem aan, dat het woord voor Br. fem. was, zoals het Franse saucière.
- eind104
- Hermkens/Van de Ketterij pag. 86 e.v.
- eind105
- Van Leuvensteijn ziet hierin een plur., m.i. ten onrechte.
- eind107
- Al in het midden van de vorige eeuw is erop gewezen dat de traditionele opvatting onjuist is, met name door Taco Roorda in zijn Verhandeling over het onderscheid tusschen spreektaal en schrijftaal, 1855. Hij vond M. de Vries tegenover zich, die de defecten in het naamvalssysteem anders verklaarde; zie hierover Noordegraaf 1985, pag. 339 e.v.
- eind108
- Hermkens 1964
- eind109
- Consequent is Justus de Harduwijn in zijn Weerliicke Liefden tot Roosemond, ed. Dambre, Zwolle 1956. Hij noteerde in alle situaties (218×) de onderliggende -n.
- eind110
- Hermkens 1985
- eind111
- Voor het femininum geldt iets vergelijkbaars; ook daar apocope: ene werd een, mijne werd mijn, onze werd ons, hare werd haar, uwe werd u(w), deze werd dees; maar de geletterden handhaafden op papier de oude toestand.
- eind112
- d'oore: waarschijnlijk voor: de oore; Corn./Vervl. oor f., niet n.
- eind113
- [125] 337 allen ongheval; zie 2.2.
- eind114
- Opvallend veel Amsterdamse vormen in [253] e.v. Ballade van allen tgheene datmen tot Amstelredam langs der straten roept, ende te coop en is; hierin worden Amsterdamse straatventers sprekend (roepend) opgevoerd.
- eind115
- Schoon reden = mooie woorden; ik acht het onwaarschijnlijk dat hier een sg. bedoeld is: dan had er een lidwoord voor gestaan. Maar: [123] 295 plur. redens.
- eind116
- Verder in voorzetselconstructies
- eind117
- metter ganck in [123] 293 is een analogievorm (metter tijd), evenals [233] 029 in corter stoot ([234] 047 in corter tijt)
- eind118
- Vgl. [236] 114 den rooden Buyckloop
- eind116
- Verder in voorzetselconstructies
- eind119
- Den dubbelen, verwijzend naar stooter.
- eind120
- Zie ook [113] 042 eenen kackhiel
- eind121
- zak is fern. in toepassing op een vr. persoon: [155] 500, [206] 055.