Dialektwoordenboeken en hun doelgroepen
Jo Daan
Tijdens de aanbieding van het WALD, het woordenboek van de Achterhoekse en Liemerse dialekten, in oktober 1987, sprak Dr. J. Berns, hoofd van de afdeling Dialectologie van het P.J. Meertens-Instituut, over andere dialektwoordenboeken. Hij wees erop dat sommige samengesteld worden door taalkundigen met de hulp van dialektsprekers, en dat anderen het zonder die taalkundigen stellen. In zijn overzicht sprak hij o.a. deze woorden: ‘Een volgend punt is dat een dialektwoordenboek dat niet door de dialektsprekers zelf wordt gelezen en gebruikt, maar dat alleen dient voor het vastleggen van een taal waarvan men vaak denkt dat die ten dode is opgeschreven, geen zin heeft. Een dialektwoordenboek moet “van de mensen voor de mensen” zijn’. En even verder: ‘Een dialektwoordenboek maken is een abeidsintensief en tijdrovend werk, maar het is ook een dankbaar werk, waaraan in ons land heel veel mensen direkt en ook indirekt heel veel plezier beleven’.
Een heel ander geluid werd gehoord enkele maanden later, in een gezelschap van taalkundigen en fonetici. Een van de redakteuren van het Woordenboek van de Vlaamse dialekten, dat ook met de medewerking van vele dialektsprekers samengesteld wordt, liet zien dat klankvarianten onder een lemma vermeld worden in een niet-fonetische spelling. Een van de aanwezigen keurde deze manier om varianten op te nemen af en was van oordeel dat het enige alternatief van varianten in fonetische spelling de vermelding van etymologische achtergronden zou zijn.
Deze opmerking getuigt van een schrijnend egocentrisme, zoals wel vaker door wetenschappers gedemonstreerd wordt. Een ‘woordenboek van de mensen voor de mensen’ moet de gegevens die ‘de mensen’ verschaffen in een voor hen begrijpelijke vorm in het woordenboek opnemen. Ze worden immers geacht het verschaffen van gegevens jarenlang vol te houden, het woordenboek te lezen en, als ze het niet ten geschenke krijgen, ook te kopen, en soms ook een deel van hun belasting ervoor te betalen.
Is het dan niet vanzelfsprekend dat ook bij het redigeren van een woordenboek aan hun belangen gedacht wordt? Of kunnen we hen het bos insturen met een bedankje voor hun medewerking zonder begrip te tonen voor hun belangen?
De redakteuren van het Vlaamse woordenboek hebben dit begrip wel getoond, evenals samenstellers van andere dialektwoordenboeken. Ik verwacht ook niet dat dit wetenschappelijk egocentrisme de nieuwe trend zal worden bij het maken van dialektwoordenboeken.