Taal en Tongval. Jaargang 37
(1985)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||
Staal een Zuidhollandisme en staling een NoordhollandismeIn vragenlijst D 26 (1954) wordt bij vraag 16 onder meer het volgende gevraagd: ‘Kent u staal met de betekenis hoop mest, hooi, bagger enz.’? Als men niet de opgegeven betekenis kent, maar een andere, wordt men verzocht die te geven. Van Dale10, s.v. staal IV geeft het volgende:
Het WNT (XV, 46) geeft s.v. staal IV de volgende betekenissen:
Het WNT vermoedt dat het woord staal in deze betekenissen hetzelfde is als staal III (ags. staela, eng. stale) dat in ablaut staat met het woord steel in de betekenis van stengel bijv. van een plant. Hierbij aansluitend geeft F.v.W., 661 voor steel en staal als etymologische wortel het idg. *st(h)el-, st(h)ol- = ‘staan, vaststaan, steunen’. Tenslotte geeft het WNT XV, 549 s.v. staling de volgende omschrijving: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||
‘onderlaag, voeting van takkebossen, stro, riet en derg., waarop in de schuur hooi of koren wordt gestapeld, om het vochtig worden van onderen te voorkomen; ook een dergelijke onderlaag onder een mestvaalt om de opgebrachte mest van de ondergrond te scheiden en zodoende gemakkelijk weg te kunnen ruimen. In N.-Holland. Elders staal geheten. (Zie staal IV.)’ Wanneer we onze kaart overzien, is het duidelijk dat het woord staal (en ook de afleiding staling) in eerste instantie de betekenis ‘ondergrond, onderlaag’ heeft. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||
Friesland heeft steal [stɪəl]. Daarbij sluiten Z.-W.-Drente en N.-W.-Overijsel aan (hier echter met aa-uitspraak). We zien echter dat in een aantal gevallen naast betekenis ‘ondergrond’ ook de betekenis ‘hoop’ opgegeven wordt, bijv dongsteal (‘mesthoop’)Ga naar eind2, turfstaal (‘turfhopen’)Ga naar eind3 en het niet frequente heasteal (‘hooihoop’)Ga naar eind4. Met de betekenis ‘ondergrond’ hangt ook samen het werkwoord opstalen = vochtig worden van de onderste laag van een opper hooi, wanneer die lange tijd op drassig land staat. In Z.-Drente en N.-W.-Overijsel worden opgaven van dit gebruik gevondenGa naar eind5. In het Groningse gebied vinden we staal (met verdonkerde uitspraak: stoal) bijna uitsluitend in de betekenis van ‘ondergrond’. Een bijbetekenis van met name het Friese steal is: ‘restant, overblijfsel’ (bijv. van voedsel in een pan, of rest hooi van een grote hooiopper)Ga naar eind6. Noord-Holland heeft overwegend de vorm staling met de betekenis ‘ondergrond, onderlaag’ (van mest en hooi) en ook Utrecht. Zuid-Holland kent staal met de waarschijnlijk oorspronkelijke betekenis ‘ondergrond’, onderlaag, maar daarnaast sterk dominerend de betekenis ‘hoop’ met name van mest, bagger, vuilnis en hier zelden voor hoop hooi. Ook hier wordt soms opgegeven staal in de betekenis ondergrond van een dijkGa naar eind7. In de rest van Nederland worden door de correspondenten geen voorbeelden van staal en staling in bovengenoemde betekenissen gemeld. We hebben hier dus te doen met een kustvorm in Friesland, Groningen, Z.-W.-Drente, N.-W.-Overijsel, N.- en Z.-Holland en Utrecht. Hierbij is de grondbetekenis van beide woorden ‘onderlaag’. Voor het Noordhollandse gebied is de vorm staling kenmerkend (en voor Utrecht). Met name in Zuid-Holland wordt de vorm staal gebruikt in de betekenis van ‘hoop’ (modder, bagger) en minder frequent in Friesland.
Wat de woordenboeken betreft het volgende:
Ter Laan vermeldt bij stoal: 1. de onderlaag van een hoop koren of hooi bestaande in kaf, stro of rijs; zie ook opstoalen. 2. wat er van zo'n laag blijft liggen, als bijv. het hooi op de wagen geladen is. Vandaar = rest, overblijfsel. Waling Dijkstra s.v. steal geeft: ‘oudtijds stal voor: plaats, waar iets is opgezet (opstalle), in 't bijzonder de plek waar een hooischelf of mijt is opgetast, veelal, om de vochtigheid van de grond, bedekt met een laag lange turf of takkebossen; ook de plaats, waar het hooi op het grasland voorlopig op een hoop is verzameld, als mede waar een mesthoop is geplaatst’. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||
Boekenoogen kent in het Zaans staal II in de betekenis ‘steel, stengel’ en staal III: ‘ondergrond van een dijk enz.’ en staling: ‘onderlaag, voeting van riet of takkenbossen, waarop de hooiklamp komt te staan’. Evenzo in de Beemster. Op de Zuidhollandse eilanden spreekt men van staal (Opprel, 84): ‘laag takkenbossen, stro of iets dergelijks, die in de schuur wordt gelegd om daarop het hooi of het koren te stapelen’, Men doet dat om het vochtig worden van onderen te voorkomen. Ook wordt een staal gelegd onder een mestput, om scheiding te houden tussen de mest en de ondergrond. Verder nog staal ‘het onderste gedeelte van hooihopen op het land’. De woordenboeken bevestigen dus onze constateringen.
T. van Veen. | |||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|