Taal en Tongval. Jaargang 37
(1985)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||
Werden - warden - worden: een Middelnederlandse chaos?Op 11 juli 1497 verscheen te Antwerpen bij Adriaen van Liesvelt een boekje met de titel Die historie, die ghetiden ende die exempelen vander heyliger vrouwen sint AnnenGa naar eind1. Dit werkje moet wel erg populair geweest zijn want daarvóór waren er alleen te Antwerpen, waar bij bepaalde bevolkingsgroepen wel een bijzondere Anna-verering bestondGa naar eind2, niet minder dan vier edities van op de markt gekomen: twee bij Geraert Leeu in 1491 en 1492 (?) en twee bij Van Liesvelt zelf in 1496 en in februari 1497Ga naar eind3. Bij het grasduinen in de eerstgenoemde Liesvelt-incunabel valt een groot aantal merkwaardige vormen van het werkwoord worden in het oog. Dit is op zichzelf beschouwd geen zeldzaam verschijnsel in het jongere Middelnederlands, maar toch biedt deze druk een goede gelegenheid om een omvangrijk, maar toch nog overzichtelijk materiaalcorpus even van naderbij te bekijken, exemplarisch als het ware voor wat omschreven zou kunnen worden als ‘(Antwerps?) Laatmiddelnederlands gebruiksproza’. De oogst is, zoals gezegd, groot. Niet minder dan 166 worden-vormen staan er op deze 88 folio's in octavo. We geven eerst even een systematisch overzicht van het vocalisme met een aantal representatieve voorbeelden.
Infinitief en presensvormen indicatief:
Voorbeelden: ‘Die maget Maria die van Anna (...) gheboren sal worden’ (8 vo); ‘onder die ghebenedide sal sy ghebenedijt werden’ (41 vo); ‘hi sal menichfoudich weerden als een cederboem vanden berge libani’ (51 ro); ‘Jn alle bedructenissen ende nooden soe wert troest ende hulpe doer haer vercreghen’ (70 vo); ‘so wat eeren ende weerdicheyt dat den heyligen wort ghedaen, dat wort ghedaen in die eere des almach- | |||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||
tighen godes’ (70 ro); ‘ouermits haer verdiensten ende milde ghebede so worden die sonden der menschen vergheuen’ (3 ro); ‘die dinen heylighen naem met v derden aenroepen met oetmoedigen gebede: die werden getroost ende gheholpen wt haren noden’ (67 vo); ‘Maer biddet gode onsen here ende die heylige vrouwe sint Anna, dat al uwe sonden vergheuen warden’ (87 ro).
Imperfectumvormen indicatief, enkelvoud:
Voorbeelden: ‘nae dien dattu verstoten wardes vanden outaer ende versmaet in dijnre offerhanden: soe wordestu grotelic van god almachtich (...) ghetroest’ (56 vo); ‘Doe wert dese salighe maecht Maria gheboren. Drie iaer daer na wort sy van vader ende moeder gheoffert inden tempel’ (22 vo); ‘Ende om dat Sint Jacob die minder (...) van haer worde gheboren, so wart sy oec mede Maria Jacobi gheheten na haer kint’ (27 ro-vo).
Imperfectumvormen indicatief, meervoud:
Voorbeelden: ‘Ende bi elcken man soe ghecreech sy een sonderlinge dochter, die alle drie Maria gheheeten worden’ (34 vo); ‘Ghy waert in dat eerste met Joachim seer bedroeft: maer na wort ghi salichliken vertroest’ (65 vo).
Participium perfectum:
Voorbeeld: ‘du biste ghedachtich geworden dijns heyligen woerts’ (19 ro).
Andere vormen:
Vooral in de infinitief, het presens en het imperfectum enkelvoud grenst de toestand hier blijkbaar aan het chaotische. Van het oude | |||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||
ablautsysteem met e in infinitief en presens, a in imperfectum enkelvoud en o in imperfectum meervoud en voltooid deelwoord zoals we het in de regel aantreffen bij werkwoorden van de derde ablautklasse, zijn weliswaar nog duidelijke relicten voorhanden, maar de oude regelmaat is grondig verstoord. De vormen met o zijn hier verreweg in de meerderheid, met 87 vindplaatsen beslaan ze 52% van het totaal. Opvallend is verder dat in het imperfectum enkelvoud twee verschillende o-vormen optreden. Naast elkaar vinden we het type hi wort (13 ×) en het type hi worde (11 ×). De laatstgenoemde vorm, die blijkens de context geenszins een conjunctief is, kan begrepen worden als een zwak imperfectum, afgeleid van een infinitief met oGa naar eind4. Het gaat hier blijkbaar om een Laatmiddelnederlandse innovatie die zich in het Nieuwnederlands niet heeft weten door te zetten. Gaan we om licht in deze duisternis te brengen te rade bij de Middelnederlandse grammatica's, dan zien we ons eerst weer in de steek gelaten. A. van Loey schrijft bij werdenGa naar eind5: ‘inf. worden eerst 15de e.; praet. gewoonlijk sing. ward, vaak wert, spor. wort, - plur. worden, spor. woorden, werden, warden; - p.p. worden, 15de e. geworden, spor. ghewaerden’. W.L. van Helten noemt grotendeels dezelfde vormen en verwijst de lezer verder naar de paragraaf waarin de vocalen vóór r + consonant ter sprake komenGa naar eind6. J. Franck doet dit ook, maar wordt dan toch wat uitvoerigerGa naar eind7. Hij meent: ‘Man kann nicht bis zu dem Glauben gehn, daß dieselbe Sprache werden, warden und worden, zugleich wart, wort und wert (...) gesagt habe. Es müssen hier die Sprachformen verschiedener Zeiten und Mundarten gemischt sein. Die Dichter selber werden, besonders in ihren Reimen, auch nicht bloß bei der eigenen Sprache geblieben sein. Eine genauere Scheidung der Dinge, hinter denen vereinzelt auch noch alte Ablaute stecken könnten, wird sich nur durch ein vorsichtiges Studium der Urkunden ermöglichen lassen’Ga naar eind8. Dat we in de Historie van sint Annen met een soort mengtaal te maken hebben, lijkt wel erg plausibel. Nu we echter met het Corpus-GysselingGa naar eind9 (verder CG afgekort) de beschikking hebben over een betrouwbare editie van de oudste Middelnederlandse oorkonden, aangevuld met het onontbeerlijk paleografisch onderzoek van M. Gysseling en toegankelijk gemaakt via de indices van W.J.J. Pijnenburg, lijkt de tijd gekomen om te proberen het door Franck gewenste ‘voorzichtige onderzoek’ aan te pakken. Mocht Franck gelijk hebben met de veronderstelling dat de Laatmiddelnederlandse chaos bij het werkwoord worden het gevolg is van de vermenging van elementen uit verschillende dialecten en perioden, dan mogen we voor het 13de-eeuwse Middelnederlands op zijn minst | |||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||
een meer transparente situatie verwachten. In het gunstigste geval zouden we er nog de intacte vocaalwisseling van de derde ablautklasse, dat wil dus zeggen e - a - o - o in moeten aantreffen. Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn dat we in de oudste oorkonden regionaal verschillende systemen vinden, die intern optimaal functioneren. Als b.v. in een bepaalde streek de e uit de infinitief en het presens in de positie vóór r + d overal tot a is geworden, dan moesten in de vorm hi wart de derde persoon enkelvoud van het presens en het imperfectum zijn samengevallen, tenzij dat in het imperfectum enkelvoud analoog met het meervoud zich de o zou hebben doorgezet, waardoor een nieuw, goed functionerend systeem a - o - o - o zou zijn ontstaan, waarin geen homonieme vormen optreden. In ieder geval postuleert de hypothese van Franck ook, dat in de oudste periode iedere tekst resp. iedere scribent voor elke functie slechts één enkele vocaal gebruikt: bij dezelfde schrijver zouden dus nooit b.v. werden én worden als infinitief naast elkaar mogen optreden. In het ideale systeeem heeft m.a.w. elke vorm maar één functie en elke functie maar één vorm. Om vast te stellen of er in het oudste Middelnederlands van zo'n ideale toestand sprake kan zijn, hebben we de 13de-eeuwse oorkonden op dit punt nader onderzocht. We zijn uitgegaan van de alfabetische indexGa naar eind10 en hebben daaruit de volgende woorden bekeken: waerd, waert, ward, warde, warden, wart, weerd, weert, werd, werden, wert, woerden, word, worde, worden, wordene, wordet, wordic, wordt en wort. Wat het in het CG onder nr. 295 begrijpelijkerwijs niet in extenso opnieuw afgedrukte ‘Goederenregister van Oudenbiezen’ betreft, hebben we hetzelfde gedaan aan de hand van de editie van J. Buntinx en M. GysselingGa naar eind11 en de bijbehorende indices van F. de Tollenaere en W. PijnenburgGa naar eind12. Bij de selectie van het materiaal werden afkortingen, gereconstrueerde, geïnterpoleerde, moeilijk leesbare of twijfelachtige vormen buiten beschouwing gelaten of tenminste als zodanig kenbaar gemaakt (men denke aan de vaak voorkomende formule wart dat sake... naast waer dat sake, waarbij wart eerder als een enclitische verbinding van ware met het daarop volgende dat opgevat zal moeten worden dan als een vorm van werden). Verder hebben we gemakshalve alleen de infinitief, de indicatief presens en imperfectum en het voltooid deelwoord nader onderzocht. Conjunctiefvormen zijn niet in aanmerking genomen omdat ze wat tempus aangaat vaak moeilijk te identificeren zijn en voor het overige hun vocalisme principieel van de infinitief en de presensvormen indicatief enerzijds of van de meervoudsvormen indicatief imperfectum anderzijds afleiden. Wat de lokalisering van de onderzochte | |||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||
oorkonden betreft, hebben we ons nagenoeg volledig bij de voorstellen van M. Gysseling in het CG aangesloten. Wanneer daar twee mogelijkheden worden geboden, hebben we de eerstgenoemde gekozen. Uitzonderingen hierop zijn de nrs. CG 41, 551, 1052 en 1053 die we niet naar de herkomst van het origineel te Lubbeek resp. te Utrecht hebben gesitueerd, maar wel naar de ontstaansplaats van het afschrift te Heverlee resp. te Antwerpen. Op zoek naar sporen van het regelmatige ablautsysteem e - a - o - o moeten we meteen vaststellen dat voor zover we het kunnen overzien geen enkele schrijvershand zoveel vormen heeft nagelaten dat we uit zijn materiaal het door hem in het werkwoord werden gebruikte ablautsysteem volledig kunnen reconstrueren. We mogen al gelukkig zijn als we bij een ‘grote’ hand als scribent A van CG nr. 308, een van de belangrijkste klerken uit de kanselarij van de graven van Holland, kunnen constateren dat hij in infinitief en presens o, in het imperfectum enkelvoud a en ae en in het voltooid deelwoord o gebruikt. Welk vocalisme het imperfectum meervoud bij hem had, is niet meer te achterhalen. Zoals uit de behandeling van infinitief, presens- en imperfectumvormen en voltooid deelwoord zal blijken, was de oude vocaalwisseling e - a - o - o als grondpatroon in de 13de eeuw toch nog vrijwel overal bekend, ook al zijn de afwijkingen legio. In de infinitief en de presensvormen (kaart 1) vinden we de regelmatige ablautvocaal e in de schrijfcentra Antwerpen (1)Ga naar eind13, Boudelo (1), Brugge (6)Ga naar eind14, Gent (8), Gentbrugge (1), Grimbergen (1), Mechelen (1), Oudenaarde (1), Utrecht (2)Ga naar eind15 en in de kanselarij van de graven van Holland (3) en van de hertogen van Brabant (2, niet op de kaart). Veel sterker dan e is echter o geattesteerd. We vinden deze vocaal bij schrijvers uit Antwerpen (1), Assenede (1), Breda (1), Brugge (24), Dordrecht (3), Elmare (1), Holland (4), Mechelen (1), Middelburg (1), Moerkerke (1), Ter Doest (1) en Watervliet (1) en verder bij klerken uit de kanselarijen van de Hollandse graven (12), de Vlaamse graven (1) en de Brabantse hertogen (1, laatste twee schrijfcentra niet op de kaart). Minder goed gerepresenteerd is bovendien a, die voorkomt bij scribenten uit Brugge (4), Gent (1), Haastrecht (1) en Holland (1). Een spelling ee ten slotte treffen we aan bij een schrijver uit Brugge en een uit Vorst. Er zijn relatief weinig schrijvers die in infinitief en presens meer dan één vocaal naast elkaar hanteren. Allereerst is er de Brugse scribent van CG nr. 1124, die met e, o en a door elkaar het noorden kwijtgeraakt schijnt te zijn. De handen B, C (= E) en D van de Brugse draperiekeur CG nr. 566 hebben in hun respectieve afschriften van dezelfde | |||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||
minuut telkens zowel o als a gespeld, zodat we mogen aannemen dat in hun (niet bewaarde) gemeenschappelijke legger eveneens zowel a als o gestaan moet hebben. We kunnen de variatie hier m.a.w. niet op rekening van de afschrijvers stellen. Dat o te Brugge de meest gangbare klinker was, bewijzen overigens de frequentieverhoudingen: naast 24 schrijvers met o zijn er slechts 6 met e en 4 met a. Opvallend is verder de Hollandse scribent van CG nr. 1529, die eveneens o en a door elkaar schijnt te gebruiken, hoewel ook in de kanselarij van de graven van Holand de o de gewone vocaal is (12 schrijvershanden) naast het blijkbaar verouderende e (3 scribenten, alle vormen vóór 1287). Problematisch is tenslotte ook het Antwerpse afschrift CG nr. 551 dat o en e naast elkaar heeft. Hier kan eventueel invloed van de (niet bewaarde) Utrechtse legger een rol hebben gespeeld. Op kaart 1, die door het ontbreken van vindplaatsen in het oosten helaas wit is gebleven, is de traditionele vocaal e nog goed vertegenwoordigd. Niettemin zijn duidelijk twee afwijkingen te zien. In het door B. van den BergGa naar eind16 beschreven gebied waarin reeds in een zeer vroege periode e vóór r + dentaal tot o is geworden - hier alleen gerepresenteerd | |||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||
door Breda en Dordrecht - vinden we uitsluitend o. Verder blijkt de eveneens door Van den Berg gepostuleerde westwaartse expansie van dit o-gebied in volle gang. Overeenkomstig met dordeGa naar eind17, vinden we o ook reeds in Zuid-Holland, al zijn de vindplaatsen beperkt tot de kanselarij van de Hollandse graven. Het breedste expansiefront van o blijkt in Zeeland en Noord-Vlaanderen te liggen en wel hoofdzakelijk in het gebied waarin - weer in vergelijking met derde en ook met kerst-Ga naar eind18 - e vóór r + dentaal gewoonlijk tot a was geworden. We moeten dus voor deze streek een ontwikkeling e > a > o aannemen, want op de eerste plaats is de vorm met a inderdaad voorhanden (in Brugge en Gent en misschien ten gevolge van Vlaamse schrijftaalinvloed ook in Zuid-Holland) en bovendien is er geen reden te verzinnen waarom de vocaal van worden helemaal op zijn eentje een andere weg ingeslagen zou zijn dan de e vóór r + dentaal in andere woorden. Anderzijds kan de stootkracht van het expanderende worden versterkt zijn door de aantrekkingskracht die van het imperfectum meervoud worden op het imperfectum enkelvoud en het daarmee vocalisch gelijkluidende presens ward(en) uitging. De o-vormen uit Antwerpen en Mechelen kunnen eveneens aan expansie vanuit Noord-Brabant toegeschreven worden, maar er is vanuit de speciale situatie van beide schrijfcentra in de 13de eeuw ook invloed uit Vlaanderen denkbaar. Beter dan infinitief en presensvormen is het imperfectum in de oorkonden vertegenwoordigd. Het vaakst vinden we de ‘regelmatige’ vorm wart in het enkelvoud, zo te Alkemade (1), Antwerpen (1), Arkel (1), Boudelo (1), Brugge (10), Dordrecht (1), Gent (2), Gentbrugge (1), Grimbergen (3), Haarlem (1), Heinsberg (1), Heverlee (1), Holland (3), Houten (1), Leefdaal (2), Maastricht (1), Mechelen (2), Neer (1), Oudenbiezen (6, waarvan 3 nog in de 13de eeuw), Sintmichielsgestel (1), Utrecht (3), Zierikzee (1), en bij 11 klerken uit de kanselarij van de graven van Holland (zie kaart 2). Als ‘onregelmatige’ variant registreerden we op de eerste plaats wort en wel te Brugge (6), Dordrecht (1), Maldegem (1), Middelburg (1), Ter Doest (2) en bij 5 handen uit de kanselarij van de graven van Holland. Daarnaast treffen we nog waert aan te Brugge (3), Dordrecht (1), Hemiksem (1), Heusden in N.-Brab. (1) en bij één schrijver uit de kanselarij van de Hollandse graven. Variatie bij één en dezelfde schrijver constateren we in vijf gevallen. Wart naast wort in het imperfectum enkelvoud is te vinden bij de Dordtse scribent van CG nr. 601 (in document nr. 602) en bij hand B van CG nr. 308, een belangrijke klerk uit de kanselarij van de graven van Holland. | |||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||
De o is bij deze laatste schrijver een absolute uitzondering, die slechts één keer, in het afschrift van een oorkonde vooraan in het grafelijke leenregister (CG nr. 308) opduikt. Dezelfde schrijver heeft elders steeds a. Wisseling van a en o treedt verder ook op bij hand A van CG nr. 1809a, nog een klerk uit de kanselarij van de graven van Holland. Alle bewaarde documenten van deze hand zijn afschriften. Ten slotte vinden we o naast ae bij de Brugse hand van CG nr. 646 en a naast ae bij de Hollandse kanselarijklerk A van CG nr. 308 (ae in CG nr. 1244 resp. CG. nr. 308 en 778 A'). Homonieme vormen ontbreken niet. Er zijn vier schrijvers bij wie wort zowel presens als imperfectum kan zijn. In Brugge is er de pas genoemde hand van CG nr. 646, die in document nr. 768 wort als presens en in CG nr. 777 wordic als preteritum gebruikt. In de kanselarij van de graven van Holland schrijft hand B van CG nr. 308 in het reeds vermelde afschrift van een oorkonde aan het begin van het leenregister van de graaf in het imperfectum (bij wijze van hoge uitzondering) wort, terwijl in document CG nr. 926 van dezelfde hand wordet presensfunctie | |||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||
vervult. Verder is er weer de hand A van CG nr. 1809a die in zijn afschriften nu eens in het presens dan weer in het imperfectum o spelt. We hebben reden om aan te nemen dat deze scribent in zijn eigen idiolect in het imperfectum o gebruikte, omdat hij in het afschrift B van CG nr. 1632 wart en in CG nr. 778 was uit zijn legger beide keren door wort vervangt in zijn afschrift. De laatste schrijver bij wie we o zowel in het presens als in het imperfectum enkelvoud aantreffen, is de oudste scribent uit Middelburg (CG nr. 12). Misschien ligt aan zijn tekst een Hollands dictaat ten grondslag. Wart in infinitief en presensvormen én in het imperfectum enkelvoud anderzijds vinden we bij de Brugse hand E (= C) uit document CG nr. 566 en bij de Hollandse scribent van CG nr. 1529, die beide al eerder ter sprake gekomen zijn. Opvallend aan kaart 2 is in ieder geval dat de verdringing van de a uit het imperfectum enkelvoud door de o (waarschijnlijk naar analogie van het imperfectum meervoud) zich in hoofdzaak in hetzelfde gebied heeft voorgedaan, waarin ook in de infinitief en de presensvormen de e door o was vervangen. Dat de ontwikkeling van a naar o in infinitief, presens en imperfectum enkelvoud in Zeeland en Vlaanderen aan hetzelfde mechanisme toe te schrijven zou kunnen zijn, hebben we hierboven reeds geopperd. Of de Zuidhollandse o-vormen in het imperfectum enkelvoud in dezelfde context bekeken moeten worden, is niet duidelijk. Ze kunnen ook gewoon door analogiewerking vanuit het meervoud maar ook onder Vlaamse invloed zijn ontstaan. Het oude or-gebied van Van den Berg blijkt van zijn kant aan wart vast te houden, met uitzondering van de éne Dordtse klerk die a en o gebruikt. In Zuid-Holland, Zeeland en Noord-Vlaanderen moest de ontwikkeling in presens en imperfectum enkelvoud onvermijdelijk tot homonymie in de vormen wort en wordes leiden. Bijzonder interessant is dan ook de vorm wordet voor de derde persoon enkelvoud van het presens, waarin niet meer de stamvocaal maar de bijzonder geaccentueerde uitgang het exclusieve presenskenmerk is geworden. We vinden hem uitsluitend in het gebied waarin o zowel in het presens als in het imperfectum enkelvoud kan optreden (Brugge, Dordrecht, kanselarij van de Hollandse graven) en bij uitstek bij schrijvers die deze vocaal ook werkelijk in beide functies gebruiken, zoals de handen B van CG nr. 308 en A van CG nr. 1809a. In het imperfectum meervoud (kaart 3) is de gewone vocaal o. We treffen hem aan bij schrijvers uit Aardenburg (1), Boechoute (1), Brugge (12), Damme (1), Dordrecht (2), Heusden in N.-Brab. (1), Holland (2), Leefdaal (1), Oudenbiezen (3, waarvan 1 nog in de 13de eeuw), Tongeren (1) en bij 2 klerken uit de Hollandse grafelijke kanselarij. Als | |||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||
varianten treden op: oe in Brugge (1), Tongeren (1)Ga naar eind19 en Utrecht (1), a in Brugge (2), Holland (1) en Oudenburg (2) en e eveneens te Brugge (1). De enige schrijver bij wie warden zowel presens als imperfectum kan zijn, is de Hollandse hand van CG nr. 1529, die reeds herhaaldelijk is opgevallen. Omdat homonymie bij worden automatisch moest optreden in het kustgebied waar in de infinitief en het presens e tot o is ontwikkeld, mogen we daar wel het eerst bijzondere vocaalveranderingen in het imperfectum meervoud verwachten. Het zal dan ook geen toeval zijn dat de imperfectumvorm met e, de innovatie die in het Nieuwnederlands de bovenhand zal halen, in deze streek voor het eerst te vinden is, al is hij dan nog een uiterst zeldzaam verschijnsel, dat we alleen bij de Brugse schrijver van document CG nr. 1176a aantreffen. Ook de weinige gevallen waarin de analogie in het imperfectum van het enkelvoud naar het meervoud heeft gewerkt en de a in het imperfectum is veralgemeend, zijn in dezelfde streek te vinden. Hier blijkt dus een poging tot een zinvolle herstructurering van het ablautsysteem te hebben plaatsge- | |||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||
vonden: uit e - a - o - o ontstond waarschijnlijk o - a - a - o, waarin geen homonyme vormen optraden. Voor wat het voltooid deelwoord aangaat, kan van het samenstellen van een kaart afgezien worden. De gewone vorm is worden. Hij is aan te treffen te Brugge (3), Damme (1), Dordrecht (1), Holland (1), Ninove (1), Ter Doest (1) en Zeeland (1) en bij drie schrijvers uit de kanselarij van de graven van Holland. Verwarring met de overige talrijke vormen met o is door de syntactische verbinding van het voltooid deelwoord met een hulpwerkwoord in het perfectum vrijwel uitgesloten, zodat de overeenkomst in het vocalisme nauwelijks hinderlijk is. Er zijn ook bijna geen afwijkingen van deze worden-vorm vast te stellen. De enige uitzondering is de Hollandse hand van CG nr. 179, bij wie we werden lezen. De cursivering in het CG maakt echter duidelijk dat we hier met de oplossing van een abbreviatuur te maken hebben. Samenvattend kunnen we stellen dat het stadium van het perfect functionerend ablautsysteem bij het werkwoord werden reeds in de 13de eeuw verleden tijd was en dat de oudste Middelnederlandse oorkonden geen homogeen beeld opleveren. De chaotische toestand in de documenten schijnt veroorzaakt te zijn door een aantal samenhangende ontwikkelingen in de gesproken taal, die door het conservatieve karakter van de schrijftaal versluierd worden. Uitgangspunt van de ontwikkeling schijnt enerzijds het oude or-gebied (Noord-Brabant, Utrecht) te zijn, waarin in het presens en de infinitief uit werden worden ontstond, en anderzijds Zeeland en Vlaanderen, waar werden tot warden evolueerde. De expansie van het or-gebied naar het westen, hand in hand gaand met de analogiewerking in het imperfectum van de vocaal uit het meervoud op die uit het enkelvoud, bracht worden in infinitief en presensvormen ook naar Zeeland, Vlaanderen (en Zuid-Holland). Een tegenwerkende kracht, eventueel gestuurd door homonymievrees kan aanleiding gegeven hebben tot het ontstaan van het tegenwoordige imperfectum werden (waarschijnlijk gereactiveerd vanuit de schrijftaal maar nu in andere functie) maar ook tot een later weer verdwenen veralgemening van a als vocaal van het imperfectum. De verwarde toestand in de beschreven incunabel is nu ook doorzichtiger geworden. In de infinitief en de presensvormen is de traditionele schrijftaal-e, die waarschijnlijk al geruime tijd uit de Antwerpse spreektaal was verdwenen, nog heel goed vertegenwoordigd. De o, die de vernieuwing in de omgangstaal representeert, is nu reeds in de meerderheid. De verwaarloosbare ee- en a-varianten kunnen reminiscenties zijn aan Zuidbrabantse en Zuidvlaamse dialectvormen. In het imperfectum | |||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||
enkelvoud is de vocaal van de schrijftaaltraditie a nog verder teruggedrongen dan zijn pendant e in presens en infinitief. Zijn plaats wordt door twee concurrerende vormen ingenomen. De sterkste positie heeft o, die naar analogie van het meervoud in de enkelvoudsvormen binnengedrongen moet zijn (het meervoud heeft alleen worden). Daar op deze manier het hele paradigma dezelfde vocaal o had gekregen en in het meervoud van het imperfectum de uitgang -den voorhanden was, kon door verkeerde interpretatie of als uitwijkmaneuver ten gevolge van homonymievrees het zwakke imperfectum worde ontstaan. In onze incunabel zijn zoals gezegd al bijna de helft van de o-vormen in het imperfectum enkelvoud zwak. De concurrent van wort/worde is wert, dat zijn ontstaan waarschijnlijk te danken heeft aan de specifiek Brabantse palatalisatie van a vóór r + consonantGa naar eind20. Een duidelijke aanwijzing hiervoor is dat e alleen in het enkelvoud optreedt zonder - zoals in Vlaanderen in de 13de eeuw - ook in het meervoud door te dringen. J. Franck had dus gelijk met zijn veronderstelling dat ‘hier die Sprachformen verschiedener Zeiten und Mundarten gemischt’ moeten zijn. In ieder geval blijkt ook dat de nog veel te weinig onderzochte incunabeltaal een belangrijke tussenschakel is bij de overgang van het Middelnaar het Nieuwnederlands. Het zou zeker interessant zijn, na te gaan hoe de Laatmiddelnederlandse chaos zich in de dialecten heeft uitgewerkt. In gedrukte vorm liggen daaromtrent nog niet veel studies voor. Wel levert de Reeks Nederlands(ch)e Dialectatlassen in de vragen 15, 34 en 135 gegevens voor de 3de pers. enkelvoud presens, terwijl een kleine studie van B. van den BergGa naar eind21 en passant uit een reeks monografieën informatie over de imperfectumvormen levert. Terwijl volgens de bevindingen van Van den Berg o in derde, kerst- en vers na 1550 op de terugtocht was, heeft het in de werkwoorden nog aanzienlijk uitbreiding genomenGa naar eind22. De kaart Hij wordt, samengesteld op basis van de RNDA, laat zien dat wordt in de dialecten een nog groter areaal veroverd heeft dan het door Van den Berg beschreven dorsen. Rond een groot centraal gebied met o of ʌ en varianten vinden we een bijna gesloten halve ring van ongeronde voorklinkers die in het zuiden van Vlaanderen, Brabant en Limburg vrij smal is en in het oosten aan het compacte Duitse werden-gebied aansluit. In het oosten ligt de o/e-grens bijna overal een eind op Duitse bodem. De lijn verloopt grof geschetst van Geilenkirchen via Opladen en Duisburg naar Stadtlohn, dan met een trechtervormige uitloper in de richting van Coesfeld en vervolgens weer in noordelijke richting naar Gronau toe, dan bijna op | |||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||
de Nederlandse grens naar Nordhorn. Vandaar gaat de lijn naar het noorden door tot het grensplaatsje Twist en dan in noordoostelijke richting langs het Bourtanger Moor via Westerstede en Jever naar de Noordzee toe. Oost-Friesland heeft dus aan de typisch Nederlandse vernieuwing van werden tot worden deelgenomenGa naar eind23. Kaart 4
Twee onderbrekingen zijn er in het zuidelijke deel van de ring te constateren. De vormen met ʌ en œ in Vlaams-Brabant (en Antwerpen) verdringen er die met een ongeronde voorklinker. De weg waarlangs deze ontwikkeling plaats grijpt is niet duidelijk. Misschien is een oorspronkelijke ongeronde voorklinker gerond of misschien zijn ʌ en œ door palatalisatie uit een reeds voorhanden worden tot stand gekomen. In hoge mate interessant is verder ook de toestand in het zuidwesten, | |||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||
waar men het werkwoord worden niet blijkt te kennen. In passieve zinnen gebruiken de dialectsprekers er (evenals vaak in het MiddelnederlandsGa naar eind24) het hulpwerkwoord zijn i.p.v. worden (hij is geslagen i.p.v. hij wordt geslagen). In zijn andere functies wordt worden er door komen vervangen (hij komt ziek i.p.v. hij wordt ziek). Hierbij te denken aan een uitwijkmanœuvre ter vermijding van het ‘moeilijke’ worden is wel niet overtuigend. Daarvoor ligt dit gebiedje te perifeer en bovendien in het verlengde van de werden-ring, zodat daar geen problemen in het vocalisme van worden te verwachten waren. Veeleer zal dit verschijnsel in verband gezien moeten worden met de analoge toestand in het Frans en het Engels. Het Zuidwesten bewaart waarschijnlijk een heel oude toestand, want het gebruik van worden als hulpwerkwoord van het passief schijnt jonger te zijn dan dat van zijnGa naar eind25. Ook in de 13de-eeuwse teksten treffen we worden in het zuidwesten zo goed als niet aanGa naar eind26. Anderzijds kent het Middelnederlands het werkwoord comen in de betekenis wordenGa naar eind27. Mogelijk is de nabijheid van de germaans-romaanse taalgrens bij het conserveren van de oude toestand van invloed geweestGa naar eind28, al blijft het dan verwonderlijk waarom we dit fenomeen alleen in West-Vlaanderen vinden en niet over de gehele lengte van de taalgrens. Het imperfectum luidt blijkens de opsomming van Van den Berg in de moderne dialecten gewoonlijk wierd. Een ander vocalisme is aan te treffen in Groningen, op Terschelling, in het oosten van Overijssel en in de beide Limburgen, dus in het oosten. De zwakke vervoeging die we uit de Liesvelt-incunabel kennen, is nog steeds aan te treffen te Ruinen, Kampen, Heerden, op Terschelling en te Brussel. Weijnen en Fokkema vermelden wordde ook voor de Meierij van Den Bosch en het StadsfriesGa naar eind29. De precieze verdeling van deze varianten en hun samenhang met de toestand in het Middelnederlands zouden nader onderzocht moeten wordenGa naar eind*.
Marburg/Brock, februari 1985. Amand Berteloot |
|