Bij een volksetymologie van L. Lievevrouw-Coopman
Gents wagelwater ‘Jenever’.
In zijn Gents Woordenboek, Deel II, V-W (1954), vermeldt Lodewijk Lievevrouw-Coopman een lemma waggelwater met de betekenis ‘jenever’, dat hij voorziet van een sterretje. Dat is bij hem de aanduiding dat het woord een ‘specifiek Gents woord’ is, dat ‘in het Nederlands Woordenboek (Van Dale, ed. 1924)’ niet voorkomt. Het citaat dat bij het lemma hoort, luidt als volgt:
Ik zey vrouwken ik moet smeêren,
Twagel-water doet veel teêren.
Geeft my 't eeten agter een
Maer zy sliep alzoo het scheen, Liederboek 16 (1850).
Met Liederboek is bedoeld een verzameling ‘Liederen en aantekeningen, verzameld door Calliou’, een handschrift dat Lievevrouw dateert ‘1838-1850’.
Het jaar 1850 is een terminus post quem non, maar het woord moet veel ouder zijn. Veel ouder omdat de Vlaamse idiotica (Schuermans [1865-1875], De Bo [1873], Teirlinck III [1921-1924]) het woord in de vorm wagel niet kennen en ook omdat Lievevrouw, die in 1862 geboren werd, wagel evenmin kende en het nodig vond wagelwater volksetymologisch tot waggelwater om te spellen. Daarmee bracht hij het in verband met zijn lemmata waggeleere ‘die al waggelende gaat; niet vast op zijn beenen staat’ en waggelen met het citaat ‘dat sij haer in den uijttersten graet debaucheerde in den dranck soodaniglijck dat sij al waechelende ginck op de straete’, Crim. Proc. (1787).
Dat er inderdaad moet staan wat er staat, t.w. wagelwater, blijkt uit het 16de-eeuwse rederijkersgedicht ‘Van den Waghen van Ronsen’, overgeleverd in Hs. K.B. Brussel 19589, door Willem de Vreese gedateerd ± 1700, maar waarschijnlijk toch wel in de 17de eeuw geschreven. De eerste helft van strofe 4 luidt daar namelijk als volgt: