Taal en Tongval. Jaargang 37
(1985)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
BoekbesprekingJ. Boersma, It wylde dierte. List fan nammen fan fisken, amfibyen, reptilen en sûchdieren. Ljouwert (Fryske Akademy nr. 636) 1984 [Dr. J. Botkerige nr. 16]; 40 blz., prijs f 10, - (stipers f 8, -) (ISBN 90 6161 636 5).Naast een officiële lijst van vogelnamen (It wylde fûgelt, tweede druk 1981), insektennamen (It wylde wrimelt, 1981) en plantnamen (List fan offisiële Fryske plantenammen, 1951 en dus helaas nog in oude spelling) beschikt het Fries nu ook over een lijst met de officiële namen van vissen, amfibieën, reptielen en zoogdieren. Voorafgegaan door een systematisch overzicht van het dierenrijk volgt, eveneens systematisch, de officiële lijst. Deze wordt ontsloten door registers op de Friese, de wetenschappelijke en de Nederlandse namen. Het geheel is overzichtelijk gelayout, keurig verzorgd, kortom een belangrijk houvast in de totale spraakverwarring die doorgaans uitbreekt zodra men de Latijnse nomenclatuur verlaat. Dat zal althans de wens geweest zijn van de samensteller. De werkelijkheid is natuurlijk anders. In de tot nu toe gepubliceerde literatuur verandert deze officiële lijst niets en daardoor wordt eerder een breuk dan eenheid tot stand gebracht. Bovendien dringt zo een nieuw namenapparaat maar zelden door tot de woordenboeken, waardoor er dan toch nog verschillende officiële namen naast elkaar blijven voortbestaan. Men kan dat de samensteller van deze lijst niet euvel duiden, maar het risico van dit soort uitgaven is dat eerder nieuwe varianten worden toegevoegd dan oude verwijderd. Voorbeelden daarvan zijn reidmûs en hjouwermûs voor de dwergmuis, die in het Frysk Wurdboek (frysk-nederlânsk) van J.W. Zantema (Ljouwert 1984) ontbreken. Boersma stelt ze voor als synoniemen naast nôtmûs dat als zodanig gewoon in het Frysk Wurdboek staat. Gelukkig werkt de samensteller maar sporadisch met synoniemen. Alleen als men zich consequent houdt aan de vermelding van de wetenschappelijke nomenclatuur kan men zulke problemen omzeilen. Met die zekerheid heb ik een aantal namen in deze uitgave vergeleken met de namen die voorkomen in het Frysk Wurdboek. Allereerst vallen natuurlijk enkele verschillen op zoals rêchstreekpodde voor streekte pod(de) (rugstreeppad), griene podde voor lytse pod(de) (groene pad). Hinderlijker zijn zulke verschillen als een nieuwe naam in het oude systeem al voor een andere soort in gebruik blijkt, zoals gerskrûper (kleine hagedis) dat in het Frysk Wurdboek al in gebruik is voor de zandhagedis. Volstrekt onverwacht is echter de slordigheid bij het gebruik van de wetenschappelijke nomenclatuur in het Frysk Wurdboek, bijv. scirius vulgare i.p.v. sciurus vulgaris; bufo viridus i.p.v. bufo viridis; crodicum i.p.v. crocidura; erythrophtamus i.p.v. erytrophtalmus. In enkele gevallen gaat echter ook de hier besproken uitgave niet vrijuit, bijv. microtidae i.p.v. microtinae en encrasicolus i.p.v. encrasicholus. Zulke onnauwkeurigheden zijn ontoelaatbaar. Enkele suggesties tot slot. Dit soort lijsten zou aan gezag en status winnen, ook bij leken, door naast de voorgestelde Friese naam ook de tot dan toe gebruikte namen te geven. Eveneens zouden bij de Latijnse nomenclatuur ook de (ev. verouderde) synoniemen vermeld moeten worden. Drs. Har Brok. | |
[pagina 89]
| |
G.F. Kooijman, Thematisch Woordenboek van het Tungelroys. (Amsterdamer Publikationen zur Sprache und Literatur, 60.). Amsterdam, RODOPI, 1985. XLV, 443 blz. Ill. [Prijs f 39,50].Op donderdag 18 april van dit jaar had in het Piusgebouw te Tungelroy een plechtige gebeurtenis plaats. In aanwezigheid van talrijke genodigden, waaronder de burgemeester van Weert - Tungelroy behoort tot die gemeente - vertegenwoordigers van plaatselijke VELDEKE afdelingen, van heemkundige kringen, regionale pers, wetenschappelijke instituten, maar vooral in aanwezigheid van talrijke inwoners van Tungelroy, presenteerde Hallefers Nor, dat was de onderduikersnaam van G.F. Kooijman, zijn woordenboek. Het woordenboek kreeg een lange ondertitel, die hier volgt: Het dialekt van een middenlimburgs dorp, zoals dit tot in de jaren vijftig nog werd gesproken, in 18 rubrieken vastgelegd en voorzien van grammatikale bijzonderheden, historische aantekeningen, foto's en illustraties. Begin mei 1943 kwam Kooijman als onderduiker in Tungelroy terecht. Hij werd ondergebracht bij de familie Lambers, die woonden op een boerderij met de naam Hallefers en naar die boerderij werd de familie genoemd, vandaar de onderduikersnaam Hallefers Nor. Als niet-Limburger raakte Kooijman van het eerste begin af aan gebiologeerd door het dialect van Tungelroy. Hij leerde het zich aan en begon in die laatste oorlogsjaren al notities te maken met de bedoeling later een woordenboek samen te stellen. Meteen al staat voor hem vast dat het een thematisch woordenboek zal worden, een woordenboek waarin de woordenschat niet alfabetisch wordt afgedrukt, maar waarin een indeling in rubrieken wordt gegeven. Al in 1945 schrijft Kooijman aan Dr. Weijnen te Roosendaal, die hem de drukproef van zijn artikel ‘Plan voor een ideologische ordening van de woordenschat, vooral der dialecten’ (Leuvensche Bijdragen 35 (1943), 61 e.v.) uitleentGa naar eind1. (Woord Vooraf, blz. xi). Een vergelijking van de indeling van Weijnen met die van het Tungelroys woordenboek laat zien dat slechts het idee is overgenomen. Dat neemt niet weg dat het zonder meer een opmerkelijk feit genoemd mag worden dat een amateur zelf op het idee is gekomen de door hem verzamelde dialectwoordenschat in deze vorm te presenteren. De opbouw van het boek is als volgt. Na een voorwoord van de burgemeester van Weert, Mr. J.L. Matti, volgt een vooraf door de schrijver, gevolgd door een Verantwoording en een uitgebreid inleidend hoofdstuk (blz. xviii-xlv) ‘Grammatikale bijzonderheden van het Tungelroys’. Daarna volgt (blz. 1-369) het ‘Thematisch lexicon’; vervolgens een hoofdstuk ‘Tungelroy in vroeger tijden’ (blz. 369-403) en tenslotte een uitgebreid alfabetisch register, veertig bladzijden, gedrukt in drie kolommen, hetgeen duidelijk maakt dat het Tungelroys Woordenboek een omvangrijk woordenboek is. Het hoofdstuk ‘Grammatikale bijzonderheden’ opent met een uiteenzetting van de gekozen spelling. De auteur is er niet voor teruggeschrokken de eigen spelling in 1983 - bijna aan het einde van de verzamelperiode - op te geven voor de VELDEKE-spelling. Dat betekent dat hij duizenden woorden heeft moeten omspellen. Hij nam die spelling niet helemaal over, maar maakte een voorbehoud voor het teken ao, dat de klank van het Engelse wall aanduidt. Kooijman geeft de voorkeur aan oa, ‘zoals in het Fries. Dit is meer in overeenstemming met de | |
[pagina 90]
| |
Tungelroyse uitspraak...’ (blz. xviii). Een mooi voorbeeld van de verwarring van klank en teken. De behandeling van de dentaal aan het eind van een woord als paêrd (paard) illustreert deze verwarring nog duidelijker: ‘Bij woorden die in het Nederlands op een d eindigen heb ik deze d in het Tungelroys omwille van de herkenbaarheid gehandhaafd’ (blz. xix). Pas in gevallen waar verwarring op kan treden, bijvoorbeeld bij verkleinwoorden met -je, nl. hondje, Tungelrous huntje, wordt deze regel niet toegepast, alsof in het standaard Nederlands een d wordt uitgesproken. De uiteenzettingen over de spelling worden gevolgd door paragrafen over: 2. Zelfstandige naamwoorden, meervoudsvormen, verkleinwoorden; 3. ‘grapjes met de taal’, dat zijn minimale paren als: ei graâf - ei grefke, ‘graf’ en ein graaf - ei grèèfke, ‘sloot’ en tenslotte eine graaf - ei grèèfke, ‘graaf’ (adelijke titel). Betekenisverschil hangt samen met ‘geslacht, het gebruikte aksent en de toepassing van stoot- of sleeptoon’, om het de auteur zelf te laten verklaren en tevens wederom getuigenis te laten afleggen van de verwarring van klank en teken. (blz. xxviii). Paragraaf 4. behandelt het bijvoeglijk naamwoord, inclusief de trappen van vergelijking; 5. is gewijd aan lidwoorden en ‘verbuigings-, resp. verbindings- N’; in 6. komt het werkwoord aan de orde, vooral de kwestie van zwakke en sterke werkwoorden en hun vervoeging; in 7. worden de voornaamwoorden behandeld en in 8. tenslotte enkele syntactische bijzonderheden en afwijkingen van het Nederlands. Kooijmans blijkt een scherp waarnemer te zijn; hij heeft hier prachtige voorbeelden die tot verder onderzoek uitnodigen en er voor een belangrijk deel al de weg heen wijzen. Na lezing van dit hoofdstuk is het duidelijk dat hier slechts een globaal overzicht wordt gegeven, alleen de spelling wordt uitputtend behandeld. De aandacht van de schrijver gaat vooral uit naar de woordenschat. Het ‘Thematisch lexicon’ is, zoals al eerder opgemerkt, een uitvinding van de auteur zelf. Er zijn achttien hoofdrubrieken, aangeduid met een cijfer en door toevoeging van een letter, weer onderverdeeld. Daarbij is het niet zonder meer duidelijk waarom iets a., b. of c. enz. is. Om een voorbeeld te geven: 1a. is ‘Verwantschapsnamen, heten, noemen’ en 1b. ‘Alles tussen liefde en dood’, waarbij met ‘liefde’ de periode van de verliefdheid, gevolgd door verkering, verloving en huwelijk, bedoeld is. Door middel van kopjes, zonder letter- of cijferaanduiding, worden de verschillende hoofdrubrieken vervolgens weer verfijnd. Hier zou een decimale codering - zoals de grote dialectwoordenboeken als WBD, WLD en WVD dat hebben, beter op zijn plaats zijn geweest. Het heeft weinig zin alle onderdelen op te sommen; het geheel laat zich lezen als een roman en door tal van kruisverwijzingen komt ieder woord op de juiste plaats aan de orde om ook nog eens via het grote alfabetische register gemakkelijk opzoekbaar te zijn. Heel goed kan dat geïllustreerd worden aan het woord wis. Dat komt voor in de rubriek 7b. ‘Bos, bosbouw’, met de betekenis ‘(wilge)teen, roede’; ter plekke wordt verwezen naar rubriek 10 en 15d, ‘Ambachten’ en ‘Beroepen’ (aanhalingstekens van K.) resp. ‘hoeveelheid, aantallen’. In 10. staat wis, ‘(wilge)teen’ en in 15d. ein wis kloômpe, ‘een aantal met touwtjes aan een wilgeteen gebonden klompen’ en vervolgens wederom wis, ‘wilgeteen (nu niet met wilge- tussen haakjes), roede’. In rubriek 10. wordt al tussen haakjes gewezen op wès (rubriek 2a, ‘Menselijk lichaam’) met de betekenis ‘bosje gras, toef, haarlok’, maar ook de woordgroep | |
[pagina 91]
| |
ein wis kloômpe komt daar aan de orde. Het is duidelijk dat de samensteller van dit woordenboek voortdurend bezig is geweest zijn omvangrijke materiaal zo volmaakt mogelijk te rubriceren; hier lijkt het er zelfs op dat hij bang was om ook maar iets te vergeten. Tegelijkertijd is het zo dat die dubbele verwijzingen vaak bedoeld zijn om de etymologie te verhelderen. Zonder Van Bakel te noemen, geeft Kooijman bij ein wis kloômpe, door meteen naar wis te verwijzen dezelfde verklaring. Bij Van Bakel heet het, dat de ritsband ook wel wis wordt genoemd en een met een ritsband samengebonden hoeveelheid klompen ‘vanwege het gebruikte bindmateriaal’ eveneens wis (Van Bakel 1958, 76 en 148). Door ook te wijzen op wès, ‘bosje gras’ enz. laat hij ook zien dat hier ook gedacht kan worden aan deze betekenis, zoals Stroop met betrekking tot weesboom (TT 19 (1967), blz. 61) gedaan heeft. In ieder geval is wis, wès een mooi voorbeeld van lexicale diffusie. Kooijman is sterk associatief te werk gegaan, het ene woord gaf hem het andere weer in; hij geeft alle trefwoorden in een stukje kontext in de vorm van kleine zinnetjes, aan de levensechtheid waarvan niet getwijfeld behoeft te worden. Ook deze zinnetjes vormen op zich weer een rijke bron. Het Thematisch Woordenboek van het Tungelroys is een teken van dankbaarheid van Hallefers Nor aan het dorp dat hem als onderduiker een veilig onderdak bood en gastvrij opnam in de dorpsgemeenschap. Het slothoofdstuk ‘Tungelroy in vroeger tijden’ heeft duidelijk betrekking op dit feit. Het begint met een plattegrond van Tungelroy uit 1940; het geeft de veldnamen, de namen van hoeven, woningen en bewoners uit de jaren veertig en tenslotte verhaaltjes en gedichten in het dialect van Tungelroy, waaronder verscheidene van Hallefers Nor, die zich het dialect van de plaats helemaal eigen heeft gemaakt, passief, maar ook aktief. Het woordenboek is verlucht met foto's en tekeningen van Jan Verhaag, schitterende tekeningen die soms bedoeld zijn ter verduidelijking, vooral als het werktuigen betreft, maar meestal een deel van het dorp laten zien, zoals het eruit zag rond 1940. G.F. Kooijman heeft Tungelroy een prachtig woordenboek gegeven, een ware aanwinst voor de dialectologische literatuur. De uitgeverij RODOPI maakte er wederom een prachtig boek van en de prijs, f 39,50, kon dank zij de steun van vele instanties zo laag gehouden worden. J.B. Berns. | |
[pagina 92]
| |
Van Bakel, J.J.A. De vaktaal van de Nederlandse kompenmakers. Nijmegen. (Proefschrift 1958).De Baets J. en Pynckels K., Eekloos Dialectwoordenboek. Eeklo, Uitgeverij Taptoe 1984, 335 blz., ill., 1 cassette.Het Eekloos Dialectwoordenboek heeft als bedoeling de woordenschat van ‘Eeklo en omstreken’ (blz. 5) te registreren. Het wordt door de auteurs gepresenteerd als een aanzet voor een ambitieuzer projekt, nl. de verzameling van de woordenschat van het Meetjesland (= het noordwesten van Oost-Vlaanderen, met Eeklo als hoofdplaats). De Meetjeslandse woordenschat is tot hiertoe in geen enkel regionaal woordenboek (behalve dan het Woordenboek van de Vlaamse Dialekten) opgenomen. De vrij uitgebreide woordverzameling is alfabetisch geordend. De trefwoorden en voorbeeldzinnen zijn in een door de auteurs zelf ontworpen Eeklose spelling gesteld. Het is jammer dat in het Eekloos Dialectwoordenboek (strikt genomen is het een idioticon) met geen woord wordt gerept over de gevolgde methode bij het verzamelen of verwerken van het materiaal. Na een ‘Ter Verantwoording’ (blz. 5-6) met enkele zeer algemene beschouwingen, volgt een pijnlijk hoofdstuk over ‘De uitspraak van het Eekloos Dialect’ waar systematisch klank en letter worden verward. Het gebrek aan taalkundige scholing van de auteurs blijkt ook uit de taalkundige kommentaar bij heel wat trefwoorden. De verzameling Eeklose dialektwoorden blijft ongetwijfeld erg interessant maar toch is dit werk een illustratie van een gebrek aan samenwerking tussen liefhebber en geschoolde taalkundige. Een nieuwigheid is het toevoegen van een cassette met de Eeklose ‘klankleer’ en Eeklose verhalen.
Jacques Van Keymeulen |
|