Taal en Tongval. Jaargang 36
(1984)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| ||||||
t-Deletie in het zuiden van de provincie UtrechtGa naar eind*Samenvatting.Uit een onderzoek in negen dorpen in het zuiden van de provincie Utrecht, waarbij in elk dorp zes informanten hun diensten aanboden, blijkt dat het gebied zich bevindt in een overgangsfase tussen een situatie waarin 2/3 van de slot-t's weggelaten wordt naar een situatie waarin 1/3 wordt weggelaten. Bij deelwoorduitgangen en niet-werkwoorduitgangen is dat proces al geruime tijd voltooid; bij uitgangen van de 3de persoon enkelvoud o.t.t. zijn er tekenen dat de vrouwen in het westen van het gebied als eersten de overgang gemaakt hebben. | ||||||
1. Inleiding.Het is een bekend feit dat in een groot deel van het midden van ons land de slot-t niet uitgesproken wordt, in het bijzonder na een plosieve of fricatieve medeklinker (Zie Van Veen, 1966). De grenzen van dat gebied zijn, voor zover valt na te gaan, nooit nauwkeurig vastgesteld. Een redelijke indruk ervan is wel te krijgen uit de verschillende delen van de Reeks Nederlandse Dialectatlassen; bestudering van bijvoorbeeld de kaarten 14 (het woord geweest aan het einde van een zin) van die atlassen levert het beeld op van een min of meer aaneengesloten gebied dat bestaat uit de volgende delen:
1. het Zuid-Oosten van de provincie Utrecht, d.w.z. een gebied begrensd door de Kromme Rijn en een lijn die ten westen van de stad Utrecht pal naar het zuiden loopt;
2. een deel begrensd door de lijn Vianen-Tiel, de Waal, de Duitse grens tot Gendringen, de Oude IJssel tot aan de IJssel, het zuidelijk deel van de IJssel, en de Rijn van Arnhem tot Wijk bij Duurstede; hierbij dient te worden aangetekend dat t-deletie ook de regel is in de zuidelijke rand van de Veluwe, zodat de Rijn geen duidelijke grens vormt. De gegevens in de Reeks Nederlandse Dialectatlassen zijn uit de aard der zaak beperkt (één informant per dorp of stad) en zijn waarschijnlijk enigszins verouderd omdat de in de jaren vijftig gebruikte infor- | ||||||
[pagina 163]
| ||||||
manten toen al oud waren en niet zonder meer representatief geacht kunnen worden voor het huidige spraakgebruik. Het leek ons daarom zinvol een poging te doen om de tegenwoordige grenzen van een deel van het t-deletie gebied te bepalen, uitgaande van de hierboven beschreven grenzen. We kozen daarvoor het zuidelijke deel van de provincie Utrecht. Fig. 1 is een kaartje van dit gebied; de onderstreepte plaatsnamen geven de plaatsen aan die door ons zijn onderzocht. Onder de plaatsen die in de Reeks vermeld worden (Van Oyen, 1968) staan de percentages t-deletie op het totale aantal gevallen; het totale aantal was meestal negen, opgebouwd uit de antwoorden op de kaarten 14, 21, 23, 25, 32, 73, 120, 122 en 144. KAART 1.
Het onderzochte gebied, met daarin de percentages t-deletie berekend op basis van Van Oyen (1968). De gestreepte lijnen palen globaal een gebied af waarbinnen de t-deletie hoger ligt dan 50%. Krt. 1 handhaaft het hierboven geschetste beeld: de Kromme Rijn en een noord-zuid lijn ten westen van de stad Utrecht lijken de belang- | ||||||
[pagina 164]
| ||||||
rijkste grenzen te zijn; op de kaart is dat gestileerd weergegeven door twee gestreepte lijnen waarbinnen alle percentages hoger dan 50% vallen. Uit eerder onderzoek naar t-deletie in de stad Utrecht (Schouten, 1982) was gebleken dat leeftijd en geslacht van de informanten veel kunnen uitmaken; om die reden besloten we om per dorp drie generaties mannen en vrouwen in ons onderzoek te betrekken. Omdat jongere mensen en vrouwen geacht worden minder dialect te spreken dan resp. oudere mensen en mannen, verwachtten we minder t-deletie met afnemende leeftijd en minder t-deletie bij vrouwen, hoewel daar bij ons onderzoek in de stad Utrecht niet veel van gebleken was. Verder leek het ons zinnig om alleen naar de door een plosief of fricatief voorafgegane t te kijken, omdat na andere klanken betrekkelijk weinig deletie voorkomt. De in Schouten (1982) gehanteerde indeling naar de op de t volgende klank, d.w.z. medeklinker, klinker of pauze, leverde alleen de voorspelbare informatie op dat t-deletie het meest voorkomt voor een medeklinker en werd daarom in het huidige onderzoek buiten beschouwing gelaten. Een morfologische indeling bleek in 1982 wel van belang te zijn: het belangrijkste verschil tussen schoolkinderen en ouderen lag bij de uitgangs-t van voltooid deelwoorden, en het lag dus voor de hand om ook in de provincie een dergelijk verschil te verwachten. De gevonden t-deletie gevallen werden daarom ingedeeld naar deelwoorduitgangen, persoonsvormuitgangen, (3de persoon enkelvoud, onvoltooid tegenwoordige tijd) en geen werkwoorduitgangen. Kort samengevat was het doel van het hieronder te beschrijven onderzoek dus om, voor zover de beperkte tijd en mankracht het toelieten, de tegenwoordige distributie van de t-deletie in de provincie Utrecht vast te stellen, zowel geografisch als naar geslacht en leeftijd van de informanten en naar de morfologische functie van de slot-t. | ||||||
2. Methode.a. Veldwerkers en opnameplaatsen.Het onderzoek werd verricht door zes studenten Engels aan de Rijksuniversiteit Utrecht als onderdeel van een doctoraal - cursus dialectologie. Twee studenten namen telkens drie dorpen voor hun rekening, zodat in totaal negen dorpen onderzocht konden worden. Elk tweetal zocht twee dorpen uit die aan weerszijden van de hypothetische t-deletiegrens lagen, en een dorp daar tussen inGa naar eind1. | ||||||
[pagina 165]
| ||||||
b. Informanten.De opzet was om in elk dorp drie echtparen als informanten te kiezen: een echtpaar van tussen de 20 en de 30, een echtpaar van tussen de 40 en de 50, en een echtpaar van boven de 60. De informanten moesten in het betreffende dorp geboren zijn en er hun hele leven hebben doorgebracht. Achteraf bleek van de vrouwen in Benschop dat één van hen in Vreeswijk en één van hen in Linschoten was geboren; in beide gevallen was echter het grootste deel van het leven in Benschop doorgebracht. De meeste mannen hadden agrarische beroepen; de meeste vrouwen waren huisvrouw. | ||||||
c. Opnameprocedure.Nadat meegedeeld was dat het om een dialect-onderzoek ging, werd elk informantenechtpaar verzocht om drie kwartier lang zo gewoon mogelijk met elkaar te praten; het resulterende gesprek werd op de band opgenomen. In de meeste gevallen moesten de veldwerkers regelmatig ingrijpen om het gesprek gaande te houden, maar een geforceerde situatie ontstond eigelijk nooit. De zichtbare aanwezigheid van de microfoon werd vrijwel altijd alleen aan het begin als hinderlijk ervaren. Niet altijd kon voorkomen worden dat één van de twee echtelieden het gesprek domineerde; als gevolg daarvan kon niet bij elke informant het vereiste aantal wel of niet gedeleerde slot-t's binnengehaald worden. Aan de ongedwongenheid van de gesprekken werd niet in de laatste plaats bijgedragen door de gulle gastvrijheid van de informanten, als de achterdocht m.b.t. mogelijke commerciële of evangeliserende bedoelingen van de veldwerkers eenmaal verdwenen was. | ||||||
d. Telling.Aan de hand van de bandopnamen telden de veldwerkers bij elk van de informanten de eerste 50 gevallen waarin een t na een plosief of fricatief aan het eind van een woord wel of niet werd weggelaten. Twijfelgevallen werden niet meegeteld; daaronder vielen ook gevallen waarin de slot-t zonder pauze werd gevolgd door een t of een d aan het begin van het volgende woord. Per informant werden de genoteerde gevallen onderverdeeld naar de morfologische categorieën deelwoorduitgang, persoonsvormuitgang en de ‘restcategorie’ geen uitgang, en werden deletiepercentages berekend. De veldwerkers controleerden eikaars transcripties en tellingen. | ||||||
[pagina 166]
| ||||||
3. Resultaten en discussie.a. Geografisch.De totale deletiepercentages per dorp staan weergegeven op Krt. 2; hierbij moet worden aangetekend dat in Langbroek slechts drie informanten deelnamen: een echtpaar van middelbare leeftijd en een oudere vrouw. Per dorp werden eenvoudig alle weggelaten slot-t's uitgedrukt als een percentage van alle weggelaten plus alle niet weggelaten slot-t's. Een rechtstreekse vergelijking van Krt. 2 met Krt. 1 is niet goed mogelijk, omdat in Krt. 1 alleen oudere mannen en vrouwen optreden, terwijl Krt. 2 is samengesteld uit drie generaties mannen en vrouwen.KAART 2.
De totale deletiepercentages per dorp uit het voorliggende onderzoek. Van het totaalbeeld van Krt. 1 blijft echter niet bijzonder veel over: in Vreeswijk en Houten blijkt de t-deletie sterk te zijn afgenomen, terwijl in De Bilt veel meer gedeleerd wordt dan voorheen. Hoe het ook zij, als de Kromme Rijn ooit daadwerkelijk heeft gefungeerd als begrenzing van | ||||||
[pagina 167]
| ||||||
het t-deletie gebied, dan is dat tegenwoordig niet meer het geval; hetzelfde lijkt te gelden voor een noord-zuid lijn ten westen van de stad Utrecht. De toename in De Bilt zou het gevolg kunnen zijn van het zeer nauwe tegenwoordig kontakt tussen dat dorp en de stad Utrecht. Als we om deze reden De Bilt even buiten beschouwing laten, dan lijkt de t-deletie zich in hoofdzaak teruggetrokken te hebben op een wigvormig gebied ten zuidoosten van de stad Utrecht. Het zou interessant zijn om te zien hoe ver die wig zich naar het westen voortzet en hoe breed hij ongeveer is; daarvoor zouden echter opnamen in Vleuten, De Meern, Harmelen, en in Zeist, Soest, Soesterberg, Driebergen nodig zijn, en die zijn op dit moment niet voorhanden. | ||||||
b. Morfologisch en naar geslacht, per dorp.De Kaarten 3, 4 en 5 geven de deletiepercentages weer van resp. de deelwoorden, de persoonsvormen en de rest, uitgesplitst naar het geslachtKAART 3.
Deletiepercentages van voltooid-deelwoord-uitgangen, apart voor mannen (m) en vrouwen (v). | ||||||
[pagina 168]
| ||||||
van de informanten. In elk van de kaartjes zijn enkele gestreepte lijnen getrokken tussen gedeelten met relatief veel en gedeelten met relatief weinig t-deletie. In een aantal gevallen moesten aparte lijnen voor mannen en vrouwen getrokken worden; de lijn in Krt. 4 (persoonsvormen) heeft alleen betrekking op vrouwen en laat de uitzonderlijke positie van de mannen in Benschop buiten beschouwing. KAART 4.
Als kaart 3, voor uitgangen van de 3de persoon enkelvoud, onvoltooid tegenwoordige tijd. Het meest opvallende aspect van de Kaarten 3, 4 en 5 is dat er drie verschillende grenzen te trekken zijn: die voor de persoonsvormen ligt verder naar het westen dan die voor de deelwoorden, terwijl de grens voor de restcategorie weer meer naar het oosten ligt. Het lijkt er dus op dat de t-deletie in oostelijke richting wordt teruggedrongen, maar het sterkst standhoudt in de persoonsvormen: alleen de vrouwen in Montfoort en Vreeswijk spreken de slot-t in persoonsvormen meestal uit, evenals de mannen in Benschop, in welk dorp een zeer opmerkelijke | ||||||
[pagina 169]
| ||||||
KAART 5.
Als kaart 3, voor niet-werkwoorduitgangen. omkering van het gebruikelijke man-vrouw patroon te constateren valt. Een verklaring voor dit verschijnsel in Benschop hebben we niet, behalve wellicht de gebruikelijke verklaring dat wij door toeval niet-representatieve mannen en vrouwen in onze steekproef hebben opgenomen. Bij de deelwoorden (Krt. 3) valt verder op het enorme verschil tussen de vrouwen en de mannen in Vreeswijk. Dit kan uiteraard weer op toeval berusten, maar de kans bestaat dat we hier op een typisch overgangsgebied gestuit zijn waar de vrouwen aan het hoofd staan van een beweging in de richting van de standaardtaal (zie Chambers en Trudgill, 1980). In Montfoort en Benschop zijn de mannen hun vrouwen al gevolgd met betrekking tot de deelwoorden, maar in Montfoort nog niet met betrekking tot de persoonsvormen. Waarom de Benschopse mannen bij de persoonsvormen het voortouw zouden nemen is, het zij nogmaals gezegd, onverklaarbaar: mannen houden dialectvormen doorgaans langer vast dan vrouwen. | ||||||
[pagina 170]
| ||||||
De betrouwbaarheid van al deze beschouwingen is in dit stadium onmogelijk vast te stellen: de steekproeven per dorp zijn te klein voor een zinvolle statistische analyse. Het naar voren tredende patroon is echter vrij suggestief, en vooral het grote verschil tussen De Bilt en Bunnik bij de deelwoorden, maar niet of veel minder bij de persoonsvormen en de rest, lijkt moeilijk aan het toeval toe te schrijven en suggereert dat de verandering in de richting van minder t-deletie De Bilt reeds heeft bereikt, maar Bunnik nog niet. Of de vrouwen in De Bilt hiermee hun mannen zijn voorafgegaan is niet na te gaan; alleen een onderzoek onder verschillende generaties vrouwen en mannen in De Bilt zou daarover aanwijzing kunnen geven. In ons onderzoek zijn de verschillende generaties door slechts één persoon vertegenwoordigd en het heeft dan ook geen zin in ons materiaal naar dergelijke tendensen te zoeken. De zaak verandert echter zodra we de geografische dimensie loslaten; beschouwen we ons gebied als één geheel, zoals we zullen doen in de volgende paragraaf, dan is het wel mogelijk zinvolle dingen te zeggen over de verschillen in leeftijd en geslacht. Het algehele beeld dat ontstaat uit de Kaarten 3, 4 en 5 is dus dat bij de deelwoorden t-deletie nog stand houdt in en ten oosten van Bunnik en Schalkwijk en verder nog bij de Vreeswijkse mannen; dat dezelfde grens ook getrokken kan worden voor de niet-werkwoorduitgangen, maar dan hoofdzakelijk bij de mannen; en dat voor wat betreft de persoonsvormen de meest westelijk wonende vrouwen zijn begonnen aan een verandering naar de standaardtaal toe. Een andere interpretatie zou kunnen zijn dat de t-deletie aan het verdwijnen is in deelwoorden en niet werkwoords-vormen, maar zich juist versterkt in de persoonsvormen; in het laatste geval nemen de mannen in Vreeswijk en Montfoort het voortouw bij een verandering weg van de standaardtaal. Voor de eerste interpretatie pleit het hoge deletie-percentage (89%) in Vreeswijk in Krt. 1 (met hun huidige 26% bij de persoonsvormen wijken de vrouwen daarvan sterk af en lijken dus in beweging te zijn); voor de tweede interpretatie pleit het lage oorspronkelijke percentage (11%) in Montfoort in Krt. 1, waarvan de mannen in dit onderzoek sterk afwijken (68%). Wat er precies aan de hand is blijft dus onduidelijk; bovendien blijft Benschop roet in het eten gooien. | ||||||
c. Naar leeftijd en geslacht.In tabel I staan de percentages aan t-deletie over alle negen dorpen, uitgesplitst naar leeftijd, geslacht, en morfologische functie. | ||||||
[pagina 171]
| ||||||
TABEL I
Percentages t-deletie over alle 9 dorpen, uitgespitst naar leeftijd, geslacht, en morfologische functie. De haken met pijlen verbinden de percentages die significant van elkaar verschillen of die net niet significant van elkaar verschillen; de cijfers bij de haken geven de nivo's aan waarop de verschillen significant waren - 5 betekent 5% (p < 0.05) 1 betekent 1% (p < 0.01) en > 5 betekent net niet significant op het 5% niveau. Op elke tweede regel zijn de mannen en vrouwen gecombineerd (omdat de aantallen waarover de percentages berekend werden meestal niet gelijk waren, zijn de percentages over mannen plus vrouwen meestal niet gelijk aan het gemiddelde van de percentages voor mannen en vrouwen apart). Elk percentage staat voor negen of acht mannelijke of vrouwelijke informanten. De onderste regel geeft de totale deletie-percentages aan voor elk van de morfologische categorieën, ongeacht leeftijd, en de rechterkolom doet hetzelfde voor de leeftijdscatagorieën, ongeacht de morfologische onderverdeling. Met behulp van een chi-kwadraat test is nagegaan welke percentages significant van elkaar verschilden; de haken met pijlen verbinden telkens twee getallen waarvoor dat inderdaad het geval was, of (in de onderste regel) bijna het geval was. In alle andere gevallen waren de verschillen verre van significant. Het significantie-nivo wordt aangegeven door de cijfers naast de haken (zie tabelbijschrift). De significantie werd overigens alleen berekend voor de verschillen tussen die percentages waaraan verschillende informanten ten grondslag lagen. Uit de tabel blijkt duidelijk dat de drie generaties en de twee geslachten hetzelfde gedrag vertoonden t.o.v. de persoonsvormen; over het hele zuiden van de provincie Utrecht genomen is de t-deletie hoog, en wel | ||||||
[pagina 172]
| ||||||
rond 65%. Bij de deelwoorden en de restcategorie ligt het duidelijk anders: hier zijn er geen verschillen tussen de twee jongere generaties, maar wel tussen elk van de twee jongere generaties en de oudere generatie (de grotere significantie in de restcategorie vindt waarschijnlijk haar oorsprong in het grotere aantal gevallen). Verder geeft de onderste regel een aanwijzing dat de vrouwen minder t's weglaten dan de mannen bij de deelwoorden en de restcategorie, maar niet bij de persoonsvormen. De indrukken die we gekregen hadden op basis van de Kaarten 3, 4 en 5 worden hier bevestigd: bij de persoonsvorm-uitgangen gebeurt er weinig en handhaaft de t-deletie zich (nog), maar bij de deelwoord-uitgangen en de overige slot-t's zien we dat alleen de oudste generatie nog veel deleert. Ook is het zo dat, behalve bij de persoonsvormen, de vrouwen significant minder deleren dan de mannen. | ||||||
4. Conclusie.In het onderzochte gebied is de t-deletie duidelijk op de terugtocht. Afgezien van het feit dat vrouwen minder t-deletie aan de dag leggen dan mannen (hetgeen op een stabiele situatie zou kunnen wijzen), spreken mensen van onder de 60 de slot-t na een plosief of een fricatief significant vaker uit dan mensen van boven de 60. Bij de persoonsvorm-uitgangen is er echter geen significant verschil tussen de leeftijdscategorieën. Dit kan betekenen dat het proces van afnemende t-deletie halt heeft gehouden voor de persoonsvormen, maar het kan ook betekenen dat de persoonsvormen, om wat voor reden dan ook, het laatst aan de beurt komen. Wij neigen tot de tweede interpretatie, en wel op grond van het gevondene in Krt. 4: in Montfoort en Vreeswijk lijken de vrouwen al overstag te zijn en het is best mogelijk dat de mannen in de toekomst zullen volgen, evenals de vrouwen in meer oostelijk gelegen dorpen. Het ziet er naar uit dat er een nieuwe stabiele situatie aan het ontstaan is, waarin ruim een derde van de slot-t's weggelaten wordt; de belangrijkste aanwijzing hiervoor is dat dat het deletie-nivo van de twee jongste generaties in ons onderzoek is. We zouden dan ook willen voorspellen dat over enkele decennia de t-deletie bij persoonsvormen van twee-derde tot een-derde gedaald zal zijn. Dit onderzoek laat een aantal vragen open. De belangrijkste daarvan is: waarom is t-deletie in persoonsvorm-uitgangen het hardnekkigst? Een antwoord op deze vraag zou een bouwsteen kunnen zijn voor een theorie over taalverandering. Andere interessante vragen zijn meer puur dialectkundig van aard. Zo zouden wij graag willen weten of de t-deletie ook | ||||||
[pagina 173]
| ||||||
vanuit het oosten teruggedrongen wordt, hoe het er pal ten westen van de stad Utrecht uitziet, en waarom het gebruikelijke man-vrouw patroon in Benschop doorbroken wordt.
M.E.H. Schouten, Rijksuniversiteit Utrecht, Instituut voor Engelse Taal- en Letterkunde en Fonetisch Instituut. | ||||||
Bibliografie
|
|