Taal en Tongval. Jaargang 36
(1984)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| ||||||||
Leuvens tu˓mo˕ətOnder de woorden die de tweede hooisnede (Frans: regain) aanduiden, hebben de Oost-Vlaamse en Brabantse dialecten het lexeem toemaat (soms toemaart)Ga naar eind1 geselecteerd, terwijl de elders gebruikelijke vormen eimat / am(m)at / em(m)at (Frans Vlaanderen en het westen van West-Vlaanderen), nagars / nagers / naargars / naargers (West-Vlaanderen, en gedeeltelijk in Antwerpen en Limburg), nama(a)t (sporadisch in West-Vlaanderen), grommet (Maasland) of achtermade (Belgisch Limburg) zijn, ofwel een samengestelde uitdrukking met het rangtelwoord tweede (tweede beet / tweede gras / tweede gars / tweede scheut / tweede snee)Ga naar eind2. In het volgende willen we enkele korte en preciese informaties, van morfologische, sociosemantische en fonetische aard, geven als aanvulling en/of correctie bij de bestaande bronnen i.v.m. het Leuvense woord voor ‘toemaat’. Het Leuvense tu˓mo˕ᵊtGa naar eind3, als aanduiding van de tweede hooisnede, is, in tegenstelling met de informatie gegeven door Goemans (1954: 419) niet vrouwelijk, maar mannelijkGa naar eind4, zoals blijkt uit de vorm van het definiet lidwoord voor het substantief dən tu˓mo˕ᵊt. Wat het woordgebruik betreft, dient er op gewezen te worden dat tu˓mo˕ət een frekwent gebruikte term was en is in de landbouwmiddens van Leuven en omstreken. Dit heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat op het einde van de vorige eeuw en in het begin van deze eeuw, in de ganse Dijle-vallei - toen eigendom van de hertog van Arenberg - hooi werd gewonnen. Volgens een oud gebruik, liet de hertog het hooien aannemen door een vrij omvangrijke groep van dagloners (meestal kleine boeren uit de streek, die in de periode van de tweede snede, rond half september, minder werk hadden). Het hooi van de tweede snede, minder geschikt voor de veevoeding, werd vooral verkocht aan de plaatselijke hoveniers die er hun witloof- of bietenputten mee bedekten, of aan stedelingen voor de voeding en het onderhoud van paarden. Wat het fonetische aspect betreft, hier moet men vanuit een synchroon standpunt er op wijzen dat de eerste syllabe van tu˓mo˕ᵊt duidelijk verschilt van de eerste syllabe (met glide en meer open vokaal) in toenaam, toedoen, toetrekken, toeduwen tœ˕ᵊGa naar eind5. Helaas wordt dit verschil in de dialect-woordenboeken over het hoofd gezien, hetzij ten gevolge van een | ||||||||
[pagina 175]
| ||||||||
exclusief gebruik van de standaardspelling (of een gestandardiseerde spelling), hetzij als gevolg van een gebrekkige fonetische notatie. De tweede component van het Leuvense woord voor ‘toemaat’ is mo˕ᵊt, en kan, vanuit onze kennis van de fonetische ontwikkeling van het Leuvens, teruggevoerd worden op onderliggende oaart / aard (cf. Leuvens taart to˕ət, vaart vo˕ət, baard bo˕ət), of op oaat / aad (cf. Leuvens laat lo˕ət, zaad zo˕ᵊt). Een groot gedeelte van de hierboven vermelde vormen in andere Vlaamse dialecten, waar een -r- voor de finale t voorkomt, geeft geen uitsluitsel hieromtrent. Vanuit diachroon standpunt is het echter duidelijk dat we voor het woord tu˓mo˕ət een onderliggend oaat / aad moeten voorstellen: het is een afleiding van de stam voor ‘maaien’ (Indo-Europese wortel *mē/met), met een deverbaal suffix (Indo-Europees -t + vocaal). Het woord is dus volledig parallel met zaad (van zaaien; cf. Germaans *sêða / sêði), en draad (van draaien; cf. *prêðu)Ga naar eind6. Het deverbatief -maat kan vergeleken worden met het Griekse ἄμητος (ἀμάω) en betekent ‘het gemaaide’, ‘wat gemaaid is’ (cf. Oudhoogduits mɑ̄d; Middelhoogduits mɑ̄t / mɑ̄d en mannemɑ̄t; Modern Duits mahd; Angelsaksisch mœ̄ð)Ga naar eind7.
P. Swiggers Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek | ||||||||
Bibliografie
| ||||||||
[pagina 176]
| ||||||||
|
|