Taal en Tongval. Jaargang 37
(1985)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |||||||
Woorden en uitdrukkingen met Vlaams, Vlaming, Vlaanderen in niet-Romaanse talenNa wat we een verkenning hebben genoemd in de Romaanse talen, volgt hier een gelijkaardig onderzoek in de Germaanse en in enkele Slavische talen. Aan het begin van het eerste stukGa naar voetnoot* hebben we gewezen op de voornaamste tekortkomingen van deze bijdrage; we hadden ook moeten vermelden dat er ws. in de overige werelddelen (op de U.S.A. hebben we gelet) nog meer landen en talen kunnen in aanmerking komen waarmee de Vlamingen in betrekking zijn geweest, heel zeker b.v. Belgisch-Kongo. | |||||||
DuitsI. In diverse tijden en plaatsen van het Duitstalige gebied wordt Vlaams gebruikt in verband met schapen, haringen, schellingen en penningen, het rechtGa naar eind1, de weverijGa naar eind2; een Akens dokument vermeldt in 1383 Vlaamse kaasGa naar eind3; het Rheinisches Wörterbuch kent Flamländer ‘houtboot, bevaren door Franse en Belgische schippers’, Flamänner ‘zwijn met lange oren’ en Flammer ‘paardenras’Ga naar eind4; in Meklemburg is Flanderbücks ‘een wijde zeemansbroek’Ga naar eind5; in Silezië betekent Flandrer ‘lakenwever’Ga naar eind6; Fläming in StiermarkenGa naar eind7, Fländerich in Zuid-HessenGa naar eind8 was ‘een reizende koopman, een lakenhandelaar uit Vlaanderen’ (het woord houdt verband met flandern ‘slenteren, ledig lopen’ - zie verder); een Vlaams oog ‘eind van een touw omgebogen tot een oog’ is bekend aan de Neder-ElbeGa naar eind9 (evenals in het Engels en het Scandinavisch - zie verder; definitie van het W.N.T. i.v. oog: bocht, lus die in enig touw gemaakt en voorgoed bevestigd wordt; i.v. Vlaamsch: een zuiver rond oog in een end touw gemaakt, zóó dat het zelfde of een ander touw er juist door henen kan); de Vlaamse deur, die Grimm vermeldt, hebben we reeds aangetroffen in het Frans. Flanderhaut ‘Helgolandse hoed, hoofdbedekking van de bindsters bij de oogst’, syn. Fladderhaut, (Meklemburg) schijnt ook samen te hangen met het ww. flattern ‘fladderen, enz.’ (zie verder). | |||||||
[pagina 195]
| |||||||
In een oorlogsroman noteerden we toevallig Flandernzaun ‘soort van draadversperring vóór de loopgraven’Ga naar eind10); het zou dus wel kunnen dat er nog andere gevallen zijn die de geraadpleegde woordenboeken niet opgenomen hebben. Wat voorwerpen betreft, hebben we één geval van ongunstig gebruik aangetroffen: in het Rijnland heeft Flamländer, buiten de reeds vermelde en nog te vermelden betekenissen, ook die van ‘oude, versleten, voddige hoed’.
II. In de Middeleeuwen werd met vlæmen ‘das höfische Wesen des Flamen’ aangeduidGa naar eind8, Vlaams betekende ‘beschaafd’Ga naar eind11Ga naar eind12. Slechts in het Zwitsers bleef deze betekenis bewaard; flämisch staat daar voor 1) fijn, zacht, vooral van wol 2) teergebouwd (van vrouwelijke personen) 3) teer, fijn, (maar ook voor) 4) neerslachtig, verdrietig - zie hierover verder. Het Vlaams (Hollands) schaap heeft langere en fijnere wol (het is ook bekend in Frankrijk); de betekenis kan echter ook verklaard worden uit een grondwoord Flɑ̄m ‘schuim’ (room van melk), ‘dons, vlashaar’ (aan de kin)Ga naar eind13.
III. In latere tijden en thans kunnen we een aantal groepen onderscheiden nl. betreffende het spreken, de lichaamsbouw en de houding, de gelaatsuitdrukking en het karakter. We geven eerst een opsomming, daarna kultuur-historische en taalkundige verklaringen.
flämen betekent in de standaardtaal ‘een Vlaamse, Nederlandse uitspraak hebben’ (GrimmGa naar eind1, WeigandGa naar eind14 e.a.), in Beieren ‘spreken op Vlaamse wijze’ - de auteur zegt niet waarin dit bestaatGa naar eind15 -, in het Rijnland ‘onverstaanbaar, lallend spreken’.
Vlaams, Vlaming kenmerkt grote en sterke personen in DortmundGa naar eind16, LüneburgGa naar eind12, WestfalenGa naar eind17, LuxemburgGa naar eind18, ThuringenGa naar eind19; daarbij ook benig in het Rijnland. Men vindt het begrip lomp, plomp, grof, onbehouwen in de standaardtaal en in de pasgenoemde plaatsen of streken, evenals in Göttingen-GrubenhagenGa naar eind20, Beieren, Silezië, ElzasGa naar eind21.
Vlaams betekent: wrevelig, knorrig in Obersachsen-ErzgebirgeGa naar eind22, Silezië, HessenGa naar eind23; | |||||||
[pagina 196]
| |||||||
verdrietig en vol leedvermaak in Beieren; boos, toornig, nijdig in Silezië, Beieren en Lüneburg; arglistig in Noord-Bohemen en SileziëGa naar eind11 en in Beieren; grimmig, stroef, driest in WaldeckGa naar eind24 en OberhessenGa naar eind25; ongepast, vies (van de gelaatsuitdrukking) in Lüneburg; moedig, dartel (? ‘mutig’) in Oberhessen; onbeschaamd, brutaal, schelms of boosaardig lachend (maar ook glimlachend of geamuseerd) in Silezië; angstig, bang, schuchter in het Rijnland. Hierbij zijn er heel wat uitdrukkingen: Vlaams kijken d.i. grimmig (Waldeck), Vl. ogen maken d.i. boos, nijdig (Hessen), een Vl. gezicht maken d.i. boos, verdrietig, zeer duister, de mond zo vertrekken dat de onderlip ver afhangt (in de volkstaal van de 17de tot de 19de eeuwGa naar eind1 en in Lüneburg, Beieren, Dortmund, Obersachsen, SiegerlandGa naar eind26), Vl. lachen d.i. nijdig, onbeschaamd, zeer (Obersachsen). Als bijwoord bestaat de betekenis zeer in Obersachsen en Beieren; flämisch schreien (‘schreeuwen, huilen’), singen, trinken, enz. staat voor ‘in hoge graad, zeer, erg’ in de standaardtaal en in een aantal plaatsen (cf. CampeGa naar eind1). De ww. vlamen, vlaamsen e.d.m. betekenen, afgezien van het reeds vermelde ‘spreken op Vl. wijze’: het gezicht, de mond vertrekken, een honend gezicht maken (Silezië, Siegerland), duister kijken (Zuid-Hessen), scheel zien of iem. van bezijden aankijken (Sil., NassauGa naar eind11), zich onbetamelijk neerleggen (Sil.), liegen, vleien (Sil.). Een verdere groep betekenissen betr. het karakter omvat het begrip onstandvastig, zwervend, lediglopend, enz. flandern ‘zich heen en weer bewegen’ (Beieren), ‘veranderen’ (van de wind) (MeklemburgGa naar eind5); flanderig ‘ongedurig’ (Mekl.), Flanderer ‘ongedurig mens’ (BadenGa naar eind27, Mekl.). In deze laatste streek wordt van ‘onbetrouwbare mensen’ gezegd: die is uit Vlaanderen of hij een draagt een jas van Vl. of hij heet Fridolin von Flannern; een spreekwoord luidt aldaar: het geeuwen is van Vlaanderen, het gaat van de ene mens naar de andere; flamänderen ‘rondzwerven’ (Obersachsen), Flanderjochen, -jürn ‘dienstbode die vaak van betrekking verandert’ (Mekl.), flandern ‘slenteren, lediglopen’ (Zuid-Hessen, Rijnland), Flamänder ‘nietsdoende landloper’, ook ‘met lompen gekleed, slonzig gekleed mens’ (Sil.), Fländerlein ‘onbestendig meisje’, ‘vandaar wel meisje uit Vlaanderen’ (Beieren), | |||||||
[pagina 197]
| |||||||
cf. de uitdrukking ein flatterhaftes (‘onbestendig’) Mädchen aus Flandern in de standaardtaalGa naar eind28. Dit begrip ‘zwervend’ is ook bevat in gezegden als Flanderband heit min Gant ‘mijn gans heet Vlaanderen’ (Mekl.), Du bist von Flandern Und liebst 30 andere (SiebenburgGa naar eind29). Müller-FraureuthGa naar eind22 citeert o.m.: ich bin von Flandern ‘variatio delectat’, die Liebe schreibt sich von Flandern als ihrer Heimath, da sie wie der Mond stets den Wechsel liebt (Corvinus); een parodie op Cosi fan tutti heet Weibertreu oder die Mädchen sind von Flandern (Bretzner). In een Meklemburgs ‘Reiterlied’ komt voor: Rid' dormit nah Amsterdam, Von Amsterdam nah Flandern. Men vindt verschillende verklaringen voor de evolutie van middeleeuws fijn en beschaafd naar de pejoratieve betekenissen. WeigandGa naar eind14 schrijft: ‘De tegenwoordige betekenis, d.i. “mürrisch, verdrießlich” (wrevelig, verdrietig) wordt aangetroffen sinds de 17de eeuw. De Franse invloed, die merkbaar was sinds de 12de eeuw in zeden, klederdracht en taal in Duitsland, drong voornamelijk door via het half-romaanse, half-germaanse Vlaanderen en daarom werd een beschaafd mens gekenmerkt als Vlæminc. De nabootsing van de Vlaamse zeden en taal (vlæmen, eig. “vlämisch sprechen”) drong zelfs door in de lagere standen, bij wie de elegantie een slechte uitwerking had en in het belachelijke verviel, vandaar dat de term de bet. kreeg van “op een grove manier pronkend”, “arrogant”, waaruit ws. de verdere bet. ontstaan is van “verdrießlich, mürrisch” op de wijze van grote heren.’ Müller-FraureuthGa naar eind22: ‘De Vlamingen legden ook in den vreemde (Silezië, Saksen) het ruwe, zelfbewuste, stugge (‘trotzig’) van hun stam niet af, hetgeen als tegenstelling met de middeleeuwse opvatting van de ‘fijne Vlamingen’ gelaakt werd. De bet. zwerven en ongedurig zijn wordt verklaard door het feit dat veel Vlamingen inweken in de Duitstalige landen; ze vestigden zich reeds in de 12de eeuw in Saksen-Wittenberg. Deze bet. werd in de hand gewerkt door aansluiting bij het ww. fländern, flandern (rondfladderen, dartelen). We geloven dit des te gereder daar deze lexicograaf flamänderen ‘rondzwerven’ stelt naast flanieren - waarvan bekend is dat de oorsprong echter Frans is, uit het Scandinavisch. MülchGa naar eind8: De ‘handelsvlijtige Vlamingen’ kwamen vaak naar den Oost als venters of leurders, vandaar de bet. ‘rondzwervend mens’. Bij aus Flandern sein ‘onbestendig, veranderlijk (“flatterhaft”) in de liefde’ wordt eveneens aangetekend dat dit gezegde (‘dat vroeger zeer gewoon was, maar thans niet meer in gebruik is’) berust op een | |||||||
[pagina 198]
| |||||||
woordspeling tussen de landnaam Flandern en het ww. fländern, flandern ‘rondfladderen, dartelen’, met misschien een toespeling op de reislust van de Vl. kolonisten in de M.E.Ga naar eind30. Een Vl. gezicht en een Vl. kerel ‘stug, toornig’ kan, volgens SchmellerGa naar eind15, komen van het drieste karakter van de lakenmakers die rond 1150 ingeweken zijn naar Görlitz (ten O. van Dresden). Een analoge verklaring staat bij RückGa naar eind12: het hangt samen met constateringen betr. de vele in Noord-Duitsland ingeweken Vlamingen. Adelung 1808Ga naar eind2 gelooft evenwel niet aan een Vl. etymologie van flämisch, dat hij het gebruikelijke woord noemt in enkele lagere (‘niedrige’) dialekten, b.v. in Silezië, voor ‘stug, knorrig’, en denkt dat de term hoort bij het ww. flennen ‘wenen, zijn mond vertrekken bij het wenen, lachen met mondvertrekking’. Bij het besluiten van dit stuk vermelden we - aarzelend - dat in WestfalenGa naar eind17 en in het DortmundseGa naar eind16 fländern en flänneren betekent ‘diarree hebben’; er wordt geen verklaring gegeven voor een verband met Vlaanderen (als er dat is). | |||||||
EngelsIn tegenstelling met Dutch, toegepast op de taal en de bewoners van Noord-Nederland, soms van Duitsland, dat zeer vaak voorkomt, levert Flemish slechts enkele gevallen op van figuurlijk gebruik in de talrijke, Engelse en ook Amerikaanse lexicografische werken die we geraadpleegd hebben, maar wel vrij veel technische termen. flemish account: rekening of afrekening die niet voldoet, die een tekort vertoont; in Antwerpen werd gerekend in ponden van maar 12 sh. (i.p.v. 21)Ga naar eind31Ga naar eind32. fl. bond, ook brick: de definitie stemt overeen met die van ons W.N.T.: Vl. verband, metselwijze van baksteen waarin in elke laag strekse en kopse stenen naast elkaar liggen, die ten opzichte van de volgende laag verspringen; fl. garden wall bond: ongeveer dezelfde betekenisGa naar eind32Ga naar eind33Ga naar eind34; in het woordenboek van WebsterGa naar eind34 bestaat er ook een flanders brick: een ongebakken silicaatsteen die gebruikt wordt om metaal te schuren en te polijsten; fl. baby: een (goedkope) houten pop, in de Nederlanden vervaardigd, en populair in Engeland in de 18de en 19de eeuw; fl. blue: soort van donkerblauw; | |||||||
[pagina 199]
| |||||||
fl. coil, ook flake (scheepsterm): rol waarin een kabel of touw spiraalsgewijs is ineengerold zodat men de kabel gemakkelijk kan laten gaan; fl. eye (scheepsterm): soort van splitsing (eng. splice, fr. épissure) in een kabel (zie ook Duits, Scandinavisch op oog); fl. foot: soort van rolletje met C- of S-vorm, zoals aan de poot van een stoel; fl. scroll is ongeveer hetzelfde; Flanders fortune: een gering fortuin; flemish giant: konijn van een ras dat ws. uit België stamt; fl. horse: soort touw aan de topzeilra; fl. knot, ook genoemd German knot en figure of eight: soort knoop in een touw of koord; Flanders piece: een schilderij dat slechts van ver fraai is; fl. point: kantwerk, in het Engels ook bekend als point de Brabant; Flanders poppy, ook corn poppy of field poppy: papaver rhoeas; op Poppy Day (11 november) worden op de graven en bij de gedenktekens van de Britse gesneuvelden van de twee laatste wereldoorlogen Flanders poppies gelegd, klaprozen die op de slagvelden bij de IJzer bloeiden; Flanders reckoning: geld uitgeven elders dan waar men het ontvangen heeft; flemish stitch ‘steek’: soort opvulling in kantwerkGa naar eind32Ga naar eind33Ga naar eind34. flemish als ww.: - of fl. coil: oprollen in een fl. coil; dit zelfde flemish: van een hond, een trillende beweging maken met staart en lichaam bij het spoorzoekenGa naar eind33.
Naast deze technische termen een spreekwoord: shoulder of mutton and English beer, make the Flemings tarry here ‘schapeschouder en Engels bier doen de Vlamingen hier (ver)blijven’; een uitdrukking: like Flanders mares, fairest afar off ‘zoals Vl. merries, het mooist vérweg’Ga naar eind35; er is een citaat betr. een meisje en er wordt aan herinnerd dat Hendrik VIII zijn vierde vrouw, Anna van Cleef, noemde the Flanders' mareGa naar voetnoot31; dit wijst weer eens op de bekende verwarring van Vlaams en Nederlands (Hollands) en maant tot voorzichtigheid betr. de aangetroffen gevallen. | |||||||
ScandinavischDeensGa naar eind36flamsk lærred: een soort van dicht geweven, vast, ongebleekt vlasgarenlinnen (cf. W.N.T. op Vl. linnen); | |||||||
[pagina 200]
| |||||||
flamsk kvæg: vee (Hollands vee bestaat ook); flamsk øretæve (vulg.): oorveeg, klap in het gezicht; flamsk oje: oog in een touw (zie Duits en Engels). | |||||||
NoorsGa naar eind37flandersk lerret: een soort van fijn linnen, geweven in België, Holland of Frankrijk; flandersk oje: oog. | |||||||
ZweedsGa naar eind38flamländere: 1o inwoner van het oude graafschap of van Vlaamstalig België, 2o schilderij van de oudere Vlaamse school; flamsk kan kwalificeren: linnen, tapijt, laken, doek, rijtuigkussen (d.i. geweven naar de Vl. metode). | |||||||
SlavischHet RussischGa naar eind39 en het PoolsGa naar eind40 schijnen slechts uitdrukkingen te kennen met Holland(s). In het Tsjechisch vinden we: Flandry ‘Vlaanderen’, flanderský ‘Vlaanders’ en het adj. flamský in de gewone bet., zonder affectieve kleur, betreffende de Vlaamse schilderkunst; Flam, vero. Vlam: 1o Vlaming, 2o liederlijk, verdorven; Fláma: liederlijk, verdorven; ‘(vulg. betreffende liederlijke personen) persoon van Nederlandse (Vlaamse) herkomst die hout verkoopt, voornamelijk eikehout, ten behoeve van bouwondernemingen en scheepswerven; die mensen werden goed betaald en gaven veel geld uit’; ‘drinken als een Vlaming of als een Hollander’; Fláma, flamlendr: pejor. benaming voor parasieten en vagebonden; ook flamendřice met betrekking op vrouwen; in Slovakië: flandra ‘zedeloze vrouw’.
KragGa naar eind41, die deze inlichtingen vindt in de moderne woordenboekenGa naar eind42, noemt de verklaring onwaarschijnlijk en denkt liever aan het slechte gedrag van de Vlaamse soldeniers gedurende de dertigjarige oorlog (begin 1620) toen Oostenrijk veel huurlingen geronseld heeft om Bohemen te verwoesten. Zijn voorkeur gaat nochtans uit naar een derde verklaring, nl. dat flamendr oorspronkelijk gebruikt werd voor de zigeuners (‘zoals thans nog in Spanje’); het is inderdaad mogelijk, zegt hij, dat scharen | |||||||
[pagina 201]
| |||||||
zigeuners uit de Nederlanden verder door Duitsland naar Bohemen zijn getrokken; wanneer zij echter uit Hongarije en Roemenië kwamen en dan verder naar het westen zwierven, noemde ze zich Tsjechen of Bohemers. ww. flamendrovati, vaker flámovati ‘plezier maken, lustig leven’ (fr. faire la noce), met de samenstellingen naflámovati ‘overvloedig -’, proflámovati ‘de hele nacht -’ en si zaflámovati ‘zich zoveel mogelijk overgeven aan -’Ga naar eind43. | |||||||
NederlandsHet heeft weinig zin het W.N.T. uit te schrijven; misschien mogen we wijzen op de daar opgenomen figuurlijke betekenis in bepaalde vaste verbindingen of in zegswijzen: een Vlaams geluk: iets dat nog erger had kunnen zijn (cf. Waals; vgl. nochtans Joos, Waas Idioticon: een Vlaming heeft altijd een geluk); op zijn Vl. gemak: op zijn dooie gemak; Vl. glorie en Hollandse patiëntie: houtvuur en turfvuur, in verband gebracht met het karakter; Vl. kaart: ijle kaart, ws. verbastering van fr. carte blanche (Haspengouw); met (een) Vl. krijt schrijven: met dubbel krijt (hapax ± 1565); Vl. vreugd: groot vlammend houtvuur; verstaat ge geen Vlaams?: ben je doof?; iem. Vl. leren: hem door slagen iets aan het verstand brengen (Waas en Gents); dat is plat Vl.: ronduit gesproken; Vlaanderen en Brabant hebben: in 't kaarten, een schoon spel hebben (Waas); Menen ligt in Vlaanderen.
Bij Brabanders, Hollanders en anderen, zegt het W.N.T., geldt Vlaming als qualificatie waarmee zekere afkeuringswaardige eigenschappen worden verbonden [elders ook, zoals we nu weten]: hij is een Vlaming: een bedrieger, valsaard (Algem. Vl. Idioticon); nooit zo goede vrede, of een Engelsman kreeg (of: tikte) wel een Vlaming; liegen gelijk een Vlaming: hard liegen (Antw.); apen en Vlamingen doen alles na (Antw.). | |||||||
[pagina 202]
| |||||||
Bij HarreboméeGa naar eind44 vinden we bovendien het volgende - dat misschien toch wel elders in het W.N.T. is opgenomen: De Vlamingen zien het einde der zaken, en de zaken het einde der Spanjaarden; Hij rokkent zoveel wol, als al de Vlamingen van Vlaanderen kunnen spinnen; Vreemd geraas Maakte menig Vlaming dwaas; Geen graafschap boven Vlaanderen; Neem een Brabants schaap, een Gelderse os, een Vlaamse kapoen en een Friese koe. De Bo en Teirlinck, tenslotte, hebben nog vlaamsen: in het gaan de voeten scheef stellen, zodat de hielen uitwaarts en de tenen naar elkaar gericht zijn; het is beter te fransen als te vlaamsen; hij vlaamst; een paard dat vlaamst. [Het Waals kent marcher français, être français voor een paard dat loopt met de poten naar buitenGa naar eind45.]
J. Moors | |||||||
NotenOnze hartelijke dank aan de collega's Ch. Hyart (R.U.L.), van wie alle gegevens stammen betr. het Slavisch, G. Périlleux (R.U.L.), die ons foto's bezorgde uit de Scandinavische wdbb., en K. Roelandts (K.U.L.), die hielp bij het begrijpen van de Scandin. excerpten. |
|