Taal en Tongval. Jaargang 37
(1985)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| ||||||||
Hai stoat op stoul
| ||||||||
2. Geschiedenis van de preekstoelDe kansel is de plaats in de kerkruimte, die in het bijzonder bestemd is voor de prediking, de verkondiging van het Woord van God. In de vroeg-christelijke kerk werd gepreekt vanaf de cathedra, de zetel van de bisschop, of vanaf de ambo, dat is een verhoog van waaraf gepreekt, gelezen of gezongen werd (Vrins 1966). De ambo stond eerst los in de kerk, maar later noemde men het platform dat aan de cancelli, dat is het hekwerk waarmee koor en kerk gescheiden werden, ook ambo. De preekstoel is echter niet rechtstreeks ontstaan uit de cathedra of de ambo. Ze had een eigen ontstaansgeschiedenis en maakte een eigen ontwikkeling door. Voor het optreden van de bedelorden (Dominikanen, Franciskanen en Augustijnen) werd er alleen gepreekt tijdens de zondagse mis. Bernard van Clairvaux, de grote prediker van de middeleeuwen, maakte de prediking los van de mis. Hij begon in de open lucht te preken om de mensen op te roepen ter kruisvaart en om de kruisvaarders met gebed en offers te ondersteunen. Hij hoopte op deze wijze een groter publiek te bereiken. Langzamerhand werd het gewoonte dat bedelorden hun preken in de open lucht hielden. In de jaren 1220-1221 beval paus Honorarius III de gehele geestelijkheid dat ze de bedelorden in de gelegenheid moesten stellen in de kerken te preken. Dit bevel werd | ||||||||
[pagina 72]
| ||||||||
nauwelijks opgevolgd en de bedelorden bleven in de open lucht preken. Ze maakten daarbij gebruik van verplaatsbare platforms of podia, deze stonden op eenvoudige kolommen of op een hoge sokkel. Toen de bedelorden er toe over gingen zich ergens metterwoon te vestigen, namen zij de ‘preekstoel’ als het ware van buiten mee naar binnen. In hun kerken verscheen de preekstoel als kerkmeubel. In het midden van de veertiende eeuw volgden de wereldgeestelijken, zij begonnen toen meer aandacht aan de prediking te schenken, in navolging van de bedelorden. Het duurde niet lang of de preekstoel werd - aanvankelijk in verplaatsbare vorm - een vast onderdeel van het kerkmeubilair. Póscharsky formuleert de ontwikkeling als volgt: ‘Wir stehen also vor der erstaunlichen Tatsache, dass das heute in allen Konfessionen so wesentliche Prinzipalstück, die Kanzel, ausserhalb der Tradition der kirchlichen Inneneinrichtung erstand, im wahrsten Sinnen des Wortes vor der Tür der Kirche, als Notbehelf, weil die bisherigen Predigstätten den neuen Predigern weithin nicht zugänglich waren oder in den Kirchen so standen, dass nur ein kleiner Teil der Zuhörer den Prediger hätte verstehen können’ (Póscharsky 1963, 16). In de romaanse basiliek stond de ambo nog aan de noordzijde, dat is de evangeliekant. De bedelorden gaven de preekstoel in hun kerken een zodanige plaats, dat zich daar om heen een grote menigte kon verzamelen. Die plaats was in het midden of iets naar het oosten tegen de zuidmuur van het kerkgebouw of in een grotere kerk tegen een pilaar aan de zuidzijde. In de kerk waren nog geen vaste zitplaatsen. Het kerkvolk, dat zich tijdens het grootste deel van de mis naar het altaar richtte, kon zich bij de prediking rond de kansel scharen. Later werd ook bij de wereldgeestelijken de kansel tegen de zuidzijde geplaatst. De bedelmonniken legden al meer de nadruk op de prediking, maar de grote ommekeer ten gunste van de preek kwam tijdens de renaissance. De protestanten waren van mening, net als de oud-christelijke gelovigen, dat de Dienst van het Woord centraal stond. De Hervorming ging gepaard met een aanpassing van het interieur van de kerken. Van een groot aantal rooms-katholieke kerken werd het interieur vernield (Beeldenstorm). Het interieur van de kerk werd aangepast aan de gewijzigde liturgie. Het doksaal, dat het koor van het schip scheidde, en het altaar werden afgebroken. De gemeente groepeerde zich rondom de verkondigers van het Woord van god en de tafel waar het Heilig Avondmaal gevierd werd, als het mogelijk was in het midden van het koor. | ||||||||
[pagina 73]
| ||||||||
In de nieuw gebouwde kerken van de Hervorming neemt de preekstoel een centrale plaats in; de gemeente zit gegroepeerd rond de preekstoel en de tafel voor het Heilig Avondmaal. Wat de vorm van het kerkgebouw betreft, was er grote architectonische vrijheid, maar de idee over de liturgie was overal dezelfde. | ||||||||
3. De benamingen3.1. HoofdbenamingenMet hoofdbenamingen bedoel ik die woorden waarvan de eerste betekenis ‘preekstoel, kansel’ is. Dat zijn preekstoel en varianten, kansel en kupe. | ||||||||
3.1.1. ‘Preekstoel’ en variantenDe kaart laat zien dat preekstoel zowel bij katholieken als bij protestanten veel voorkomt. Het WNT geeft preekstoel en de varianten predikstoel, prekstoel, prekestoel en prikstoel. De vormen met verkorte klinker zijn Vlaams-Belgisch. De belangrijkste betekenis voor preekstoel in het WNT is:
Preekstoel is vanouds bekend in onze taal, formeel en ook semantisch kan het beschouwd worden als equivalent van cathedra, namelijk als ‘stoel van waaruit gepreekt wordt’. De vorm preekstoele - zonder apocope - wordt voor de protestantse kerk vierentwintig keer alleen en twee keer in combinatie met preekstoel opgegeven; in de katholieke antwoorden is de verhouding: acht keer preekstoele en één keer preekstoel. Op het hier afgedrukte schetskaartje heb ik de apocoperingslijn volgens Kloeke aangegeven (Kloeke 1919) en de grenzen van de gebieden waarbinen een vorm preekstoele voor de protestantse, resp. de katholieke kerk wordt opgegeven. Dat de grens van Kloeke overschreden wordt, met name is dat het geval in Annen en Termunten, plaatsen waarvan Kloeke meedeelde dat er geen -e meer voorkwam, moet wel verklaard worden door het feit, dat vormen met -e archaïsch en voornamer zijn; van de andere kant illustreert het feit dat het preekstoele-gebied kleiner is dan het gebied zonder apocopering, dat het verschijnsel dat de slot-e bewaard blijft op zijn retour is. | ||||||||
[pagina 74]
| ||||||||
KAART 1
| ||||||||
[pagina 75]
| ||||||||
De verkleiningsvorm preeksteulken komt slechts een keer voor en wel voor Rijssen (G 197) zowel bij katholieken als bij protestanten. De vorm predikstoel is een van de varianten die ook het WNT (s.v. preekstoel) geeft. Het woord komt bij protestanten één en bij katholieken twee keer voor. Voor Lissewege werd opgegeven prikstoel en sprikstoel. Er is hier sprake van een verkorte klinker en de samenstelling met spreek- is in combinatie met -gestoelte elders bekend. Het WNT geeft s.v. spreekgestoelte als variant spreekstoel met de aantekening dat het woord zelden gebruikt wordt. Preekgestoelte wordt in Muiderberg gebruikt voor de protestantse en in Breda voor de katholieke kerk. Het WNT kent dit woord niet, ook niet bij de samenstellingen onder gestoelte. Ook Van Dale en Koenen zwijgen met betrekking tot dit woord. Het lijkt op een nieuwvorming onder invloed van spreekgestoelte. Het simplex stoel tenslotte komt verspreid voor. Het WNT geeft onder andere (s.v. stoel) de betekenis ‘van een zitplaats voorziene verhooging, om van daaruit of daaraf te leeren of te spreken’ en vervolgens ‘preekstoel, kansel’ met de woordgroep op stoel, ‘Aleen in deze verbinding nog gewoon’. De opgave hai stoat op stoul, die de titel van dit artikel is, stamt uit Hoogkerk (C 107). | ||||||||
3.1.2. ‘Kansel’Dit is na preekstoel de meest voorkomende benaming; opvallend vaker in de protestantse dan in de katholieke kerk. In dit materiaal liggen de verhoudingen drie tegen één. Kansel komt eerst sedert Kiliaan in onze bronnen voor; bij hem is het een Duits woord en volgens Claes stamt het wellicht uit Maaler (Claes 1970, 258). Uiteindelijk gaat kansel terug op lat. cancellus (FEW), waarvan de oorspronkelijke betekenis ‘hekwerk’ is. Men moet bij dit woord uitgaan van het feit dat in de oude kerk als er niet door de bisschop ex cathedra gepreekt werd, de diaken preekte vanaf een verhoging bij het koorhek, cancelli altaris (NEW, s.v. kansel). Als kansel vanuit het Hoogduits in het Nederlands wordt ingevoerd, betekent het al ‘preekstoel’; het is typisch een woord van de Reformatie, het gebruik van dit woord in de katholieke kerk moet van latere datum zijn. Volgens het WNT is kansel, ‘althans bij de protestanten’ een meer deftige benaming voor ‘preekstoel’ en in de gewone spreektaal minder | ||||||||
[pagina 76]
| ||||||||
gebruikelijk. In mijn materiaal wordt slechts één keer bij een opgave van het type kansel ‘deftig’ vermeld en wel voor's-Heer-Hendriks-kinderen. De opgave geldt voor de protestantse kerk. | ||||||||
3.1.3. ‘Kupe’Kupe wordt één keer opgegeven, naast preekstoel; kupe wordt volgens de correspondent voor Klemskerke (H 23) ‘lachend gezegd’. De opgave wordt bevestigd door De Bo die s.v. kupe ook de betekenis ‘predikstoel, leer- of spreekgestoelte dat aan eenen predikstoel gelijkt’, geeft met de woordgroepen: In de kuipe staan. In de kuipe klimmen. Kupe, ‘preekstoel’ is wel als een pars pro toto op te vatten. | ||||||||
3.2. Secundaire benamingenMet secundaire benamingen bedoel ik die opgaven die niet ‘preekstoel, kansel’ betekenen, maar de namen zijn van voorwerpen of ruimten van waaruit of waaraf gepreekt werd. De boven geschetste geschiedenis van de preekstoel maakt meteen al duidelijk dat men naast ‘hoofdbenamingen’ ook ‘secundaire’ benamingen kon verwachten, omdat de functie van de preekstoel in de r.k. kerk het resultaat is van een ontwikkeling in de liturgische opvattingen, daar komt nog bij, dat in de jaren na het tweede Vaticaanse concilie allerlei vernieuwingen in de r.k. liturgie zijn ingevoerd. De secundaire benamingen zijn daar voor een deel een getrouwe afspiegeling van. | ||||||||
3.2.1. ‘Altaar’ en verwante namenDeze benaming komt alleen voor bij katholieken in een drietal plaatsen. Met altaar wordt de plaats aangegeven vanwaar de prediking plaats heeft. Tot deze groep horen ook de namen van het type koor, priesterkoor en hoogkoor. In de woordenboeken wordt als eerste betekenis van altaar ‘offertafel’ gegeven en nooit een betekenis ‘plaats waar de offertafel zich bevindt’, dat is het priesterkoor. Toch is deze betekenisuitbreiding echt. Dat blijkt uit de hier besproken opgave, maar ook uit een woordgroep als gebeden aan de voet van het altaar, het altaar opgaan en de pastoor is al op het altaar. In het laatste geval is nadrukkelijk het priesterkoor bedoeld. | ||||||||
3.2.2. ‘Katheder’ en ‘lessenaar, voorleesbankje’Katheder wordt drie keer opgegeven, uitsluitend voor protestantse kerken. Ofschoon het woord ontleend is aan lat. cathedra heeft het niet de betekenis ‘zetel van de bisschop’, maar meer algemeen ‘spreekgestoelte’. | ||||||||
[pagina 77]
| ||||||||
Lessenaar één maal voor de protestantse een één maal voor de r.k. kerk opgegeven, is de verplaatsbare lessenaar die men in de r.k. liturgie wel gebruikt. Bij protestanten ontstond in de zeventiende eeuw de gewoonte dat de ouderling uit de bijbel las, terwijl de kerkgangers binnenkwamen. Hij deed dit staande achter een lessenaar voor de preekstoel. Als er in een kerk geen preekstoel aanwezig is, gebruikt men meestal een lessenaar. Voorleesbankje komt slecht één keer voor en wel te St.-Maartensdijk (I 73), voor de protestantse kerk. De informant merkt op, dat het voorleesbankje alleen gebruikt wordt door de voorlezer, bij afwezigheid van de predikant. De voorlezer staat nooit op de preekstoel. | ||||||||
[pagina 78]
| ||||||||
ming voor ‘preekstoel’ is platform meer een incidentele aanduiding, zonder meer zakelijke informatie moeilijk te verklaren. | ||||||||
4. De kaartDe kaart spreekt voor zich. Vooral met betrekking tot de hoofdbenamingen preekstoel en kansel komt de godsdienstige tegenstelling tot uitdrukking. Naar object van onderzoek is deze kaart te vergelijken met die van Zoen; alleen is het aantal echte dialectwoorden bij het begrip ‘zoen’ groter dan bij het begrip ‘preekstoel’. Het verdient aanbeveling woorden voor kerkelijke begrippen in een ruimer verband te onderzoeken, als het daarbij ook gaat om een tegenstelling rooms katholiek tegenover protestant is de keuze beperkt, men kan dan alleen werken met begrippen die in beide kerken dezelfde status hebben. (Vgl. Goossens 1977, 34).
Trudi Noordermeer. | ||||||||
Bibliografie
|
|